Afscheid, kunst en kunde

Als ik mijn hotel in Valencia, waar ik een week heb doorgebracht, uitstap en de taxi naar de luchthaven in, schiet me te binnen dat ik iets vergeten ben. Namelijk afscheid te nemen van een hotelmedewerker die heel behulpzaam is geweest bij  het onderzoekswerk dat ik er te verrichten had. Dat voelt niet goed, onaf eigenlijk. Ik aarzel wat te doen, zeg dan de chauffeur nog even te wachten, stap uit en het hotel weer in, zoek haar op en bedank haar. Wat ik zeg beroert haar en, zo lijkt het althans, ontroert haar zelfs enigzins. Overdrijf ik in mijn feedback aan haar? Ik vind van niet en ik hoop zij ook niet. Als ik weer in stap en we wegrijden, heb ik het gevoel – ik weet er eigenlijk maar één passende term voor en dat is helaas een Engelse –  van ‘closure’. Van afscheid genomen te hebben op een goede, afrondende manier, waardoor er geen losse eindjes meer zijn. Op weg naar de luchthaven voel ik me daar goed over. Maar zie in mijn herinnering ook een reeks situaties voorbij trekken waarin ik heb nagelaten op een goede manier een contact af te ronden of afscheid te nemen. Voorbeeld. Ik vond het niet zelden gemakkelijker op een feest of receptie weg te gaan, te sluipen zou ik nu haast zeggen, zonder nog een keer bij de gastheer of – vrouw langs te gaan. Achteraf had ik daar dan vaak meteen een zekere spijt van, vond dat ook niet zo fraai gedrag, en beloofde mezelf ze in ieder geval een bedankkaartje of email te sturen. Maar ook dat kwam er soms toch niet van. Als ik hem of haar dan later toch weer ergens ontmoette, schuurde of hinderde die nagelaten afronding van binnen vaak. Terugkijkend denk ik dat wij mensen in het algemeen beter zijn in het beginnen van  contacten of relaties dan in het op een goede manier afronden of afscheid nemen daarvan. Terwijl, nota bene, al onze gesprekken, contacten en relaties eindig zijn en daarom goed afscheid kunnen nemen of afronden tot ons psychologisch basisrepertoire zou moeten behoren. Omdat het goed is en voelt voor alle betrokkenen. En omdat het de waarschijnlijkheid vergroot dat het gesprek, contact of relatie, waar mogelijk of wenselijk, een toekomst of vervolg krijgt. Ik voor mij heb daarom besloten me in goed afscheid nemen te blijven oefenen. Mede aangespoord door een reeks recente studies onder de titel Saying Goodbye and Saying it well (Vaarwel zeggen en het goed zeggen). En door de email die ik eergisteren uit Valencia ontving. Daarin schrijft ze zo overvallen te zijn geweest door mijn woorden bij het afscheid dat ze voor haar gevoel me daarvoor niet voldoende heeft bedankt. En citeert dan haar beroemde landgenoot, de schilder Salvador Dali: “elk afscheid is de geboorte van een herinnering”. ‘Dank u voor deze mooie herinnering’, zo sluit ze af. Voor mij staat inmiddels wel vast: goed afscheid nemen is een onmisbare kunst en kunde.

 

 

Photo by Alain Pham on Unsplash

Leer van iedereen

Luchthaven Valencia, 3 october circa 19.00. Met enkele anderen sta ik voor de incheckbalie voor Amsterdam. Maar volgens iemand van de afhandeling zijn we anderhalf uur te vroeg. De man achter me en ik reageren verbaasd. Volgens onze boekingsbevestiging moet het inchecken al over 30 minuten beginnen. Maar we beseffen beiden dat protesteren hier verspilde moeite is. “Ik hoop niet”, zegt de man, “dat de vlucht ook zo vertraagd is want dan haal ik mijn aansluiting in Amsterdam waarschijnlijk niet”. Nieuwsgierig als ik altijd ben, ga ik over op de vragenmodus. Wat zijn bestemming vanuit Amsterdam is? Los Angeles.  Of hij daar woont? Nee, hij woont in Minneapolis. Mijn nieuwsgierigheid wil dan toch weten wat hij in Los Angeles gaat doen. Als antwoord tilt hij een blauw vierkant  koelbox-achtig  koffertje omhoog en vertelt dat daar stamcellen inzitten. Die heeft  hij in Valencia bij een donorbank opgehaald om in Los Angeles af te leveren voor de behandeling van een patient. Op mijn naieve vraag of hij arts is, luidt tot mijn verbazing het eenvoudige antwoord: “Nee. Vrijwilliger”. Dan krijg ik een verhaal te horen dat diepe indruk op mij maakt. Hij blijkt gepensioneerd, werkte daarvoor als bankier en kijkt op zijn werk daar terug met  gemengde en veelal zeer negatieve gevoelens. “Ik en mijn collega’s hebben al te vaak dingen gedaan, willens en wetens, waardoor mensen financieel en daardoor vaak ook sociaal in ernstige problemen konden komen. Ik kon dat op een gegeven moment niet meer voor mezelf verantwoorden, heb vervroegd pensioen genomen en besloten iets te doen dat mensen helpt in plaats van ondermijnt. Hen hopelijk leven geeft in plaats van afneemt”. En dan, even aarzelend of hij wel zo persoonlijk wil worden: “het werk als bankier is vaak zo stressvol dat je het vaak alleen maar volhoudt, als je je toevlucht tot drugs neemt. Bij mij was dat alcohol. Ik ben een ex-verslaafde. En ben pas wakker geworden toen ik onder invloed een ernstig ongeluk veroorzaakte. Ik had het geluk niemand anders te verwonden, behalve mezelf. Mijn rechterhand en arm zijn daardoor ernstig beschadigd en doen vaak pijn. Maar ik kan en wil die pijn verdragen. Die herinnert me eraan dat ik anderen pijn heb gedaan – en wat goed te maken heb”. Bij het afscheid op Schiphol, net op tijd,  bedank ik hem voor zijn ontroerende openheid. En hij mij daarvoor de gelegenheid gegeven te hebben door vragen en luisteren. Terwijl ik hem vol respect nakijk, vraag ik me af hoeveel onzichtbare goede mensen zoals hij er eigenlijk onder ons zijn. En wat het voor onze houding in de omgang met elkaar zou betekenen als we hen wat vaker zouden vermoeden, willen leren kennen en erkennen? In de taxi op weg naar huis, het is inmiddels middernacht, prent ik mezelf dit weer eens in: ‘‘Ga met zoveel mogelijk mensen, van junk tot barbier, van bankier tot wappie, het gesprek aan. Van iedereen valt wat te leren. Ook al besef je dat niet altijd onmiddellijk”.

