Narcisme een stoornis?

Kun je een zeer geslaagd want superrijk zakenman, die zich vervolgens ook nog eens heeft opgewerkt tot de machtigste mens op deze planeet, afserveren door hem als een grote narcist weg te zetten? Als narcisme je zover kan brengen, dan moet het iets zijn dat mensen raakt, boeit zelfs. Maar waarom? Een mogelijke en tamelijke verontrustende verklaring is dat de grote narcisten van deze wereld kunnen, durven en doen wat veel mensen ook zelf zouden willen doen maar niet durven of niet kunnen. Zoals zich absoluut niets aantrekken van wat anderen over hen roepen. Zoals lak hebben aan de gevestigde orde en er plezier aan beleven die te ontregelen en te verontrusten. En zoals er ongegeneerd voor uitkomen dat voor hen hebzucht, heerszucht, genotzucht en aandachtszucht geen gebreken maar deugden zijn en wie daar moeite mee heeft, die draait maar lekker rondjes in zijn of haar verontwaardiging. Een kenmerk van sterk narcistische mensen is inderdaad een constante hang naar opwinding en sensatie, naar in het centrum van de aandacht staan en naar activiteiten en uitlatingen waardoor ze de aandacht op hen gericht houden. Want voor hen hebben anderen voornamelijk de taak hen aandacht te geven en lof, erkenning en applaus te betuigen. Krijgen ze in plaats daarvan kritiek, dan zijn de rapen gaar. Ze voelen zich acuut verraden of tekort gedaan. En slaan standaard vrijwel onmiddellijk terug met beweringen als dat de critici het altijd op hen gemunt, dat die grossieren in nepnieuws, dat zij zelf ‘te groot zijn voor dit land’, dat men stinkjaloers is op hun duurzame genialiteit. Voor de volledigheid, schuldgevoelens kent de ware narcist niet. Die zijn voor de zwakkeren onder ons. Hij kent hoogstens gevoelens van schaamte. Maar dan voornamelijk schaamte over dat hij even niet goed heeft opgelet en zich op een fout of een leugen heeft laten betrappen. Wie hem daarop wijst, hoeft daarom op enige bekentenis of op iets wat op bescheidenheid lijkt, niet te rekenen. Hoogstens op irritatie, agressie of woede. Want een wereld die verondersteld wordt te bewonderen en niet te bekritiseren, moet direct tot de orde geroepen worden. Zo niet goedschiks, dan maar kwaadschiks. Met dreigementen of tegenmaatregelen. Voor hem is de ander ook niet zozeer een medemens, hoogstens een medestander of zou dat moeten zijn. Maar blijkt hij geen medestander, dan is hij automatisch tegenstander. Een wezen dat overdonderd, overtroffen of overwonnen moet worden. Voor de grote narcist is de samenleving één grote jungle waarin het recht van de sterkste geldt. Dus is ‘the only sin not to win’. De grote narcist bedoelt dat letterlijk. Er is voor hem maar één zonde en dat is verliezen. Dat doe je niet. En gebeurt het toch een keer, dan leg je je er nooit bij neer. Nog niet zolang geleden was narcisme een persoonlijkheidsstoornis. Een reden voor psychologische behandeling. Tegenwoordig lijkt het vooral een patroon waarmee je het verder kunt schoppen dan wie dan ook.

