Angstaanjagende vrouwen

Op weg naar mijn mondhygieniste komen de gebruikelijke gedachten weer bij mij op vergezeld van een zekere spanning. Zal ze tevreden zijn over hoe ik mijn gebit heb onderhouden, met name op die punten waar ze me eerder op heeft gewezen? Raar eigenlijk. Dat ik me druk maak over haar oordeel, graag wil dat ze tevreden over me is en hoop op een compliment. Raar want ze is mijn baas niet, aanzienlijk jonger dan ik ben en ik kan me geen moment herinneren waar ze niet aardig en informatief feedback of aanwijzingen heeft  gegeven. Waarom dan toch altijd weer die spanning bij het gaan naar haar? Is het omdat ik haar een zekere autoriteit verleen – terecht – en in haar ogen niet wil falen? Meestal tijdens mijn rit van Leiden naar Amsterdam stopt mijn denken op dit punt. Maar deze keer niet. Waarom weet ik niet. Wel dat ik opeens besef, nooit eerder in die woorden overigens, dat mijn angst voor haar irrationeel is. Ik heb niets van haar te vrezen. Integendeel. Waar ben ik dan bang voor als het niet voor haar is? Bij een kind kan ik me zo’n angst nog wel voorstellen, gegeven alle apparatuur en geruk en getrek aan en rondom je mond. Maar is het bij een volwassene niet een ‘kinderachtige’ angst? Letterlijk. Zijn wij volwassenen eigenlijk niet meer dan met wat meer vlees en beenderen aangeklede kinderen? Stammen veel van onze automatische emotionele reactiepatronen (met name angsten)  uit onze kindertijd, maar zijn we er zo aan gewend dat we ze niet eens meer als zodanig herkennen? Veel te vroeg bij de praktijk aangekomen neem ik op de parkeerplaats de  gelegenheid te baat daar nog wat verder over te denken. Is dit mijn enige ‘kinderachtigheid’ of ‘kindertijdrestant’? Of zijn er wel meer? Gek dat ik me die vraag nooit eerder heb gesteld, nooit een lijst heb gemaakt van mijn ‘kindertijdrestanten’. Terwijl ik er toch de nodige moet hebben. Dat blijkt even later als ik de wachtkamer binnenstap. Er zit een patiente. Ik zeg “goedemiddag”’. Zij zegt niets terug. Kijkt niet eens op van het tijdschrift in haar handen. Ogenblikkelijk schiet er een negatief gevoel in mij omhoog. Alsof ik word genegeerd terwijl ik gezien wil worden. Als kind wilde ik dat zeker graag, maar in deze situatie is dat van geen enkele betekenis. Bovendien vergis ik me. Nauwelijks zit ik of ze legt het tijdschrift weg en zegt mij aankijkend: “Ook goedemiddag!”. Tot mijn verbazing vervolgt ze dan met “Want ja, groet niet omdat het moet maar omdat het zoveel doet. Die is van u, toch?” Ze blijkt me herkend te hebben: “Hoe kwam u daar zo op?” “Dat weet ik niet meer” antwoord ik.”Wel dat mijn moeder het vreselijk onbeschoft vond als mensen elkaar niet groetten en echt boos werd als ze elkaar met opzet negeerden. Ook op ons als wij dat deden”. Dan  wordt zij binnengeroepen. Mij achterlatend met het besef dat mijn innerlijke kind bij ontmoetingen soms nog enige tijd in beslag wordt genomen door ‘angstaanjagende’ vrouwen.

 

 

