Op de column van vorige week waarin ik de vraag aan de orde stelde of leren reanimeren een burgerplicht is, heb ik een reeks reacties ontvangen, varierend van ontroerend via praktisch tot kritisch. Diep ontroerend zijn de e-mails van lezers die beschrijven hoe ze het leven van hun eigen partner hebben kunnen redden door een hartstilstand tijdig ontdekken en te doen wat ze in een reanimatiecursus hebben geleerd. Hoe bizonder als jij hebt kunnen voorkomen dat de dood jullie scheidde.
Maar diep ontroerde mij ook een tweetal mails waaruit bleek dat ondanks toepassing van alle geleerde vaardigheden het toch niet was gelukt het overlijden van de partner te voorkomen. Een daarvan sloot af met de volgende woorden: ‘Zijn dood heeft me ontzettend aangegrepen. Maar de constatering dat ik alles hebt gedaan wat ik kon, heeft me toch ook een zekere troost geboden en geholpen bij de rouwverwerking’. Een aanzienlijk aantal lezers benadrukt dat om reanimeer-vaardig te blijven het noodzakelijk is bij tijd en wijle op herhalingstraining te gaan. Maar dat stoot op obstakels. De kosten zijn op dit moment 40 euro per (basis)cursus. Niet iedereen kan zich dat permitteren. Tot mijn verbazing en verontwaardiging blijken niet alle zorgverzekeringen een reanimeercursus (volledig) te vergoeden. En blijkbaar is het ook nog niet gelukt dit in de basisverzekering onder te brengen. Wat betekent dat mensen die het toch al niet breed hebben ook nog eens een hoger risico op het niet overleven van een hartstilstand hebben. Onder meer omdat ze minder mensen in hun directe omgeving hebben die een reanimeercursus hebben gevolgd. En dan zijn er een aantal reacties van mensen die het stimuleren van de reanimatie-vaardigheid bij mensen om hen heen weliswaar toejuichen, maar in geval van hartstilstand bij henzelf daar geen gebruik van willen maken. Iemand formuleerde het zo: “Voor mij is hartstilstand een mooie dood en het risico dat reanimatie onvoldoende lukt, er blijvende hersenschade is en ik mogelijk als een kasplant verder moet leven, is mij veel te groot. Die ene voetballer, die Deen Eriksen, is dankzij reanimatie wel gered. Maar die andere, die voetballer bij Ajax een paar jaar geleden, is voorgoed zwaar hersenbeschadigd”. Zij heeft daarom, evenals een aantal anderen die hetzelfde punt opbrachten, besloten een non-reanimatieverklaring op te stellen, anderen daarvan op de hoogte te stellen en altijd een nonreanimatie penning bij zich te dragen. Medisch personeel móet die respecteren. Maar onduidelijker is de situatie voor de burgerhulpverlener of -reanimator. Moet deze bij zo’n verklaring (op papier, per tatouage of per penning) eigenlijk niet met reanimeren beginnen of stoppen als ie ‘m ziet? Dat laatste kan een emotioneel uiterst lastige beslissing zijn, zeker als medisch personeel nog onderweg is om het over te nemen. De conclusie? Maak bij leven en welzijn ‘reanimeren of niet’ tot een cruciaal gesprekonderwerp tussen jou en de mensen om je heen. Want behalve als een vaardigheid om te (blijven) leren kan reanimeren je ook voor de opgave stellen hoe ultieme wensen te respecteren.