Een goede kennis met een hoge positie bij de luchtmacht vertelde me enige tijd geleden dat hij regelmatig met prins Bernhard als zijn co-pilot had gevlogen en dat deze soms acties in de lucht had voorgesteld die weliswaar imponerend maar niet verantwoord waren. Hij vertelde ook dat Bernhard gek was op onderscheidingen en medailles en die graag droeg. Ook als ze hem uitsluitend administratief, vanwege zijn prinselijke status, waren toegekend. Op de vraag hoe zulk gedrag psychologisch te duiden had mijn kennis zelf al het antwoord klaar: narcistische persoonlijkheidsstoornis. Maar klopt die diagnose? Die klopt niet. Er bestaat, aldus de WHO, niet zoiets als een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Dat wil niet zeggen dat mensen niet bepaalde narcistische trekken kunnen hebben, zoals een ongewoon sterke zelfbetrokkenheid, een weinig diepgaand, zeer oppervlakkig gevoelsleven, een mateloze behoefte aan bevestiging en bewondering en een eigenaardige tegenstrijdigheid tussen enerzijds een overdreven positief zelfbeeld en anderzijds een grote angst voor het oordeel van anderen. Maar die kenmerken vormen tezamen een deel van iemands persoonlijkheid, nooit het geheel. En ondanks die kenmerken kan iemand toch maatschappelijk en relationeel goed functioneren. Vooral, de meest ideale situatie voor mensen met sterk narcistische trekken, als ze een positie hebben waardoor ze niet steeds tot het uiterste moeten gaan om aan aandacht, glans en bewondering te komen maar die in zekere zin automatisch ‘ontvangen. Dat geldt sinds mensenheugenis vooral voor degenen die van (hoge) adel zijn. Ik heb me in mijn onderzoek naar de psychologie van de adel steeds opnieuw weer verbaasd over wat de adel zich daardoor aan gedrag kan permitteren omdat men er vrijwel altijd mee wegkomt. Er hoeft maar een prins of prinses voorbij te komen of aanwezig te zijn of alle burgers gedragen zich alsof hen een bijzonder wezen is verschenen. Een wezen om wiens of wier nabijheid of aandacht ze zich onder elkaar verdringen en van wie ze eisen en gedragingen, die ze van elkaar nooit zouden tolereren, bijna kritiekloos accepteren. Het wezen zelf gedraagt zich alsof die bijzondere behandeling hem of haar van nature toekomt en de gebruikelijke gedragsregels of normen inderdaad niet van toepassing zijn. Dat lokt gedrag uit dat niet zelden aan immoraliteit en misbruik grenst of dat gewoon is. Zoals in geval van Prins Bernhard. “Maar laten we niet te hard oordelen over prinsen”, schreef de Comtesse de Boigne al in haar memoires in 1830. “Bedenk wat voor invloed macht en succes op mensen kunnen hebben. Een minister die een paar maanden aan de macht is, een mooie vrouw, een groot kunstenaar, een populaire man, vallen zij niet allen ten prooi aan het juk van vleierij, en geloven zij niet in alle oprechtheid dat ze bijzondere mensen zijn? Als een paar momenten van vleierij dit al zo snel tot gevolg kunnen hebben, moeten we dan nog verbaasd zijn dat prinsen, al in hun wieg doordrenkt met het idee dat belangrijkheid hun privilege is, schuldig zijn aan die afwijkingen die voortkomen uit het dwaze gegeven dat zij zichzelf bijzondere wezens vinden, wier aanwezigheid onontbeerlijk is voor de mensheid?”
https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Prins_Bernhard_tijdens_uitspreken_troonrede,_Koningin_Juliana_en_Prins_Bernhard_,_Bestanddeelnr_911-6110.jpg