Geen bal aan

Mei 1999 of daaromtrent. Meteen na het NOS-journaal gaat de telefoon.  Ik neem op en hoor “Goeienavond, u spreekt met mevrouw de Haan. Hier hebt u mijn man”. Tot mijn verrassing, ik herken hem meteen aan de stem, krijg ik Foppe de Haan, trainer van SC Heerenveen, aan de telefoon. ‘Mijn vrouw”, zo begint hij, “luisterde vanmiddag naar het interview met jou op radio Friesland. En volgens jou, zo begrijp ik, heb ik een psychologisch probleem , omdat wij dit seizoen thuis meestal winnen en uit meestal verliezen. Dus ik zou zeggen, Diekstra, als jij het dan zo goed weet, kom dan eens langs en help ons dat probleem oplossen”. Ik heb de handschoen opgenomen en ben langs geweest. Ik ga niet beweren dat het daaraan ligt, maar als ik me niet vergis ging het met Heerenveen het volgende jaar beter dan ooit. Ik ga ook niet beweren dat ik van voetbal verstand heb, wel dat ik het, psychologisch gezien, om meerdere redenen een fascinerend verschijnsel vind. Fascinerend vind ik bijvoorbeeld dat een wereldkampioenschap voetbal in de deelnemende landen alle neuzen dezelfde kant op doet staan, waar die normaliter alle kanten opschieten en niet zelden tegen elkaar botsen. Deelname  geeft daarom, althans zolang het eigen land in de race blijft, een illusie van sociale cohesie of verbondenheid, die in de dagelijkse omgang tussen mensen vaak ver te zoeken is. Maar het is een illusie van verbondenheid. Want niet of  nauwelijks is het eigen land uitgeschakeld of het kampioenschap afgelopen of de oude onenigheden, wedijver, vijandigheden, zorgen en eigen belangen, nemen de macht over de omgang met elkaar weer over. Fascinerend vind ik ook de illusie van persoonlijk geluk, de illusie van supporters dat een enorme wolk van gelukszaligheid over hen en hun land voor lange tijd zal neerdalen als ‘ze’  wereldkampioen worden. Het is toch echt een misvatting dat ons geluksniveau simpelweg afhangt van de aard en het aantal plezierige of opwindende gebeurtenissen of meevallers in ons leven. Die kunnen ons geluk bevorderen rondom het tijdstip dat ze plaatsvinden, maar hun effekt op ons geluksgevoel blijkt meestal van korte duur. Onderzoek laat zien dat de volgende ‘dingen’ belangrijker zijn. Allereerst: maak geluk tot je allerhoogste prioriteit. Vraag je bij allerlei beslissingen en activiteiten af: maakt dit mij gelukkig? Dat lijkt een nogal egocentrische opstelling, maar dat is het niet als je bedenkt dat twee van de drie voornaamste geluksbronnen deze zijn: ‘intieme relaties met anderen’ en ‘tijd doorbrengen met sociale, vriendschappelijke omgang, in plaats van met beroepsmatige of funktionele of ‘nuttige’ omgang met anderen’. De derde is het hebben van wat wel genoemd wordt ‘een objectieve interesse’. Een activiteit, hobby of interesse waarin je je regelmatig helemaal kunt verliezen en die niet per se nuttig maar wel waardevol is. Kortom, voor duurzaam geluk moeten we het hebben van onze relaties en waardenvolle levensdoelen en hebben we geen bal aan het heen en weer rennen van 11 overbetaalde jongens.

Pijnlijke wetenschap

Met een zekere regelmaat word ik door nabestaanden, meestal ouders, gevraagd om te helpen een antwoord te vinden op de vraag waarom een kind of jongere uit hun midden zelf een einde aan zijn of haar leven heeft gemaakt. Het zijn verzoeken waaraan ik om practische  en om psychologische redenen maar een enkele keer kan en wil voldoen. Practisch omdat ze heel veel tijd en aandacht vergen en psychologisch omdat ze emotioneel heel veel vergen van de mensen die erom gevraagd hebben, en van mij. Van de nabestaanden omdat ze er niet altijd minder verdrietig of gelukkiger van worden. Meer weten betekent ook niet zelden meer pijn. Althans op de korte termijn. Op de langere termijn helpt het vaak wel omdat meer weten beter begrijpen bevordert. En beter begrijpen betekent vaak, letterlijk en figuurlijk, meer greep krijgen op. Het vergt emotioneel het nodige van míj omdat ik, onderzoekende weg, niet zelden op tekortkomingen in de hulpverlening aan en de organisatie van de zorg rondom suicidale jongeren stoot, die me dikwijls heel droevig en boos maken. Een voorbeeld. Een tienermeisje, met ernstige trauma’s in het verleden, maakt bij herhaling aan haar ggz-therapeut duidelijk dat ze er serieus over denkt zichzelf te doden. Uit emailcorrespondentie tussen hen beiden en verklaringen van anderen blijkt dat de therapeut opname in een gespecialiseerde kliniek wenselijk vindt en schrijft haar voor behandeling daar in. Maar blijkbaar verandert ze na enige tijd van inzicht, schrijft haar weer uit en vervolgens in voor behandeling bij een andere kliniek. Daar krijgt het meisje na zo’n 9 maanden wachten in een intakegesprek te horen dat ze toch naar een kliniek met het eerdere specialisme moet. Maar daar hebben ze pas over 12 maanden plaats voor haar. Tijdens die maandenlange wachtperiodes verslechtert haar  toestand zienderogen. Ze verliest het geloof in zichzelf, in anderen en in de toekomst. Met als gevolg, zo blijkt uit meerdere emails, dat haar wens tot zelfdoding steeds vastere vorm en een zekere planning (‘eerst nog dit en dat, en dan…’) aanneemt, en ze maakt haar therapeut duidelijk dat ze op zoek is naar een pijnloze en snelle zelfdodingsmethode. Die raadt op een gegeven moment aan contact te zoeken met iemand van een instantie als de Levenseindekliniek, die, zo citeert haar vader mij uit een email: ‘met haar kan praten en meedenken, eventueel ook over andere mogelijkheden’. Enkele weken later stuurt het meisje aan haar therapeut een afscheidsbrief. Daarin: “Sorry, ik kon het niet meer uithouden….. het spijt me”. Diezelfde dag nog overlijdt ze door inname van een, zoals ze het zelf omschrijft, ‘als het goed is methode die …betrouwbaar en pijnloos [is]’.

