Jeroen Brouwers, dank

Met de op 11 mei gestorven schrijver Jeroen Brouwers, naar mijn oordeel een van Nederlandse grootste, heb ik een aantal jaren intensief gecorrespondeerd. Over de psychologie en literatuur aangaande zelfdoding en vooral over onze verschillen in opvatting in deze. Behalve een aantal prachtige brieven is de nalatenschap daarvan voor mij ook enkele bizondere herinneringen. In een periode van mijn leven die bepaald pijnlijk en bedreigend was, zond hij mij een boekje van zijn hand met daarin deze opdracht: ‘Voor René Diekstra….,,onze behoefte aan troost is onverzadigbaar…”. Het boekje gaat over de Zweedse schrijver, Stig Dagerman, die op zijn 31ste een einde aan zijn leven maakte. Hij was, zoals hij zelf schreef, ontroostbaar geworden en tot de conclusie gekomen dat alleen de dood ultieme troost kan brengen. Dagerman: ,,Alle andere troost is slechts het spiegelbeeld van mijn wanhoop. Want als mijn wanhoop zegt: ‘wanhoop want de dag is omgeven door twee nachten’, dan roept de valse troost: ‘hoop want de nacht is omgeven door twee dagen. ‘Kortom, zijn we wel in staat ons zelf of elkaar fundamenteel te troosten en is elke troostuiting niet een vorm van ons zelf of anderen voor de gek houden?’ Ik denk nu dat Jeroen met zijn zending mij wilde waarschuwen dat wij te gemakkelijk de neiging hebben onze toevlucht te nemen tot  troostillusies, die in feite niets meer zijn dan psychische krukken. Waarop we proberen voort te gaan of anderen proberen voort te duwen als onheil of tegenslag hebben toegeslagen. Zoals de oer-onware troost: ‘ieder mens krijgt kracht naar kruis’. De werkelijkheid is dat veel mensen geen kracht naar kruis krijgen, maar juist gekraakt worden door het gewicht ervan. Waarom overleeft zo’n troostillusie dan toch de tand des tijds? Is het dat iemand ‘beloven’ dat ie kracht naar kruis krijgt, ons ontslaat van de plicht dat kruis helpen dragen. En is het daarmee niet meer dan een  sympathie suggererende manier van iemand in de steek laten? Geldt dat ook die andere troostillusie: ‘Je zult zien, je komt hier uiteindelijk sterker uit’? Want voor veel mensen die een trauma oplopen geldt dat ze er lange tijd, en soms hun hele verdere leven, niet sterker maar juist zwakker door worden. Ze zijn daarom meer geholpen, meer getroost met reacties als ‘je zult je waarschijnlijk nog heel lang kwetsbaar voelen en veel steun van ons en anderen nodig hebben voor je je uiteindelijk sterker kunt gaan voelen’. Daarin schuilt wat mij betreft ook het paradoxale van troosten: werkelijk troosten betekent de ander te steunen de ergste emotionele pijn op te zoeken en helpen verdragen. En wel zolang tot ze over haar hoogstepunt heenkomt. Alleen als  de maan vol is, neemt ze af. Alleen wie ons door al onze zwakte en kwetsbaarheid heenleidt, leidt ons naar onze sterkte. Ik denk dat Jeroen mij dat via Dageman wilde duidelijk maken: de ultieme troost hoeft niet altijd de dood te zijn. Niet altijd maar ook niet zelden kan ook verder leven je behoefte aan troost verzadigen. Jeroen, dank en adieu.

 

 

Licentie foto: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Jeroen_Brouwers_smoking.jpg