 

 

Photo by Airam Dato-on on Unsplash

Lak aan je opa

Mijn kleindochter Nova van 7 zit bij haar moeder, mijn schoondochter, op schoot die haar nageltjes lakt. Roze. Als dat klaar is en Nova nog wat met haar handen wappert om het drogen te versnellen, zegt ze: ‘Nou opa ook!’. “Ik weet niet of opa dat wel wil” antwoordt haar moeder. “Opa weet het zelf ook niet” antwoord ik. Ik zie me niet direct voor mijn studenten of patienten met tien roze vingers in de weer zijn. En ik vermoed dat die, evenals mijn collega’s, daar ook wel even aan moeten wennen en een verklaring van mij zullen wensen. Nova die mijn twijfel deksels goed in de gaten heeft, komt dan heel slim met een compromis. “Doe dan één vinger opa, hebben we toch dezelfde kleur!”. En ze wijst daarbij, overigens in al haar onschuld, op de middelvinger van mijn rechterhand. “Die in ieder geval niet”, reageer ik half geschrokken. “En die ook niet”, wijs ik op mijn wijsvinger. Het wordt dus onherroepelijk mijn rechterpink.  Zorgvuldig gelakt door haar moeder. En eerlijk gezegd vind ik het niet eens lelijk staan. Na een dag of wat ben ik me ook nauwelijks meer bewust van mijn roze pink. Tot de schilder en een collega langskomen om te bekijken welk schilderwerk we aan de voorgevel gedaan willen hebben. Daarvoor wijs ik, ik ben rechtshandig, het een en ander aan. Als ik me op een gegeven moment omdraai, zie ik de twee breed glimlachen achter me en zegt een van hen “Zo te zien  is hier al een schilder aan het werk geweest. “Hoezo?”, reageer ik verbaasd. Dan wijst ie op mijn rechterpink. Waarop zijn collega zegt “wij fluisterden net al even tegen elkaar ‘zou ie soms van geloof veranderd zijn’?” Om zogenaamd gerusstellend te vervolgen met “maar die kleur staat je goed hoor”. “Dat”, zeg ik uit een soort onnodige zelfrechtvaardiging “vind mijn kleindochter ook” en ik leg uit  hoe het op haar aandringen zover is gekomen. Tot mijn verbazing reageren ze beide nu niet spottend, maar oprecht: ,,Wat lief!’’ “Van wie”, vraag ik” “Van allebei, ook van jou” luidt hun antwoord. Grote, stoere mannen als zij zijn maakt het feit dat ze uit zichzelf het woord ‘lief’ in de mond nemen indruk op mij. Zowel omdat het past op het zo bizondere contact tussen grootvaders en kleinkinderen. Maar ook omdat ik er een eigen verlangen achter vermoed. Dat blijkt als ik hen er naar vraag. Beiden van middelbare leeftijd, met volwassen kinderen, met hoop op kleinkinderen en met alle bereidheid zich door hen voor volk en vaderland zichtbaar ook ooit roze te laten lakken. Als ik dat enige tijd later aan Nova vertel is haar reactie dolenthousiast. “Straks willen alle opa’s van de hele wereld wel een roze pink!”. “Maar Nova”, opper ik, “wat als kinderen geen opa hebben?” “O ja”, reageert ze eventjes beduusd. Dan vlamt haar enthousiasme weer op: “Dan gaan we voor die kinderen toch iemand anders zoeken die wel roze nagels wil”.