Enige tijd geleden was ik naar aanleiding van mijn boek Verzorgingstehuis of plaats delict?, over diefstal van ouderen in zorginstellingen, door de clientenraad van een verzorgingstehuis uitgenodigd voor een voordracht. Na afloop heb ik nog enige tijd met bewoners doorgepraat. Op een gegeven moment kwam de vraag op tafel wat het moeilijkste is aan ouder worden. Het antwoord dat een van de bewoners daarop gaf, had ik nooit eerder gehoord. Maar het heeft me sindsdien niet meer losgelaten en dikwijls als ik nu oude mensen tegenkom, komt het weer boven. “Het ergste” aldus het antwoord van die bewoner, “is dat je irrelevant bent geworden”. “Irrelevant?” reageerde een van de anderen alsof het een onnodig moeilijk woord was. “Ja irrelevant.”, antwoordde hij beslist, ”Dat wil letterlijk zeggen ‘niet meer ter zake doende’. Je doet er niet meer toe, bent nergens meer voor nodig, niemand zit meer op je te wachten, je bent anderen hoogstens tot last. En er moet voor je gezorgd worden, want voor jezelf zorgen dat kun je niet meer of onvoldoende. En dat wordt alleen maar erger. Hoe ouder je wordt, hoe irrelevanter je wordt”. In de stilte die viel na wat bijna op een boze uitbarsting leek, keken sommige aanwezigen mij aan alsof ze van mij, als de spreker van die avond, daarop een weerwoord verwachten. Maar ik was even onthand als zij. Vragen ‘wie van jullie herkent zich in wat hij zegt?’ leek me risikovol. Want als de reacties bevestigend waren, dan zou ik daar iets mee moeten. Maar ik zou niet weten wat. Wat zeg je tegen bewoners van een verzorgingstehuis die zojuist hebben uitgesproken zichzelf voornamelijk nog als irrelevante mensen te zien, wezens die er niet meer toe doen. Zeggen dat ik er niet zo over denk? Dat ieder mens waardevol is, en zij dus ook? Dat leeftijd of ouderdom of productiviteit of niet daar niets aan- of afdoen en meer van dat soort als geruststelling bedoelde prevelementen? Of zeg ik, eerlijker, dat ik me kan voorstellen dat ze zich irrelevant voelen, want dat de jongere generaties hen veelal ook zo zien en behandelen. Daarom, wen er maar aan. Of zeg ik, nog eerlijker, dat wat zij nu als gevoel of ervaring uitspreken, ik als toekomstangst heb. De angst ooit zelf irrelevant te worden. Ik heb het laatste gezegd. En er aan toegevoegd dat ik hoop nooit het antwoord te moeten geven dat Joseph, de hoofdpersoon in de prachtige roman De Bewonderenswaardige Blumroch van de Franse schrijver Louis Pauwels geeft op de vraag ‘Joseph, waarom leef je?’ Joseph’s antwoord: “Omdat ik er nu eenmaal aan begonnen ben, en vanwege het principe van de traagheid.” Hopelijk lukt het mij altijd weer mezelf het enige tegen irrelevantie werkzame recept te blijven voorschrijven. Te weten: zorg dat je doelen nooit opraken! Die avond, op terugweg naar huis, bedacht ik me weer eens dat uiteindelijk de meest beslissende zorg in de zorg toch de zorg voor zingeving is.