Image by Darko Stojanovic from Pixabay

Met stress aan het werk

Er bestaan nog veel misverstanden  over wat stress is en wat je het beste kunt doen het zoveel mogelijk te voorkomen of te beheersen. Het begint al met de term ‘stress’. Velen mensen denken dat die uit de psychologie afkomstig is. Maar de term komt uit de natuurkunde en staat daar, heel toepasselijk, voor de maximale druk  die een materiaal, bijvoorbeeld een spier of een stuk hout, kan weerstaan en zonder in te scheuren of te breken zijn oorspronkelijke vorm weer kan aannemen. Die maximaal verdraagbare druk wordt wel stressquotient genoemd. Vanuit deze definitie is het woord stress ooit de psychologie binnengekomen en daar inmiddels een van de meest gebruikte termen en onderzoeks-, behandelings en preventie-onderwerpen. Psychologisch bezien is stress een in beginsel neutrale toestand. Je kunt teveel stress of druk ervaren, aangeduid als overspannenheid  of ‘burn-out stress syndrome (BOSS)’. Maar ook te weinig, vaak aangeduid als verveeldheid of rust-out stress syndrome (ROSS).  Waardoor wordt de stresscoefficient of verhouding  van BOSS versus  ROSS bepaald? Nemen we hout als voorbeeld. De stresscoefficient daarvan wordt bepaald door factoren als genen (het soort hout, zoals vuren of mahonie), chroniciteit (ouderdom in jaren), ecologie (is het lange tijd in (te) droge of vochtige ruimtes opgeslagen?) en gebruik of behandeling (waarvoor is het gebruikt, met welke druk is er ‘meegeoefend’, is het bewerkt?).  Mensen zijn niet van hout, maar deze factoren voor stressweerbaarheid gelden ook voor mensen. Maar naast deze fysieke stressfactoren spelen bij ons ook een aantal zuiver  psychologische stressfactoren mee. Zoals de mate van  autonomie of zelfcontrole over hoe we met een bepaalde toestand of druk omgaan. Zo wordt onze stressweerbaarheid  mede door ons zelf bepaald door de wijze waarop we denken, dat wil zeggen met ons zelf over onze situatie in gesprek zijn. Daarnaast blijkt dat als we bij een stressvolle toestand of gebeurtenis een bepaalde psychologische boodschappenlijst afwerken, we ons daar aanzienlijk beter doorheen slaan, zo toonde onderzoek door mijn eigen groep in samenwerking met TNO onder 14.000 werkende volwassenen aan. Ik noem enkele daarvan (en verwijs verder naar de voetnoot). Doe het volgende bij een nieuwe en belastende opgave op je werk of thuis. Interview jezelf of laat je door een ander die je vertrouwt interviewen met de volgende vragen 1.Wat zijn de (nieuwe) taken en problemen, naar aard en aantal waarmee die gebeurtenis/toestand je opzadelt? 2.Hoeveel zeggenschap heb je over hoe je die taken/problemen  het hoofd biedt? 3. Welke hulpmiddelen – materieel, informatief, sociaal en emotioneel – staan je ter beschikking? 4. Is je grondhouding ‘Ik word bedreigd”  of “Ik word uitgedaagd’? 5. Welke (nieuwe) vaardigheden heb je nodig in jouw situatie en krijg/heb je de mogelijkheid en middelen om die aan te leren ? 6. Hoe emotioneel of psychisch kwetsbaar ben je doorgaans? 7. Hoe belangrijk acht je het je psychologische weerbaarheid te versterken? Overigens, vergeet niet deze vragen en antwoorden in je achterhoofd of bij de hand te houden bij het volgende evaluatiegesprek op je werk of met je partner. Dat kan een hoop onduidelijkheid en stress schelen.

 

 

 

Image by Ryan McGuire from Pixabay

Help me groeien, raak me aan

Als er iets veranderde door de corona-pandemie dan was het wel  de manier waarop we met elkaar omgingen. Op straat door veel meer afstand van elkaar te houden. In ons werk door dat zoveel mogelijk thuis te doen. In ons sociale leven door groepsbijeenkomsten te vermijden. Maar de meest opvallende en psychologisch verstrekkende verandering was dat we aanraking van of door anderen tot het absolute minimum beperkten of zelfs volledig vermeden. Handen schudden, omhelzen, kussen, strelen of andere vormen van lichamelijke aanraking, het was er allemaal niet meer bij. Hoe langer deze vermijdingen duurden, hoe meer mensen, vooral maar niet alleen de alleenwonenden, emotioneel gedepriveerd raakten. Of zelfs ziek. Want aanraking is  een cruciale regulator van ons welbevinden en ontwikkeling, lichamelijk en psychisch. Hoe cruciaal blijkt uit tal van studies. Zoals deze uitgevoerd door Tiffany Field en medewerkers aan de Universiteit van Mami. Field vond dat te vroeg geboren babies die driemaal per dag een kwartier over hun hele lichaampjes werden gestreeld en wier armpjes en beentjes zachtjes werden bewogen, bijna vijftig procent sneller groeiden, veel actiever en alerter waren en eerder uit het ziekenhuis ontslagen konden worden dan de te vroeg geborenen die ongestreeld hun dagen op de steriele ziekenhuiszaal moesten doorbrengen. Maanden later hadden de gestreelde babies nog altijd een grote ontwikkelingsvoorsprong. Of anders gezegd, de ongestreelden hadden een grote ontwikkelingsachterstand.

