Samen met mijn kleinzoon van acht ben ik lopend op weg naar een supermarket in de buurt, als we langs een geparkeerde auto komen waarvan het bijrijders-portier half over de stoep hangend openstaat en de motor voluit stationair draait. De voordeur van het huis waarvoor de auto staat, staat eveneens half open, maar er is niemand te zien. Als we aan het eind van de straat komen en willen afslaan, draaien we ons nog een keer om en zien dat de situatie ongewijzigd is. “Dat is niet goed, toch?”, zegt mijn kleinzoon bijna streng. Ik mompel iets instemmends maar ervaar meteen ook een zekere handelingsverlegenheid. Wat te doen? Maar zo laten en doorlopen? Of teruggaan en betrokkene wijzen op het feit dat deze achteloos het milieu vervuilt en vriendelijk maar vastberaden vragen dat te stoppen? Even komt de gedachte bij me op het dilemma door te schuiven naar mijn kleinzoon en hem te vragen wat hij vindt dat wij moeten doen. Maar vrijwel meteen besef ik dat dit wel een heel onvolwassen, bijna laffe manier is om ermee om te gaan. De kwestie is natuurlijk welk rolmodel ik in deze voor hem wil zijn. Nauwelijks heb ik dat bedacht of besluit “kom, we gaan terug”. Als we even later voor de halfopen voordeur staan en ik aanbel, gaat die vrijwel onmiddellijk helemaal open en komt een man te voorschijn die heftig tegen zijn mobiel aan het praten is. Ik wacht even. Maar wanneer hij blijft doorbellen, wijs ik naar de auto en roep “Zet uit svp!’. Tot mijn verrassing loopt de man, nog altijd bellend, naar buiten, om de auto heen, doet het bestuurdersportier open, schuift de auto in en zet de motor uit. Ik steek bij het weggaan mijn duim omhoog, zo van ‘prima!’. Hij ook. En tot mijn ontroering mijn kleinzoon ook naar hem. Als ik later mijn studenten over dit voorval vertel, vragen ze wat ik gedaan zou hebben als de man agressief had gereageerd, zo van ‘bemoei je met je eigen zaken, man! Ik vind het belangrijker te horen hoe zij zouden reageren. Er ontstaat een levendige discussie waar uiteindelijk twee reacties de meeste bijval krijgen. De ene werd als volgt verwoord: ‘de kwaliteit van de lucht die je inademt is uiterst belangrijk voor jouw gezondheid en dus is het zo dat als iemand anders die aantast en jij spreekt hem daarop aan, je je wel degelijk met je eigen zaken, namelijk je eigen gezondheid, bemoeit. Dat recht heb je”. En de andere was een fraaie aanvulling daarop, als volgt verwoord: ‘en als je dat doet dan kom je tegelijkertijd ook op voor de zaak, voor het belang van anderen. Want iedereen heeft recht op schone lucht”. “Als dat”, was mijn conclusie, “de boodschap is die jullie a.s. donderdag massaal willen uitdragen, dan mag dat voor de minister spijbelen heten, maar voor mij is het in meerdere opzichten schone, sociale betrokkenheid.