Over psychische verdoving en grenzen aan empathie

Volgens het Hoge Commissariaat van de Verenigde Naties zijn er wereldwijd dit jaar circa 110 miljoen mensen op de vlucht. Meer dan ooit. Eerlijk gezegd weet ik niet wat ik me daarbij voor moet stellen. Zelfs als ik er oprecht moeite voor doet, lukt dat me niet goed. Eén vluchteling of enkele, zoals in mijn directe omgeving, dat gaat  nog voor wat betreft hun pijn, hun angst, hun hoop. Maar 110 miljoen? Dat is teveel, te abstract. Het lukt me niet om de compassie op te brengen waarvan ik meen dat ze daar allemaal recht op hebben. Het is soms net alsof bij het toenemen van het aantal slachtoffers bij een tragedie empathie en bereidheid om te helpen eerder af- dan toenemen. Of nog confronterender gezegd, hoe groter het aantal slachtoffers hoe meer de waarde van een individueel leven lijkt af te nemen. Blijkbaar is de waarde van een mensenleven niet een constante maar varieert met de grootte en duur van een tragedie. Hoe  vaker we gebombardeerd worden met beelden van een tragedie, hoe minder we er door geraakt lijken te worden. Volgens de psychiater Robert Lifton, die onderzoek deed naar de psychische gevolgen van de atoombom op Hiroshima spelen daarbij twee psychische processen een bepalende rol. Een is dat als wij langdurig met overweldigende en onverwerkbare gebeurtenissen worden geconfronteerd, onze psyche een afweermechanisme inschakelt dat wel wordt omschreven als ‘psychic numbing’, ‘psychische verdoving’. Lifton trof dat in extreme vorm aan onder de mensen die de verschrikkingen van Hiroshima hadden meegemaakt: ze ontwikkelden een reactie die hun gevoel deed ophouden, ze werden psychisch, innerlijk, koud. In de gesprekken die hij met hen had, vertelden ze vrijwel allemaal zich volledig bewust te zijn geweest van wat er om hen heen gebeurde toen de bom was gevallen. Ze wisten dat er mensen naast hen op een verschrikkelijke manier stierven maar ze verloren eenvoudig hun emotionele betrokkenheid bij dat alles. Ze zeiden dingen als: “Mijn geest was verlamd, verdoofd”, of “Ik werd eenvoudig ongevoelig voor de dood van anderen”. In een situatie als die van Hiroshima was psychische verdoving een noodzakelijke bescherming tegen prikkels die onverwerkbaar waren. Maar wat ook een belangrijke rol speelde  was ‘a sense of inefficacy’, een gevoel van volstrekte ontoereikendheid. ‘Wat je ook doet, het doet er niet of nauwelijks toe. Er zijn veel te veel mensen die je niet bereikt en dat geeft een uiterst pijnlijk gevoel van tekort schieten en nutteloosheid’. Dat brengt me op een zeer pijnlijke vraag: zou het kunnen zijn dat na decennia van diepe ellende, oorlog en voortdurend aanwezige doodsdreiging tal van Palestijnen psychisch verdoofd, innerlijk verkild zijn geraakt? En dat op die psychisch te koude ‘ondergrond niet gemakkelijk nog iets positiefs kan groeien, laat staan bloeien. Dat wat nog wel opkomt ‘onkruid’ is. Zoals het onkruid van het terrorisme. Begrijpelijk dat de meeste Gazanen nog maar één verlangen lijken te hebben. Dat dit, het doet er niet toe hoe, dat dit, dat deze tragedie nu eindelijk eens ophoudt. En ze uit de verdoving kunnen ontwaken.

 