Traumahonden

Het is inmiddels zo’n acht weken geleden maar met een zekere regelmaat speelt op een wandeling in de buurt van mijn huis een merkwaardige gebeurtenis weer in mijn geheugen op. Die gebeurtenis is de volgende. Het is zondag, ik heb zojuist naar het programma Buitenhof gekeken waar het voornamelijk ging over de oorlog in Oekraine en loop daarover diep in gedachten verzonken mijn dagelijkse wandeling. Opeens voel ik dat er iets op mijn rug springt, schrik daar enorm van, en draai me met een heftige ruk om om te kijken wat dat is. In de draai verlies ik mijn evenwicht, zie uit een ooghoek nog net een hond die van mijn rug afspringt, en val lang uit op het met schelpen bestrooide pad. Twee mannen die het hebben zien gebeuren, proberen me weer overeind te helpen. Dat lukt aanvankelijk niet. Het lijkt alsof ik de controle over mijn spieren volledig kwijt ben. Als ik uiteindelijk met hulp weer wankelend overeind sta, sla ik niettemin iedere verdere hulp af. Alsof ik me geneer voor wat me is overkomen en hoe dan ook niet hulpbehoevend wil zijn. In een waas loop ik terug naar huis na nog een emailadres te hebben aangenomen, vermoedelijk van de eigenaar van de hond. Onderweg krijg ik het beeld van wat er precies is gebeurd en vooral waarom maar niet helder. Eigenlijk weet ik dat nog altijd niet goed. Terwijl ik inmiddels wel heel goed weet wat de gevolgen zijn geweest, zowel  fysiek als emotioneel. Ik heb  weken lang heftige spierpijnen gehad, vooral in rug en heupen. Omdat ik voluit voorover was gevallen en ook met mijn armen, schouders en hoofd op het pad was geklapt, had ik ook dagenlang nek- en hoofdpijn. Dat alles is inmiddels volledig verdwenen. Wat niet volledig is verdwenen, zijn de emotionele gevolgen. Het heeft me de nodige zelfoverwinning gekost toe te geven dat dit een traumatische gebeurtenis was en dat ik dus rekening te houden had met wat in de psychologische diagnostiek een acute stressstoornis wordt genoemd en de daarbij behorende posttraumatische symptomen. Waaronder af en toe herbeleving  van de trauma-situatie, toegenomen algemene angstigheid, vermijding van op de traumagebeurtenis lijkende situaties, schrikachtigheid en plotselinge aanvallen van boosheid. Ik heb ze alle inmiddels in meer of minder heftige vorm ervaren. Maar volledig ervan genezen beschouw ik me nog altijd niet. Zo wandel ik vrijwel dagelijks  weer over het betreffende pad maar ben nu wel constant op de uitkijk of er honden in de buurt zijn. Op straat, als er in de verte iemand met een hond aankomt, let ik scherp op of die aangelijnd is en als ik niet zeker ben, neem ik de overkant. En blijkt een hondenbezitter een gebodsbord gewoon genegeerd te hebben, dan word ik aanzienlijk bozer dan vroeger. “Aso” mompel ik dan vrijwel in stilte passerend. Van dat posttrauma-symptoom wil ik overigens per se niét genezen. Denkend aan die naar schatting 50.000 mensen die jaarlijks medische hulp zoeken na een hondenconfrontatie, waaronder zo’n 30.000 met ernstiger letsel.

 

 

