De Big Five van Donald

Vraag van een lezer: “Ik heb nieuwsjaardag bij mijn vader doorgebracht. Dat was geen succes. Ik heb me tijdens en achteraf meerdere keren afgevraagd ‘wat moet ik van hem begrijpen om ‘m te begrijpen?” Mijn antwoord was kort: “Zijn persoonlijkheid!” Zijn reactie was één woord langer:”Leg uit svp’’. Bij deze dan. De evolutie streeft op allerlei gebieden naar diversiteit, ook op het gebied van persoonlijkheid. Daarom ‘landen’ wij mensen niet als blanco bladen op deze planeet maar met een aanzienlijke varieteit aan verschillen in persoonlijkheidstrekken. Afhankelijk van de aard en beinvloedbaarheid van onze persoonlijkheidstrekken ontwikkelen we meer of minder vaardigheid in het accuraat waarnemen van en effectief reageren op allerlei situaties. Talrijke psychologische onderzoeken hebben inmiddels uitgewezen welke de voornaamste persoonlijkheidstrekken zijn waarop wij van elkaar verschillen c.q. lijken . Dat is een vijftal, de Grote Vijf of  Big Five. Internationaal bestaat nog altijd geen volledige overeenstemming hoe die trekken te noemen, maar we kunnen ze algemeen als volgt omschrijven (zie Nettle, 2007): extraversie: de dimensie die loopt van sociaal/gezellig, actief, praatgraag, dwingend, spontaan, humoristisch en avontuurlijk aan de ene kant, naar introvert, teruggetrokken, gesloten, zwijgzaam, luisterend en voorzichtig aan de andere: goedmoedigheid: dimensie die loopt van vriendelijk, zachtaardig, coöperatief en behulpzaam aan de ene, naar lichtgeraakt, achterdochtig, bazig en koppig aan de andere kant; zorgvuldigheid: een dimensie die loopt van zorgvuldig, gedisciplineerd, verantwoordelijk en serieus aan de ene kant, naar onzorgvuldig, nonchalant, ongedisciplineerd en lichtzinnig aan de andere;  emotionele stabiliteit: dimensie die loopt van onverstoorbaar, kalm, beheerst en niet snel klagend aan de ene kant, naar nerveus, angstig, paniekerig, emotioneel labiel aan de andere; openheid: een dimensie die loopt van fantasierijk, creatief, nieuwsgierig  en intellectueel belangstellend aan de ene kant, naar conservatief, bekrompen, simplistisch en nuchter aan de andere. Door onze positie op de Big Five zijn we, bijvoorbeeld, meer gesloten of juist meer spontaan dan anderen, meer verlegen of juist meer sociaal actief, hebben we snel de neiging in paniek te raken of reageren juist kalm, zijn we nonchalanter of zorgvuldiger, goediger of juist venijniger en sneller aggressief dan vreedzaam.  Stel dat ik, onder groot voorbehoud natuurlijk, aan de hand van de samen met een collega door mij ontwikkelde Big Five vragenlijst, de 23BB5 questionnaire, Donald Trump eens de Big Five maat mocht nemen, hoe zou ik ‘m dan waarschijnlijk beoordelen?  Ik denk als extreem extravert, extreem koppig, meer dan gemiddeld onzorgvuldig, onbetrouwbaar, conservatief en emotioneel onvoorspelbaar. Het zijn vooral de twee extreme posities, extreem extravert en extreem koppig, die zijn omgang met anderen en de wereld domineren. Extreem extravert betekent dat hij sociaal hyperactief, opschepperig en dwingend is, met als massaal publiek gevolg een mengsel  van verontrusting, angst, kritiek en bewondering. Dat in combinatie met zijn extreme koppigheid, zijn onbeheersbare neiging tegen anderen vaak zeer onbeschoft en boos te keer te gaan en zijn levensmotto  ‘the only sin is not to win’  roept de vraag op: kan iemand met zo’n persoonlijkheid wel president worden? Trump:’’Let op Dumbo! ‘Ik kon het één keer. Ik kan het absoluut ook een tweede keer. Wen er maar vast aan… .”

 