 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Palestinian_refugees.jpg

Over bestrijden en verwekken van monsters

Al ruim een week worstel ik, en ik denk velen met mij, met de vraag hoe de leden van Hamas die zo verschrikkelijk te keer zijn gegaan, en nog, te noemen. Strijders? Dat klinkt me veel te positief en te neutraal. Terroristen? Ook dat doet de heftigheid van de gevoelens die ik ervaar bij de beelden van gedode of verminkte babies of in brand gestoken gezinnen onvoldoende recht. Dat geldt ook voor termen als psychopaten en misdadigers. Een Britse politicus kwam nog het dichtst bij toen hij in een interview zei: “They are not warriors (strijders), they are monsters”. Voor mij vertolkte hij daarmee ontegenzeggelijk dat Hamas het kwaad in zijn meest gruwelijke en verachtelijke vorm heeft gegoten. Maar wat hij zich waarschijnlijk niet realiseerde is, dat ‘monster’ van oorsprong nog een andere betekenis heeft dan kwaadaardig gedrocht. Monster is afgeleid van het latijnse werkwoord ‘monere’, dat ‘waarschuwen’ betekent.  Een monster is behalve een kwaadaardig gedrocht ook een waarschuwing aan ons zelf: ’kijk uit wat er uit kan ontstaan als jij…’. Die tweede betekenis roept pijnlijke vragen op. Zoals, wat heeft de monsters die nu door Israel en anderen en met steun van ons  worden bestreden, doen ontstaan? Hebben wij daarin zelf ook een rol gespeeld? Gaan we, door de strijd  tegen Hamas aan te gaan of  te steunen, de strijd aan met een kwaad dat we deels zelf hebben geschapen? Psychologisch gezien zijn de meest kwaadaardige mensen diegenen die er alles voor over hebben om anderen het leven te benemen, zelfs zichzelf doden of laten doden. Hun ultieme doel is niet overheersing maar vernietiging van de ander. Wij bestempelen ze doorgaans als suicidality terroristen. Maar vanuit hun eigen gezichtspunt is wat ze doen een ultieme daad van rechtvaardige wraak. Hoe komen mensen zover dat ze erop uit zijn hun leven te geven om dat van anderen te nemen? Het antwoord luidt: door langdurige blootstelling aan de uiterst giftige cocktail van vernedering, machteloosheid en wraakzucht. In het Midden-Oosten  zijn er  inmiddels ontelbaren die jarenlang die cocktail hebben moeten drinken. Zo was de vorige oorlog tussen Israel en Gaza in de zomer van 2014 weinig anders dan een wekenlange, beschamende exercitie in vernedering en machteloosheid – de Palestijnen hadden militair nauwelijks iets in te brengen tegen de Israelis – en in wraakzucht. Hun verdriet en de woede toendertijd om het vele malen grotere aantal eigen doden evenals de aangerichte onbeschrijfelijke puinhopen hebben voornamelijk hun wraakgevoelens verhevigd. Overigens niet alleen onder Palestijnen zelf. Ook bij diegenen in het Midden-Oosten en elders die zich met hen identificeren, bijvoorbeeld als Moslims, of zich hun lot aantrekken. De Israelisch-Palestijnse oorlog woekert al zo’n 80 jaar. Bij een dermate chronisch conflict, zo laat onderzoek zien, is het meestal onwil van betrokken partijen, wijzelf inbegrepen, en niet onmacht waardoor een voor allen aanvaardbare oplossing uitblijft. Onderzoek toont ook aan dat chronische conflicten broeinesten zijn van toenemende radicalisering en extremisme. Vandaar dat er nu in het  Midden-Oosten een extreem dodelijk wraakzuchtig monster is opgestaan, waarvan wij, bestrijders, mede ook, vrees ik, verwekkers blijken.

 

 

Photo Attribution: Benno Rothenberg /Meitar Collection / National Library of Israel / The Pritzker Family National Photography Collection 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:1948_Arab-Israeli_War_997008137022505171.jpg