https://pixabay.com/service/license/

Levenslange leerkrachten

Op dezelfde dag dat u dit mogelijk leest, maandag 16 mei, geef ik aan de hogeschool Breda een lezing onder de titel “What a difference a teacher makes”, ‘Wat voor een verschil kan een leerkracht maken?’ Bij de voorbereiding daarop heb ik me afgevraagd welke leerkracht op mijn  middelbare school voor mij het verschil heeft gemaakt. Vrijwel onmiddellijk kwam de naam Anne Wadman naar boven, mijn leraar Nederlands op het gemeentelijk gymnasium in Sneek. De vraag waarom juist hij heb ik me verschillende keren gesteld en dat leverde meerdere antwoorden op. Wadman (1919-1997) wordt wel de belangrijkste schrijver van het Friese taalgebied genoemd. Het feit dat hij, onze leraar Nederlands, boeken publiceerde, maakte hem voor ons intrigerend. Te meer omdat hij daarin sexualiteit, overspel en aanverwante thema’s niet schuwde. Zoals in zijn vanuit het Fries voor zover mij bekend enige in het Nederlands vertaalde roman ‘De overwinning van Bjinse Houtsma’. Een boek dat ik stiekum las want thuis niet zomaar rond durfde laten slingeren. Maar meer nog dan vanwege zijn romans intrigeerde Wadman ons, in ieder geval mij, omdat hij ook dichter was en zich zeer inspande om ons  belangstelling voor de dichtkunst bij te brengen. Dat leidde er zelfs toe dat door ons scholieren een dichterskring werd opgezet die op zaterdagavonden in de Hindelooperkamer in Sneek bijeenkwam en waar we onze meest recente dichtsels aan elkaar voordroegen en bekritiseerden. (Aan een van die bijeenkomsten heb ik mijn vrouw overgehouden). Van alle gedichten waar Wadman ons mee bezig liet zijn, is er een die in mijn herinnering altijd bovenop is blijven liggen  en zich recent weer uitdrukkelijk heeft gemeld. Deze stamt uit een oorlogstijd (1940), gaat in essentie over oorlog en vult zich nu door de Oekraine oorlog weer met actualiteit. Het is het gedicht “De laatste brief” van Bertus Aafjes . De regels daaruit die me toen vooral diep raakten en nu opnieuw, zijn deze: “en een soldaat sliep op zijn overjas. Hij droomde lachend dat het vrede was, omdat er in zijn droom een klok ging luiden. Er viel een vogel die geen vogel was niet ver van hem tussen de warme kruiden. Maar uit zijn jas, terwijl hij liggen bleef, bevrijdde zich het laatste wat hij schreef: liefste de oorlog is nog niet begonnen”. De dodelijke gruwelijkheid van een vallende granaat  vernietigt weliswaar de tot op het allerlaatste moment bestaande hoop op leven en vrede en op weerzien met de geliefde. Maar de lelijkheid en de pijn van die ondergang worden als het ware verzacht, getroost, door  de schoonheid van die dichtregels die zonder die vreselijke reden nooit zouden zijn ontstaan. Dat rechtvaardigt ze niet, maakt ze niet voldoende en ze zouden beter nooit geschreven hebben moeten worden. Maar ik deel Wadman’s hoop in zijn uitleg aan ons, dat er in en na loopgraven, schuilkelders en slagvelden toch steeds weer dichters zullen opstaan. Die leed en ontroering door woorden zo met elkaar weten te verbinden dat er louter door hun schoonheid toch enige troost vanuit gaat.

Linke lente

Roep “Het wordt lente!” en bij de meeste mensen maakt hun hart een huppeltje. Maar niet bij iedereen. De lente is een seizoen met twee gezichten. Ze maakt voor de meesten van ons het leven letterlijk en ook emotioneel ‘lichter’. Maar voor sommigen juist zwaarder. Zo is de lente de periode waarin bepaalde ziektes, zoals psychiatrische, juist het sterkst de kop opsteken. Hoe kan dat? Voor een deel heeft dat ongetwijfeld te maken met de invloed van licht. Met de toenemende duur en helderheid van het daglicht aan het einde van de winter vinden in ons lichaam allerlei, en met name hormonale, veranderingen plaats. Bij de meeste mensen verlopen die veranderingen soepel en ontstaan er meer optimistische (en vaak ook erotische) gevoelens en gedachten. Maar er zijn ook mensen wier lichaam zich niet zo gemakkelijk aanpast aan die zogenoemde lichtperiodieke stimulering van brein, klieren en spieren in het voorjaar. Zij raken ontregeld wat betreft energieniveau, stemming, en gedrag. Maar niet alleen meteorologische, ook psychologische faktoren zijn verantwoordelijk voor die ontregeling. Als het in het voorjaar warmer wordt, brengen mensen meer tijd buiten (op straat, op terrasjes) en in de vrije natuur door, en neemt een algemeen optimisme bezit van het leven van alledag. Maar mensen die zich alleen, onbemind, onaantrekkelijk of een mislukkeling voelen, worden door de confrontatie en vergelijking met opgewektere anderen mogelijk juist ongelukkiger. In de koude of trieste wintermaanden kunnen ze hun problemen voor een deel nog wijten aan het weer: de voortdurende harde wind, de regen, de kou, bevroren leidingen, omgewaaide bomen, niet‑ startende auto’s, wegblijven van contacten, enzovoort. En dus kunnen ze blijven hopen dat straks, wanneer het eenmaal voorjaar is…  .Maar wat als het voorjaar aanbreekt en er voor hen niets verandert? Dan blijft er vaak weinig anders over dan zichzelf de schuld of de verantwoordelijkheid in de schoenen schuiven voor de eigen problemen, angsten, onvervulde dromen, mislukte relaties en projecten. Aangetoond is dat de toename van bepaalde typen depressie in die periode vooral toe te schrijven is aan de toename daarvan onder mensen die alleen leven of alleen dreigen te komen staan. Met het voorjaar breekt dus niet alleen in de natuur buiten ons, maar in zekere zin ook binnen in ons en mogelijk zelfs tussen ons, een `moment van de waarheid’ aan. Deze verklaring is niet simpel speculatie, zo blijkt uit een onderzoek onder universiteitsstudenten dat naging in welke perioden van het jaar relaties de meeste kans lopen verbroken te worden. Er blijken drie kritische perioden te zijn:  april/mei, september en december/januari. Van die drie blijkt april/mei de meest riskante. Het onderzoek toont ook aan dat de gemiddelde hoeveelheid uren die aan het zoeken naar een partner of relatie wordt besteed in die maanden groter is dan in de voorgaande maanden. En zo ontluiken voor sommige mensen in het voorjaar ook weer hun frustratiegevoelens. Niet zo gek dus dat dichter en winnaar van de Nobelprijs voor literatuur T.S. Eliot ooit over april schreef: “Het is `de gruwelijkste maand’.