Wie het antwoordt weet op de vraag of de ouders van dit meisje ‘beter af zijn’ nu ze dit alles weten, die mag het zeggen. Ik blijf erbij dat wij als sámenleving deze dingen niet alleen moeten wíllen weten. We moeten ze ook echt nóóit meer willen.

 

Liggend lachen

Een van de grondleggers van de gelotologie, de wetenschappelijke studie van het lachen, (van het Griekse woord gelos = lach), de psycholoog William Fry, heeft lachen ooit omschreven als stationair joggen. Die term viel mij weer te binnen tijdens een bezoek aan een familielid afgelopen zondag, die ernstig ziek in het ziekenhuis ligt. Twee andere familieleden en ik zijn bijna twee uur bij hem geweest, waarvan het eerste halfuur heel erg moeizaam was. Hij voelde zich heel slecht, had veel pijn en praten kostte grote inspanning. Intuitief gingen wij er toe over hem het gesprek zo gemakkelijk mogelijk te maken door zelf veel te zeggen waar hij eventueel op in kon haken en hem zo weinig mogelijk te vragen. Op een gegeven moment kwam het gesprek op humor. “Zijn ze hier een beetje humoristisch”, vroegen we. Waarop hij, cynisch, antwoordde: “Nog weinig van gemerkt”. Daarop kwam het gesprek op wat er bekend is over de effecten van lachen op het lichaam. Zoals dat lachen leidt tot hormonale veranderingen in ons lichaam, onder andere tot een afname van het stresshormoon cortisol. Van cortisol is bekend dat het de activiteit van het afweersysteem kan ondermijnen, zodat we kwetsbaarder worden voor ziektes. Hoge concentraties cortisol kunnen ook gepaard gaan met veranderingen in gedrag, zoals een sterkere neiging tot depressief reageren en tot ‘opgeven’. “Ik moet dus meer lachen”, zei de zieke, opnieuw tamelijk cynisch. “Zullen we dan eens proberen je aan het lachen te maken?”, was onze reactie. “Nou probeer maar, maar niet te hevig, ik heb al pijn genoeg”, was het antwoord. Daarop vertelde een van ons gelezen te hebben over een ziekenhuis in de VS waar van verplegers verwacht wordt iedere dag tenminste één mop te vertellen. “Zoals?”, vroeg de zieke. Zoals deze, was het antwoord: “Verpleegster tegen dokter” Waarom hebt u een thermometer achter uw oor? Dokter, verbaasd: waar heb ik dan mijn potlood in laten zitten?” Ondanks zichzelf ontlokte de mop de zieke een glimlach. Maar het prikkelde ook de anderen – in mijn familie geldt dat als er één mop over de dam is er een hele hoosbui aan moppen wordt leeggestort – een bijdrage te leveren. Ik denk dat we drie of vier moppen verder waren, toen de zieke er opeens zelf een mop tussen gooide. “Een tandarts die op het punt staat bij een dame een zenuwboring te verrichten voelt op een gegeven moment tot zijn verbazing dat haar hand zich stevig om zijn geslachtsdeel sluit. Terwijl hij de vrouw met grote ogen verbouwereerd aankijkt, zegt zij met een glimlach: “Dokter, laten we beloven elkaar geen pijn te doen”. Wij oprecht hartelijk lachen. Hij ook. Het gevolg? De rest van de bezoektijd was hij aanmerkelijk levendiger en grappiger en probeerde ons zo lang mogelijk bij zich te houden. En de conclusie? Joggen én lachen maken je fitter. Alleen is het laatste veel leuker om te doen. En kan liggend.