Bernhard of de psychologie van de adel

Een goede kennis met een hoge positie bij de luchtmacht vertelde me enige tijd geleden dat hij regelmatig  met prins Bernhard als zijn co-pilot had gevlogen en dat deze soms acties in de lucht had voorgesteld die weliswaar imponerend maar niet verantwoord waren. Hij vertelde ook dat Bernhard gek was op onderscheidingen en medailles en die graag droeg. Ook als ze  hem uitsluitend administratief, vanwege zijn prinselijke status, waren toegekend. Op de vraag hoe zulk gedrag psychologisch te duiden had mijn kennis zelf  al het antwoord klaar: narcistische persoonlijkheidsstoornis. Maar klopt die diagnose? Die klopt niet. Er bestaat, aldus de WHO, niet zoiets als een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Dat wil niet zeggen dat mensen niet bepaalde narcistische trekken kunnen hebben, zoals een ongewoon sterke zelfbetrokkenheid, een weinig diepgaand, zeer oppervlakkig gevoelsleven, een mateloze behoefte aan bevestiging en bewondering en een eigenaardige tegenstrijdigheid tussen enerzijds een overdreven positief zelfbeeld en anderzijds een grote angst voor het oordeel van anderen. Maar die kenmerken vormen tezamen een deel van iemands persoonlijkheid, nooit het geheel. En ondanks die kenmerken kan iemand toch maatschappelijk en relationeel goed functioneren. Vooral, de meest ideale situatie voor mensen met sterk narcistische trekken, als ze een positie hebben waardoor ze niet steeds tot het uiterste moeten gaan om aan aandacht, glans en bewondering te komen maar die in zekere zin automatisch ‘ontvangen. Dat geldt sinds mensenheugenis vooral voor degenen die van (hoge) adel zijn. Ik heb me in mijn onderzoek naar de psychologie van de adel steeds opnieuw weer verbaasd over wat de adel zich daardoor aan gedrag kan permitteren omdat men er vrijwel altijd mee wegkomt. Er hoeft maar een prins of prinses voorbij te komen of aanwezig te zijn of alle burgers gedragen zich alsof hen een bijzonder wezen is verschenen. Een wezen om wiens of wier nabijheid of aandacht ze zich onder elkaar verdringen en van wie ze eisen en gedragingen, die ze van elkaar nooit zouden tolereren, bijna kritiekloos accepteren. Het wezen zelf gedraagt zich alsof die bijzondere behandeling hem of haar van nature toekomt en de gebruikelijke gedragsregels of normen inderdaad niet van toepassing zijn. Dat lokt gedrag uit dat niet zelden aan immoraliteit en misbruik grenst of dat gewoon is.  Zoals in geval van Prins Bernhard. “Maar laten we niet te hard oordelen over prinsen”, schreef de Comtesse de Boigne al in haar memoires in 1830. “Bedenk wat voor invloed macht en succes op mensen kunnen hebben. Een minister die een paar maanden aan de macht is, een mooie vrouw, een groot kunstenaar, een populaire man, vallen zij niet allen ten prooi aan het juk van vleierij, en geloven zij niet in alle oprechtheid dat ze bijzondere mensen zijn? Als een paar momenten van vleierij dit al zo snel tot gevolg kunnen hebben, moeten we dan nog verbaasd zijn dat prinsen, al in hun wieg doordrenkt met het idee dat belangrijkheid hun privilege is, schuldig zijn aan die afwijkingen die voortkomen uit het dwaze gegeven dat zij zichzelf bijzondere wezens vinden, wier aanwezigheid onontbeerlijk is voor de mensheid?”

 

 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Prins_Bernhard_tijdens_uitspreken_troonrede,_Koningin_Juliana_en_Prins_Bernhard_,_Bestanddeelnr_911-6110.jpg 