Image by 422737 from Pixabay

Kleinkinderloos

Ons wetboek is niet zelden een bron van verdriet doordat het aan wat eigenlijk een heel gewoon recht zou moeten zijn, voorwaarden stelt die het moeilijk of zelfs niet uit te oefenen maken. Zo staat in het Burgerlijk Wetboek (BW) dat kinderen  recht hebben op omgang met hun ouders en met degenen die in nauwe persoonlijke betrekking met hen staan, denk met name aan grootouders. Alleen werkt het voor grootouders niet zo. Want het uitgangspunt in de rechtspraak, willen grootouders aanspraak maken op een omgangsregeling met een kleinkind, is dat ze eerst moeten bewijzen dat ze in het verleden meer dan het gebruikelijke contact met dat kleinkind hebben gehad. Pas als dat  bewezen is kunnen ze bij de rechter aankloppen voor een omgangsregeling indien gewenst. Er moet dus daarvóór al sprake zijn geweest van een nauwe persoonlijke betrekking tussen grootouder en kleinkind. Af en toe een bezoek, een oppasdag of een incidentele oppasperiode (zoals tijdens afwezigheid van ouders vanwege reis of vakantie) is daarvoor niet voldoende  bewijs. Anders gezegd, de wetgever gaat er vanuit dat er tussen grootouders en kleinkinderen in beginsel geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat, dat deze eerst bewezen moet worden en dat pas daarna eventueel over een omgangsregeling gesproken kan worden. Een volstrekt absurde situatie! Want hoe bewijs je als grootouder dat er een persoonlijke betrekking tussen jou en je kleinkind-baby of -kleuter bestaat? Of wat als de ouders niet aan nauwer contact tussen jou en je kleinkind wensen mee te werken of dit zelfs zoveel mogelijk actief verhinderen? De gevolgen laten zich raden. Nogal wat grootouders hebben om uiteenlopende redenen zoals scheiding tussen de ouders of verstoorde relaties met een of beide ouders, niet of nauwelijks contact met hun kleinkind(eren). Niet zelden jarenlang, zoals ik in mijn werk bij herhaling heb kunnen constateren. Soms tot aan de dood van de grootouder(s) toe. Daarbij komt het zelfs voor  dat grootouders een kleinkind jaren na diens geboorte nog nooit in persoon gezien hebben of op handen hebben mogen dragen. Schattingen, die mede-onderzoekers en ik meermaals gemaakt hebben in de afgelopen jaren, wijzen erop dat zo’n 16 tot 20 duizend grootouders als gevolg van het feit dat hun omgang met kleinkinderen zoveel mogelijk wordt ge- of verhinderd, ook door de wetgever dus, in feite kleinkinderloos gemaakt zijn. Daaraan moet, ik zeg het zo onverbiddelijk mogelijk, nog in dit grotendeels vrij in te vullen jaar, absoluut een einde komen. En dat kan ook. Want er ligt een wetsvoorstel  “Drempelverlaging omgang grootouders” waarin uitgangspunt is dat grootouders geacht worden een nauwe persoonlijke band met hun kleinkind te hebben en te onderhouden. Overigens is de aanduiding ‘Drempelverlaging’ een gotspe. Er horen eenvoudigweg geen drempels opgeworpen te zijn voor de omgang tussen kleinkinderen en grootouders. Daarvoor is, zo toont onderzoek aan, ongehinderd contact tussen kleinkinderen en grootouders te belangrijk. Te belangrijk voor ontwikkeling, gezondheid en levensplezier van kleinkinderen. Maar ook te belangrijk voor grootouders en, ook al beseffen die dat vaak te weinig, voor de ouders van wie de kleinkinderen de kinderen zijn. Bedenk dat geen samenleving zich het verwijt kan permitteren kleinkinderloosheid te bevorderen.

 

 

Image by Pexels from Pixabay

Over de pijn van niet gezien worden

Het is nieuwjaarsdag circa half vijf in de middag als de deurbel gaat. Nauwelijks de voordeur geopend word ik half onder voet gelopen half omhelsd door vijf kleinkinderen, van 1 ½ tot 13 jaar, die zich vol enthousiasme naar binnen werken. Maar terwijl de rest uitzwerft naar hun favoriete plaatsen in huis, blijft de jongste op de deurmat staan en steekt met een luide kreet zijn handjes omhoog. Het is het eerste gebaar dat hij gewoonlijk maakt als hij mij onmoet en dat zoiets betekent als “Opa, til me op, hou me een tijdlang vast, praat tegen me!” Ik mag m pas weer neerzetten en loslaten om zich bij de anderen te voegen als ik dat gedaan heb. Doe ik het om een of andere reden niet of tekort dan blijft hij aandringen of gaat soms zelfs huilen. Pas als ik hem voldoende lang heb vastgehouden en gekust, altijd weer een kwestie van afwachten, kan ik hem met een gerust hart loslaten. Hoewel hij ook dan  soms toch bij mij terugkomt en zijn handjes omhoog steekt en ik ‘m weer, steeds korter overigens, moet optillen. Bij het weggaan moet dat ook, maar dat gaat sneller omdat zijn ouders dan meetillen. Ik heb me in de maanden dat dit patroon tussen hem en mij zich al afspeelt, vaak afgevraagd wat het drijft en ben tot de conclusie gekomen dat het antwoord van een vertederend basale eenvoud is, zelfs of  juist als hij met zijn 3 broertjes en zusje komt : “Opa, zie mij!”  Hoe basaal laat zich goed illustreren met wat de beroemde Britse criticus en (toneel)schrijver George Bernhard Shaw (1856-1950), volgens velen de “grootste na Shakespeare” en winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur (1925), ooit daarover schreef: “De ergste zonde jegens onze medemensen is niet hen te haten maar is onverschilligheid. Dat is de essentie van onmenselijkheid. Onverschilligheid is zeggen: je doet er niet toe, je bestaat voor mij niet.” Anders gezegd, er is niets zo pijnlijk als niet gezien worden. Er is ook niets waarvoor we bereid zijn zover te gaan als anderen ertoe bewegen, niet zelden bijna dwingen, ons te zien. Dat is wat ik van mijn kleinzoon leer. Dat er niets zo belangrijk, zo bevredigend, zo geruststellend is als het gevoel van gezien en begrepen te worden. Maar, zo dwingt zich de verontrustende vraag op, hoeveel kinderen worden niet gezien, niet begrepen? Of anders gezegd, hoeveel kinderen groeien op zonder tederheid. Want tederheid is niets anders dan emotionele betrokkenheid op, emotionele zorg voor de ander. Om emotioneel betrokken te zijn hoef je geen psychologische wijsheden te kennen. Je hoeft alleen maar er te zijn, aanwezig te zijn, met verhoogde aandacht voor wat die ander op dat moment ervaart. Shaw: “Er is iets in gezien worden dat groei bevordert”. Oftewel, als jij de schijnwerper van jouw aandacht op mij richt, ga ik groeien. Als jij mij ziet, neemt de waarschijnlijkheid toe dat ik mijzelf ook zie. Maar zie jij mij niet, dan zie ik mezelf vaak ook niet (zitten). En dat kan inderdaad pijnlijk zijn.

 

Image by bess.hamiti@gmail.com from Pixabay