 

https://pixabay.com/service/license/

Donnerwetter!

Sinds enige maanden geef ik op verzoek van een landelijke organisatie antwoord op vragen en problemen waar specifiek grootouders vandaag de dag vaak mee worstelen. Daarbij kwam ik onlangs een interview uit 2018 tegen in de Volkskrant met de vorige ‘onderkoning’ van Nederland, Piet Hein Donner. Dit ter gelegenheid van zijn pensionering als vice-voorzitter van de Raad van State, ons hoogste adviesorgaan. Het interview eindigt aldus: “Gaat u zich nu bekwamen in het vissen?” “Nee”, antwoord Donner charmant, “in het oppassen op de kleinkinderen”. “Donnerwetter!”  dacht ik: Jij mag je verdomd gelukkig prijzen dat jou niet overkomt wat talloze grootouders in ons land wel overkomt. Namelijk dat ze geen contact hebben met, geen toegang krijgen tot hun kleinkinderen’. Uit de berichten en vragen van grootouders die bij mij binnenkomen, blijkt niet zelden hartverscheurend hoezeer dat een bron van chronisch snijdend verdriet is. Die situatie is vaak het gevolg van echtscheiding. Als partners met kinderen hun relatie verbreken, komt er niet zelden een proces op gang komt waarin de ene ouder poogt de andere uit die rol te verstoten en van de kinderen te vervreemden. Een veel voorkomend gevolg van die ouderverstoting is dat ook de ouders van de verstoten ouder uit hun rol, die van grootouders, worden verstoten. Het gevolg is  een loodzware schaduw over het laatste deel van het leven van die grootouders. Loodzwaar ook omdat ze het vaak heel moeilijk vinden daar met anderen over te praten, zich ervoor schamen en het, hoe onterecht ook, niet zelden ervaren als persoonlijk falen. En ook, natuurlijk, als onrecht. Helemaal als blijkt dat de grootouders van de andere kant wel contact met de kleinkinderen wordt toegestaan. In het licht van wat bekend is over de positieve rol die kleinkinderen in het leven van grootouders kunnen spelen, wordt aan die laatsten daarmee  iets  heel wezenlijks onthouden: levensvreugde. Overigens aan kleinkinderen ook. Die worstelen, naarmate ze ouder worden, steeds vaker met vraagtekens omtrent de redenen voor de verstoting en het ontbreken van contact. Besluiten ze op een bepaald moment zelf toch contact met de verstoten ouder en grootouders te zoeken, dan is het gevolg vaak behalve verwarring ook veel boosheid op en conflict met de ouder die hen heeft weggehouden. Er is weinig pijnlijker dan de conclusie dat je een beeld van je (groot)ouder opgedrongen hebt gekregen, dat unfair blijkt. En dan te bedenken dat jaarlijks tussen de circa 16.000 tot 20.000 kinderen het contact met een van hun ouders na scheiding verliezen en een aanzienlijk  deel daarvan in een proces van (groot)ouderverstoting wordt getrokken en voor jaren vastgezet. De overheid, waaronder ook de Raad van State, gaat hierbij niet vrij uit. Die heeft formeel nog altijd het standunt dat grootouders geen toegangs- of omgangsrecht aangaande hun kleinkinderen hebben. Natuurlijk wens ik Donner en al die andere fair behandelde grootouders, alle geluk en goeds met hun kleinkinderen toe. Maar ik roep hen ook op om samenleving en wetgeving onder maximale druk te zetten dat geluk voor alle grootouders en kleinkinderen mogelijk te maken.

 

https://pixabay.com/service/license/