3 oktober of de macht van een maitresse

Een vraag die mij jarenlang bezig heeft gehouden en nog, is wat de invloed van vrouwen is geweest op de aard respectievelijk de loop van ingrijpende gebeurtenissen in de geschiedenis. Die belangstelling ontstond toen op een dag via een antiquarische boekhandel mij een boek in handen viel waarin een onderzoek wordt beschreven naar de dood van de laatste Prins van Condè in augustus 1830. De schrijver ervan, lijfarts van de toenmalige koning van Frankrijk Louis Philippe van Orleans, concludeert daarin dat de prins zichzelf door ophanging om het leven heeft gebracht. Ik concludeerde na lezing van het boek en vervolgonderzoek in een aanzienlijk aantal archieven binnen en buiten Frankrijk, waaronder dat van het Vaticaan, dat er geen sprake is geweest van zelfdoding. De dood van de prins is vrijwel zeker het werk geweest van zijn maitresse in samenwerking of samenzwering met de koning en beiden, koning en maitresse, hebben zich vervolgens de enorme nalatenschap van de prins op bijzonder handige wijze toegeëigend en onderhands verdeeld. Die maitresse was de 34 jaar jongere Sophie Dawes, een Engelse vissersdochter: mooi, intelligent, manipulatief, lichamelijk opmerkelijk sterk en sexueel zeer actief en daarmee zeer dominant in de relatie met de zwakkere, lichamelijk kwetsbare prins. Via hem wist ze zich in de adelstand te laten veheffen als Baronne de Feuchères. Redenen voor mij om het verslag van mijn zoektocht naar de dood van de prins de titel De macht van een maitresse mee te geven. En om op zoek te gaan naar de macht die maitresses, goedschiks of kwaadschiks, in en op de loop der geschiedenis hebben uitgeoefend. Een van die ‘goedschikse’ ben ik vlak bij huis tegen het lijf gelopen, en wel in de persoon van Magdalena Moons (1541- 1613). Woonachtig in Den Haag in het begin van de jaren zeventig van de 16de eeuw zou zij naar verluid daar de bevelhebber van het Spaanse bezettingsleger van de Nederlanden, Francisco de Valdez hebben leren kennen, en zijn maitresse zijn geworden. In die positie zou zij begin october 1574 haar charmes in de strijd hebben gegooid om hem te bewegen de inname van het uitgehongerde Leiden, waar ook een aantal van haar familieleden, vrienden en kennissen verbleven, een dag of wat uit te stellen. Als ‘tegenprestatie’ zou ze beloofd hebben hem te trouwen. Hoe Magdalena en Francisco gegeven deze belofte de nacht van 2 op 3 october hebben doorgebracht is niet bekend maar laat zich raden. Wat inmiddels doorgaans wel wordt aangenomen is dat Valdez’s eigen mensen het hem hoogst kwalijk hebben genomen dat hij uit liefde of lust hen een beschamende nederlaag heeft laten lijden. Overigens, getrouwd zijn ze vrijwel zeker ook. Hoe dan ook, geuzenleider Boisot en zijn manschappen konden, mede dankzij Magdalena’s liefdesoffer en trouwbelofte, het land rond de stad nog net op tijd onder water laten lopen, de Spanjaarden verdrijven, met boten de stad bereiken en Leiden ontzetten. Over macht van maitresses gesproken. Hoog tijd voor een maitresse museum in Leiden? Of tenminste een standbeeld van Magdalena op een Leids Plein?

 

 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Burgomaster_van_der_Werf_offers_his_sword_to_the_people_of_Leiden,_by_Mattheus_Ignatius_van_Bree.jpg

Overtuigen of overheersen?

De vraag die velen van ons de komende twee maanden zal bezighouden is wie ons land, en dus ons, de komende vier jaar leiding zullen gaan geven? Psychologisch is dat overigens niet de goede vraag. De goede vraag is: “wie zouden het land leiding moeten gaan geven? Oftewel, wie van de mensen die zich op het ogenblik vooraan op het politieke toneel bewegen, bezitten voldoende van de ingrediënten waaruit goede, effectieve leiders gebrouwen worden?  In een enige tijd geleden gepubliceerd artikel  getiteld ‘What we know about leadership ‘ in het tijdschrift van de Amerikaanse psychologen wordt leiderschap omschreven als het vermogen anderen te overtuigen om voor een bepaalde periode hun persoonlijke beslommeringen opzij te zetten en gemeenschappelijke doelen na te streven, doelen die belangrijk zijn voor de verantwoordelijkheden en het welzijn van een natie of groep. Wezenlijk voor goed leiderschap is dus overtuiging, niet overheersing. Mensen die anderen kunnen dwingen naar hun pijpen te dansen zijn geen leiders maar heersers (Putin, Kim, Xi e.a.). Zo bezien zijn mededelingen in het TV-journaal, in kranten of op website’s over de  Russische, Noord Koreaanse  of Chinese leiders misleidend. Van leiderschap is alleen sprake als anderen ervan overtuigd worden om voor een bepaalde tijd de doelen van hun land, gemeenschap of groep als hun eigen te accepteren. Goed leiderschap gaat dus vooral over het bouwen van hechte en doelgerichte gemeenschappen of teams. Falend leiderschap kan daarom dramatische gevolgen hebben. Historische sprekend voorbeeld daarvan is het verschil in leiderschap tussen twee groepen, een Noorse groep onder leiding van Roald Amundsen en een Britse onder leiding van Robert Falcon Scott, die in 1910 in een race verwikkeld  waren wie als eerste de Zuidpool zou bereiken. Het Britse team verloor als gevolg van Scott’s autoritaire en daarom falend  ‘leiderschap’ niet alleen de race. Zowel Scott als drie van zijn groepsleden verloren daarbij ook het leven. Ruim een halve eeuw onderzoek met betrekking tot stress op de werkvloer toont overtuigend aan dat het meest stressvolle aspect van hun werk voor werknemers is het falen of slecht functioneren van hun leidinggevenden: te (over)heersend en daarmee te vaak grensoverschrijdend of te weinig grensbewakend. Dat geldt in het bedrijfsleven, bij de overheid en voor het leger. De meest gehoorde klachten zijn a) de onwilligheid of het onvermogen om hun gezag te laten gelden en uit te oefenen, zoals in de vorm van te onzeker optreden, het niet aanpakken van konflikten of het medewerkers niet confronteren met konflikten; b) de neiging werknemers  te tiranniseren, zoals te weinig verantwoordelijkheden delegeren, al te controlerend te zijn en te doen alsof ‘zij’, de werknemers, minder zijn dan ‘hij/zij’, de ‘leidinggevende. Wat dat laatste punt betreft is opmerkelijk dat veel ‘leidinggevenden’, die intelligent, hardwerkend, ambitieus en technisch zeer competent zijn, toch falen (of een hoog risico lopen dat te doen) omdat ze door werknemers of groepsleden worden waargenomen als arrogant. De conclusie uit de nog altijd veelvoorkomende  a) en b) of de combinatie daarvan is dan ook deze: leidinggevenden worden meestal gekozen op grond van zeer gebrekkige informatie over hun feitelijke leiderschapskwaliteiten.

