Het is nieuwjaarsdag circa half vijf in de middag als de deurbel gaat. Nauwelijks de voordeur geopend word ik half onder voet gelopen half omhelsd door vijf kleinkinderen, van 1 ½ tot 13 jaar, die zich vol enthousiasme naar binnen werken. Maar terwijl de rest uitzwerft naar hun favoriete plaatsen in huis, blijft de jongste op de deurmat staan en steekt met een luide kreet zijn handjes omhoog. Het is het eerste gebaar dat hij gewoonlijk maakt als hij mij onmoet en dat zoiets betekent als “Opa, til me op, hou me een tijdlang vast, praat tegen me!” Ik mag m pas weer neerzetten en loslaten om zich bij de anderen te voegen als ik dat gedaan heb. Doe ik het om een of andere reden niet of tekort dan blijft hij aandringen of gaat soms zelfs huilen. Pas als ik hem voldoende lang heb vastgehouden en gekust, altijd weer een kwestie van afwachten, kan ik hem met een gerust hart loslaten. Hoewel hij ook dan soms toch bij mij terugkomt en zijn handjes omhoog steekt en ik ‘m weer, steeds korter overigens, moet optillen. Bij het weggaan moet dat ook, maar dat gaat sneller omdat zijn ouders dan meetillen. Ik heb me in de maanden dat dit patroon tussen hem en mij zich al afspeelt, vaak afgevraagd wat het drijft en ben tot de conclusie gekomen dat het antwoord van een vertederend basale eenvoud is, zelfs of juist als hij met zijn 3 broertjes en zusje komt : “Opa, zie mij!” Hoe basaal laat zich goed illustreren met wat de beroemde Britse criticus en (toneel)schrijver George Bernhard Shaw (1856-1950), volgens velen de “grootste na Shakespeare” en winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur (1925), ooit daarover schreef: “De ergste zonde jegens onze medemensen is niet hen te haten maar is onverschilligheid. Dat is de essentie van onmenselijkheid. Onverschilligheid is zeggen: je doet er niet toe, je bestaat voor mij niet.” Anders gezegd, er is niets zo pijnlijk als niet gezien worden. Er is ook niets waarvoor we bereid zijn zover te gaan als anderen ertoe bewegen, niet zelden bijna dwingen, ons te zien. Dat is wat ik van mijn kleinzoon leer. Dat er niets zo belangrijk, zo bevredigend, zo geruststellend is als het gevoel van gezien en begrepen te worden. Maar, zo dwingt zich de verontrustende vraag op, hoeveel kinderen worden niet gezien, niet begrepen? Of anders gezegd, hoeveel kinderen groeien op zonder tederheid. Want tederheid is niets anders dan emotionele betrokkenheid op, emotionele zorg voor de ander. Om emotioneel betrokken te zijn hoef je geen psychologische wijsheden te kennen. Je hoeft alleen maar er te zijn, aanwezig te zijn, met verhoogde aandacht voor wat die ander op dat moment ervaart. Shaw: “Er is iets in gezien worden dat groei bevordert”. Oftewel, als jij de schijnwerper van jouw aandacht op mij richt, ga ik groeien. Als jij mij ziet, neemt de waarschijnlijkheid toe dat ik mijzelf ook zie. Maar zie jij mij niet, dan zie ik mezelf vaak ook niet (zitten). En dat kan inderdaad pijnlijk zijn.
Image by bess.hamiti@gmail.com from Pixabay