Enige tijd geleden stond ik tijdens een huwelijksfeest te praten met twee vrouwen. Op een gegeven moment komt er een man bij staan. Hij knoopt een gesprek aan met een van de vrouwen en vraagt haar: “wat doe je?”. Waarop zij antwoordt “ik voed twee kinderen op”. Zijn reactie beperkt zich tot een louter “oh” waarna hij aanbiedt “zal ik nog iets te drinken halen?” Terwijl hij wegloopt, vraag ik haar hoe ze zijn reactie vindt. “Lullig”, antwoordt ze, “maar ik ben het inmiddels wel gewend. Vertel anderen bij kennismaking dat je werk het opvoeden van je kinderen is, en je bent blijkbaar niet meer interessant genoeg om in een gesprek op door te gaan”. Het voorval is een duidelijke demonstratie van iets dat al in 1945 door de psychologe Helene Deutsch in een boek getiteld De Psychologie van de Vrouw werd voorspeld: ‘in de moderne westerse samenleving zullen vrouwen hun sociale status en hun waardering als persoon steeds minder verwerven via kinderen baren en opvoeden en steeds meer door rollen en activiteiten die dat bemoeilijken’. De afgelopen driekwart eeuw heeft haar op een onweerlegbare manier gelijkgegeven. Met ‘louter’ kinderen baren, bemoederen en opvoeden red je het als vrouw absoluut niet meer voor wat betreft waardering, respect en sociale positie. Sterker nog, als je het daarvan moet hebben is de kans groot dat je niet alleen door anderen als oninteressant en van weinig betekenis wordt beschouwd, maar mogelijk ook door jezelf. Want het opvoeden van kinderen is een taak die nog maar weinig maatschappelijke waardering en geen financiele beloning oplevert. Opvoeden is sterk ‘gedevalueerd’. Desondanks is het een uitermate veeleisende taak gebleven en die veeleisendheid is de afgelopen driekwart eeuw zelfs aantoonbaar toegenomen. Want steeds meer personen en partijen zijn zich met de opvoeding gaan bemoeien en steeds meer van de opvoeding vindt buiten het gezin plaats. En toch worden de ouders, en vooral de moeder, nog altijd door zowel overheid als omgeving als eerste opvoedingsverantwoordelijke aangesproken. Het gevolg is dat opvoeden vooral een kwestie van organiseren is geworden. Van hoe alle bij de opvoeding van je kinderen betrokkenen en op hen werkzame invloeden – partner, werk, kinderopvang, school, bso, sportclubs, culturele vorming, particuliere oppas, grootouders, en de (sociale) media – praktisch zonder al te grote gaten op elkaar aan te sluiten en kwa opvattingen of waarden op elkaar af te stemmen. Door al die invloeden is opvoeden ook steeds meer een kwestie geworden van allerlei dingen tegelijk moeten doen, van multitasken. Maar juist dat kunnen mensen, man of vrouw, niet goed. Kortom, opvoeden is, misschien wel meer dan ooit eerder in de geschiedenis, een stressvolle aangelegenheid. Vooral voor degenen die daar hun weg nog in moeten vinden, de jonge ouders (circa 25-35 jaar) en met name de jonge moeders. Dat zij volgens het meest recente TNO-onderzoek het meest kwetsbaar zijn voor burn-out en soortgelijke gezondheidsklachten moet ons daarom verontrusten. Maar vooral de ‘sluipende’ devaluatie van de opvoeding moet dat.