 

 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Roald_Amundsen_LOC_07622u.jpg 

Wat heb jíj veel vrienden, Opa

Het is prachtig weer en ik ben met mijn kleindochter Nova, voor haar is het de eerste keer, in mijn sloep op weg van Leiden naar de Kaag. Onderweg komen ons tal van andere boten tegemoet of halen ons in. Halverwe roept Nova opeens: “Opa, wat heb jíj veel vrienden!” Ik moet even schakelen. En besef dan dat ze doelt op de mensen die vanuit de voorbijkomende boten naar ons zwaaien en ik, terwijl zij mij nadoet, op mijn beurt naar hen. Ik leg haar uit dat al die zwaaiende mensen niet per se mijn vrienden zijn. Meestal kennen of herkennen we elkaar zelfs niet eens. Wat bij haar leidt tot de onvermijdelijke vraag: ‘Maar waarom zwaaien jullie dan naar elkaar?’ Dat is niet alleen een goeie vraag bedenk ik, maar ook een waarop ik het antwoord eerlijk gezegd niet weet. Dat zeg ik ook. En voeg er zoiets aan toe als dat het een gewoonte op het water is elkaar te groeten en ook dat ik het meestal gewoon leuk vind om te doen. En het eigenlijk niet leuk vind als er niet (terug)gegroet wordt. S’avonds thuis heeft haar  vraag me nog altijd niet losgelaten. Een psychologen-tik zeg maar. Op zoek naar antwoorden stuit ik erop dat het zwaaien van schip naar schip een lange historie als verbindend element heeft. Ooit bleek het niet zozeer een groet- als vooral een alarmfunctie te hebben gehad  waarmee de ene schipper, mast-dwars, aan de ander kon signaleren dat hij in moelijkheden verkeerde en hulp nodig had. Die functie heeft het in de hedendagse pleziervaart niet of nauwelijks meer. Dat de groetfunctie toch de tand des tijds heeft doorstaan moet daarom waarschijnlijk vooral worden toegeschreven aan het psychologisch effect van groeten. Groeten verbindt, verkleint zowel sociaal als emotioneel afstand, en zendt de boodschap uit: ‘Ik heb je opgemerkt.  Dus houd ik rekening met je en ben ik beschikbaar, ook al kennen we elkaar niet, mocht je hulp nodig hebben’. Het doet er daarbij niet toe of die hulp ooit gegeven of ontvangen is. Het simpele feit dat die in beginsel beschikbaar lijkt, is al voldoende. Bovendien impliceert de groet ook de bereidheid om rekening te houden met wat jij mogelijk door je vaargedrag bij de ander teweegbrengt en hem of haar in deze niet op te jagen of te destabiliseren. Onder andere door regelmatig achterom te kijken naar de golfslag die je teweeg brengt en die eventueel aan te passen. Kortom, het lijkt me met de toenemende drukte op het water geen overdreven luxe om de genoemde vaaretiquette-regels meer dan ooit in ere te houden. Zodat we tenminste op het water  behouden wat we op de weg allang voorgoed zijn kwijtgeraakt. Dat is ons onopgejaagd, ontspannen en vriendelijk opgemerkt te kunnen voortbewegen. Of in de woorden van Charles Schulz, de cartoonist van Snoopy en Charlie Brown: “Mijn leven heeft geen doel, geen richting, geen betekenis en toch ben ik gelukkig. Ik begrijp het niet. Wat doe ik goed?” Zijn antwoord: “Vaak varen”.

