Het jaar voordat ik psychologie ging studeren werkte ik bij wijze van tussenjaar als leerling-verpleegkundige op de opname-afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis.Op een dag werd een 25-jarige man na een bijna fatale suicidepoging naar ons doorverwezen. Ik raakte vrijwel meteen op hem gesteld, innemend, grappig en vooral vol zelfspot als hij was. Hoewel, er waren ook perioden waarin hij onbereikbaar was en zich volledig in zichzelf of zijn depressies opsloot. Maar na enkele maanden bleven die perioden weg en werd al gauw gesproken over ontslag. De dag vóór zijn ontslag, mijn laatste werkdag die week, had ik nog een kort afscheidsgesprek met hem. Zijn laatste woorden waren: “Heel veel dank voor je betrokkenheid. Maar ik verlang echt naar morgen. Dan kan ik weer zelf bepalen wat ik met mijn leven wil”. Ik denk dat ik instemmend-begrijpend gereageerd heb. Tijdens de afdelingsbespreking later die dag, wij leerling-verpleegkundigen waren daar enkel als toehoorders bij aanwezig, werd door het hoofd, een zeer bekwame maar tamelijk autoritaire man, met tevredenheid en complimenten aan de stafleden gesproken over het voorspoedige herstel van deze patient. 24 uur later kwam het bericht dat hij door een sprong voor de trein zijn leven had beeindigd. Volslagen verbijsterd had ik het gevoel onvergeeflijk tekortgeschoten te zijn. Want ook al had ik er toen nog geen woorden voor, ik had bij zijn afscheidswoorden toch vagelijk een niet-pluis gevoel ervaren. Maar gezien het enthousiasme tijdens de bespreking, mijn ontzag en angst voor het hoofd en niet het risico willen lopen als leerling als betweterig te worden weggezet, had ik daarover gezwegen. Dagenlang heb ik niemand er iets over durven zeggen. Bang als ik was voor verwijten of erger. Totdat het hoofd – autoritair maar wel goed waarnemer, ik ben hem daar eeuwig dankbaar voor – me ontbood, zei dat ik naar zijn indruk ergens mee zat en vroeg of het iets met de suicide te maken had. Er volgde een zeer emotionerend gesprek. Voor mij omdat ik de ruimte kreeg mijn bittere schuldgevoelens te ventileren en te relativeren. Voor hem omdat hij er zich bewust van werd dat er angst heerste onder teamleden en dat daarom bepaalde waarnemingen en fouten door hen niet gerapporteerd werden. Terwijl de kwaliteit van zorg juist afhankelijk is van de mate waarin daar wel veilig over kan worden gesproken. Op een gegeven moment stond hij op, gaf mij een hand en zei..”Dank je..Als je uit angst tegen je meerdere, tegen mij dus, of in een teamvergadering iets niet durft te zeggen terwijl je voelt dat het belangrijk kan zijn, dan zit er iets niet goed hier. Dat moet stoppen. Jullie moeten je veilig kunnen voelen om wat dan ook te zeggen waarvan je meent dat het belangrijk kan zijn voor ons werk hier”. Ik kende het woord daarvoor, psychologische veiligheid, toen nog niet. Maar heb inmiddels talloze malen ervaren dat het de belangrijkste voorwaarde is voor het goed functioneren van teams. En dat het ontbreken van psychologische veiligheid de belangrijkste oorzaak is van teamfalen.
Photo by Michał Parzuchowski on Unsplash