Ooit werkte ik voor de VN in de kampen met Cambodjaansevluchtelingen op de grens tussen Thailand en Cambodja. De sfeer was er zeer gespannen, angstbeladen, grimmig. Regelmatigklonk vanuit Cambodja mitrailleur- en granaatvuur. Zo nu en dan werd er ook op de kampen geschoten. Mijn opdracht was onderzoek te doen naar het, naar verluid, enorme aantalvolwassenen en jongeren met ernstige psychische problemen ende mogelijkheden te verkennen voor behandeling en preventie.Daar nog maar net aan het werk, maak ik van heel nabij de beschieting mee van een kamp, waar ik op bezoek ben voorkennismaking met het kampbestuur. Vrijwel voor mijn ogenworden een moeder en haar zoontje door granaatvuur gedood. Behalve heftige angst roept het gebeuren ook enorme woede bijmij op – dat dit zomaar kan – en een bijna verpletterend gevoelvan zinloosheid. Wat kan een psycholoog in zo’n verschrikkelijkesituatie nou nog voor verschil maken? Mijn eerste neiging is dan ook mijn opdracht terug te geven. Maar niet zonder nog een keernaar het kamp terug te gaan om vast te stellen wat daar is aangericht. Als ik de volgende dag samen met een medewerker, de Cambodjaanse arts Sokh, voor de kampcommando-post uit de auto stap, worden we direct omringd door een groep kampbewoners. Terwijl ik luister naar Sokh’s vertaling van wat ze zeggen, stapt opeens een meisje, zo’n jaar of 12 schat ik, op mijaf. Ze overhandigt me een met gaten geblakerd boekje. “Dit is”,vertaalt Sokh terwijl zijn stem door verdriet lijkt te worden dichtgeknepen, “het voedselbonnenboekje dat haar tante gisteren bijzich had, toen ze samen met haar zoontje, haar neefje dus, hierwerd doodgeschoten. Ze wil dat je het meeneemt om overal telaten zien dat hier kinderen dood worden gemaakt en dat ze datniet meer moeten doen.” Woorden die, daar staande met het geblakerde boekje in mijn handen, een golf van rillingen over mijnrug doen lopen. Diep geroerd heb ik beloofd te doen wat ik konom de buitenwereld te laten weten welke verschrikkingen zichhier voltrokken. (Ik heb daaraan de volgende maanden in kranten, tijdschrften en beleidsdocumenten zoveel mogelijk ruchtbaarheidproberen te geven). Maar ik deed daar ook iets dat ik nooit had mogen doen. Namelijk vragen wie haar had aangespoord tot dezeactie. Tot op de dag van vandaag vind ik het de meest stomme, onempathische vraag die ik ooit gesteld heb. Haar antwoord endat van enkele jongeren met haar was er dan ook na: niemand!Zíj was het die het boekje had gevonden! En zij was op het ideegekomen dat aan de VN mensen te geven. Zulks ondanks verzetvan haar moeder, maar aangemoedigd door leeftijdsgenoten.Tegenwoordig staat het boekje zichtbaar uitgestald in de boekenkast recht tegenover mijn bureau. Als permanentewaarschuwing nooit meer dezelfde beoordelingsfout te maken: jongeren te jong te achten om uit zichzelf, authentiek, voor eenveiligere, betere wereld te vechten.