Hoe zit het met de invloed van aanraking op volwassenen? Laat ik me beperken tot een onderzoek dat mijn eigen ervaringen in het werken met (echt)paren bevestigt. David Olson van de universiteit van Minnesota vond in zijn onderzoek naar scheidingsrisiko dat van de stellen, die vijf jaar of langer bij elkaar waren en op de vraag hoe vaak ze elkaar dagelijks aanraakten of streelden (niet alleen de verplichte kus geven!) antwoordden ‘vaak’, nog eens vijf jaar later maar een heel klein percentage gescheiden bleek te zijn. Stellen daarentegen die elkaar zelden of nooit aanraakten, bleken vijf jaar later een risiko van bijna 40 % te hebben op gescheiden zijn. Maar aanraking kan natuurlijk net zo goed een uiting als een faktor van een goede relatie zijn. Dus is de vraag wat er gebeurt als paren, die hun relatie als ‘niet goed’ of ‘gaat wel’ beoordelen, daar iets aan willen doen en leren elkaar vaker aan te raken of te strelen (zonder dat het perse tot sex komt). Het antwoord? Zowel hun persoonlijke gezondheid als hun relatie ‘groeit’ daarvan. Kortom, aanraking stimuleert een van meest fundamentele processen bij mensen, jong en oud. We denken vaak over stress als bestaande uit onplezierige of bedreigende dingen of gebeurtenissen die op ons afkomen. Maar stress kan ook het missen, het ontberen van belangrijke aanrakingservaringen zijn. Dat is wat bij de ongestreelde babies het geval was (en mogelijk ook bij bepaalde langdurige postcorona klachten een factor is). Ik hou het er daarom op dat de afwezigheid van aanraking of streling  een van belangrijkste bronnen van ongezonde stress in ons leven is. Van vroeg tot laat. En via vroeg naar laat.

 

 

 

Photo by Caroline Hernandez on Unsplash

Thanatologie, de dood in het curriculum

Zoals gewoonlijk op zondagmiddag heb ik mijn kleinzoon geholpen met zijn huiswerk voor de komende week en zit met hem te kijken naar een reportage over Oekrainse soldaten die verlof hebben gehad en morgen naar het front terugkeren. “Denk je dat ze bang zijn?” vraagt hij. “Ik denk het wel”, zeg ik, “Maar het zijn soldaten”, is zijn reactie. “Denk je” vraag ik, “dat die beter met doodsangst kunnen omgaan?” “Ik hoop het wel voor hen” luidt zijn wijs-betrokken antwoord. Later, nadat ik hem naar huis heb gebracht en ons gesprek in mijn hoofd terugspoel, besef ik hoe merkwaardig dat eigenlijk was. Een van de vakken waarbij ik hem geholpen heb is  biologie, letterlijk ‘de leer van de levende wezens’. Maar waar wij het vanmiddag over gehad hebben, over de dreiging of waarschijnlijkheid van de dood, over de gevoelens die daarmee  gepaard gaan en hoe daar het hoofd aan te bieden, daarvoor hebben we eigenlijk geen woord. Of beter gezegd, we  gebruiken nooit het woord dat daarvoor het meest geschikt is: thanatologie. Van het Oudgriekse woord thanatos, dood. Thanatologie, de  wetenschap en leer van de dood, de gevolgen en factoren ervan en de ontwikkelingen daarin over tijd en cultuur.  Waarom is er in het middelbare schoolcurriculum wel een vak biologie maar niet thanatologie? Leven we nog altijd in een  doods-angstige  cultuur?  Staan we het liefst zo weinig mogelijk stil bij onze sterfelijkheid? Ontkennen zolang als mogelijk? De Franse politicus en  schrijver van het indrukwekkende werk La Condition Humaine (Het menselijk tekort) , Andre Malraux (1901-1976), stelt dat elke beschaving wordt geobsedeerd, zichtbaar of onzichtbaar, door wat ze over de dood denkt. Volgens hem overheerst in onze cultuur nog de dood-ontkennende houding van  geluksfilosoof Epicurus (371-270vC) die stelde “ De dood gaat ons eigenlijk niet aan. Want zolang wij er zijn is de dood er niet en als de dood er is, zijn wij er niet”. Het is die houding die maakt dat cruciale  vragen de dood betreffende onbesproken blijven. Ik noem er willekeurig drie. Wat zijn de implicaties van een jeugdgeorienteerde cultuur in een dood-ontkennende samenleving als de onze? Of, hoe kunnen ouders en leerkrachten het beste de angsten en misvattingen van kinderen en jongeren over de dood benaderen, ook al vóórdat ze met een doodservaring worden geconfronteerd? Of, nog confronterender: de grote paradox van ons bestaan is dat dezelfde dood die ons leven en dat van de mensen om ons heen mogelijk maakt, het ons en al die anderen ook weer afneemt. De dood is constant aan het wieden onder de  mensen om ons heen. Diezelfde dood beslist ook over ónze aanwezigheid. Tenzij we die beslissing eerder zelf al nemen. Daarom is de kwestie  waar het om draait, niet, zoals Shakespeare het Hamlet laat zeggen,  ‘to be or not to be’, maar beslis je er zelf over of je er al dan niet nog bent of láát je anderen daarover beslissen? Slechts drie van talloze cruciale vragen en nu al reden te over voor een middelbare en hogeschoolvak  thanatologie.

 

 

Afbeelding van: https://pixabay.com/service/terms/