Leiden is een van die steden waar de toename van corona-besmettingen inmiddels het predicaat ‘zorgelijk’ heeft gekregen. Ik woon aan de rand van het centrum, studenten zijn mijn buren en ik zie ze regelmatig vanuit mijn studeerkamer voorbij komen. We hebben weinig contact maar absoluut geen (over)last van elkaar. Vreedzame co-existentie. De laatste tijd, als ik ze voorbij zie komen, denk ik vaker over hen na. Over hoezeer hun studentenleven verschilt van het mijne indertijd. En ik benijd hen niet. Mijn studiegenoten en ik hadden alle bewegingsvrijheid van de wereld, varierend van onze docenten direct en in persoon kunnen beluisteren, benaderen, aanklampen via onbeperkt bij elkaar binnen kunnen lopen, aanraken, stoeien, tot diep in de nacht of vroeg in de ochtend in kroegen of societeit kunnen rondhangen, drinken, zingen, lol maken. Van social distancing hadden we nog nooit gehoord. Daar was ook geen enkele reden voor. Er heerste geen angst voor de ander. Als ik nu naar huis loop en er komt van de andere kant een van de studentes aangelopen die naast mij woont, nemen we ieder, ondanks een vage groet, zover mogelijk uit elkaar een andere kant van het trottoir. Hoewel zij een veel groter gevaar is voor mij dan ik voor haar, is het niettemin ‘gevaar’ dat ons verbindt. Als ware dat woord groot geschreven op een tussen ons gespannen onzichtbaar doek. Daarachter, even onzichtbaar, gaat een fundamentelere kwestie schuil. Als jongere heb ik nooit stil hoeven staan bij de mogelijkheid dat ik de oorzaak zou kunnen zijn van ziekte en dood van mensen in mijn omgeving, in het bizonder mijn ouders en grootouders. Nu word je er als jongere steeds op gewezen dat je door hoe je je gedraagt ziekte en dood kunt verspreiden. Terwijl je zelf geheel gezond bent, kun je toch een bedreiging voor gezondheid of leven van anderen vormen. Omdat te voorkomen wordt van je verlangd in belangrijke mate af te zien van gedragingen die voor jonge mensen normaliter volkomen normaal zijn. Zoals fysieke aanrakingen en uitwisselingen met andere jongeren, deelnemen aan groepsactiviteiten, feesten, grenzen op zoeken, experimenteren in relaties en met consumptiegoederen, zoals alcohol, tabak, softdrugs, enzovoorts. Zulke gedragingen vergroten het risico dat jij het virus oploopt en vervolgens kwetsbaardere anderen besmet en ziek maakt. Maar om van die gedragingen af te zien moet je voortdurend alert en zelfbeheerst zijn. Dat is een lastige opgave die bovendien op gespannen voet staat met de neiging tot spontaan (re)ageren die zo kenmerkend en charmant is aan het jong zijn. Alles bij elkaar genomen betekent het dat de jongeren van deze corona-tijd een zware verantwoordelijkheid op hun schouders gelegd hebben gekregen, waar ze onvermijdelijk af en toe in tekortschieten. Ik durf niet te beweren dat mijn generatie het als jongeren beter gedaan zou hebben. Wel dat een groot deel van de huidige jongeren het echt niet slecht en vaak zelfs heel goed doet. Laten we voor hen, net als voor de zorgmedewerkers, ook maar eens een applausdag organiseren.
Photo by Hayley Catherine on Unsplash