In mijn werkkamer hangt recht tegenover de plaats waar ik gewoonlijk zit, een pentekening die mijn vrouw ooit uit China meebracht. De voorstelling op de tekening stamt naar verluid uit de begintijd van het Taoisme (de stroming waaruit begrippen als yin en yang afkomstig zijn), zo’n 2500 jaar geleden. Dikwijls, als mijn blik erop valt, zeker als dat vóór een college, lezing of therapiesessie is, ervaar ik een gevoel van toenemende alertheid. Dan hoor ik weer de stem van de Chinese hoogleraar in de filosofie die ik later naar de betekenis van de tekening vroeg: “Wat daarop wordt uitgebeeld is de essentie van opvoeding en onderwijs”. Ik was aanvankelijk zeer verbaasd over die uitleg. Want op de tekening zijn twee figuren te zien, een kind (van zo’n 10-12 jaar) dat met een hand ergens heen wijst en daarbij iets zegt, en een volwassene, gekleed in een lang wit gewaad, die luistert. Verbaasd, want opvoeding en onderwijs zijn in de gangbare opvatting in grote delen van de wereld vrijwel altijd gezien als processen waarin volwassenen spreken en kinderen luisteren. Zo niet volgens de Tao. Daarin is de essentie van opvoeding en onderwijs dat volwassenen voor kinderen situaties creeren waarin deze zich angstvrij en spontaan kunnen uiten, vragen stellen, aangeven wat hen bezighoudt, kunnen oefenen. ‘Verbeeld je”, aldus de collega, “dat er voorafgaande aan deze tekening een eerdere tekening bestond. Daarop de omgekeerde situatie: de volwassene spreekt en wijst en het kind luistert. In die situatie hoeft er van leren nog helemaal geen sprake te zijn. Pas als het kind, zoals in de ‘tweede’ tekening, in actie komt naar aanleiding van wat de volwassene heeft aangereikt, als het kind aan zichzelf gaat onderwijzen wat de volwassene het eerder heeft onderwezen, is er sprake van leren”. Concreet toegelicht: als een kind dat wat het op school uitgelegd heeft gekregen later aan anderen, thuis of elders, mag uitleggen, dan gebeuren er twee ‘dingen’. Een is dat het kind door zelf uit te leggen ook zelf (beter) grip krijgt op of begrijpt wat het die dag uitgelegd heeft gekregen. En twee, het kind onthoudt aldoende beter wat het is voorgehouden. Dat geldt overigens niet alleen voor kinderen, ook voor volwassenen. Conclusie? Het is een vergissing te denken dat wat anderen ons instrueren bepaalt wat we leren. Leren en ontwikkelen vindt alleen dan plaats als we dat wat anderen ons instrueren tot instructie aan ons zelf (kunnen) maken. Van instructie die niet leidt tot zelfinstructie leren we niets. Kortom, we ontwikkelen ons niet door onderwijs maar door zelfonderwijs, niet door coaching maar door zelfcoaching, niet door therapie maar door zelftherapie en niet zozeer door opvoeding alswel door zelfopvoeding. De belangrijkste rol en vaardigheid van opvoeders, onderwijzers, coaches en therapeuten is daarom situaties te creeren die zoveel mogelijk ruimte, begeleiding en aanmoediging geven aan het ‘zelf-doen’. Want, zoals een therapeut het mij, client zijnde, ooit op het hart drukte: “If yóu don’t do it, it won’t be done”.