 

 

Image by 12019 from Pixabay 

Wie stil is hoort meer

Op vakantie dwaal ik graag een dag of wat door de straten in het centrum van een van de grote steden in Frankrijk, Spanje of Italie. Het zijn vooral de kerken tussen de huizen daar die mijn bizondere belangstelling hebben. Als ze open zijn, en dat is in die steden gelukkig nog vaak het geval, dan moet en zal ik er naar binnen. Zelden sla ik een kerk over. De enkele keer dat ik dat wel doe, voelt dat niet goed. Alsof ik een belangrijke uitnodiging afsla. Ik heb ooit gedacht dat deze kerkelijke aantrekkingskracht het late gevolg was van mijn katholieke en seminarie-opvoeding. Maar ik weet inmiddels allang dat het daar weinig mee te maken heeft. Want ik ga er niet naar binnen om te bidden. En evenmin om de inrichting of architectuur ervan te verkennen of bewonderen. Ik kom er, hoe gek dat misschien ook klinkt, om te luisteren naar de stilte, naar de ‘sounds of silence’.  En wil daarbij niet onderbroken of afgeleid worden door dingen die om me heen gebeuren. Een kerk is eigenlijk de enige plaats waar dat nog kan in een drukke stad of winkelstraat. Als ik na enige tijd, zo’n tien tot twintig minuten ‘stil’zittend ‘op een bank, de kerk weer verlaat, heb ik het gevoel dat mijn brein de stilte-periode als weldadig heeft ervaren, als een reset, een zich opnieuw open- of instellen. Ooit werd me verteld dat dit  voornamelijk of louter een effect is van vermindering van externe prikkeling en daarmee van lichamelijke ontspanning. Maar inmiddels weet ik wel beter. Uit neuropsychologische studies blijkt dat ‘geluidsvervuilde’ omgevingen schadelijke of negatieve stress, ook wel distress genoemd, in ons brein produceren en daardoor vaak nadelige invloed op ons gedrag en gevoelens uitoefenen. Daarentegen blijkt het louter luisteren in stilte en naar stilte het ontwikkelen  en en daarmee positief functioneren van bepaalde hersencentra juist te bevorderen. Noem dat maar goede of eu-stress. Voor mij reden om zittend in een kerkbank geen meditatie- of ademhalingsoefeningen te doen maar enkel de stilte om me heen of in mezelf in me op te nemen. Wie leert te luisteren naar de stilte en dat regelmatig praktizeert, lijkt ook het gedeelte van de hersenschors dat zich met gehoor bezighoudt, te activeren en mogelijk zelfs de ontwikkeling van hersencellen daar te bevorderen. Probleem is wel dat we in een cultuur leven waarin het steeds vaker maken van steeds meer lawaai eerder norm dan uitzondering is en daarmee stilte-perioden en -plaatsen, zoals kerken, steeds schaarser. Ik heb nog niet kunnen nagaan of het voor Nederland ook geldt maar uit meerdere onderzoeken in de VS blijkt dat lawaaivervuiling boven en zelfs onder de zeespiegel (door werkzaamheden op de zeebodem, ‘arme vissen’), iedere drie decennia verdubbelt of zelfs verdriedubbelt. Sirenes blijken tegenwoordig zelfs zo’n 5 tot 6 keer meer lawaai produceren dan een eeuw geleden. De dagelijks via de radio uitgebazuinde spreuk ‘Wie luistert hoort meer’ slaat de plank dan ook volledig mis. Het moet zijn: “Wie stil is hoort meer”. Vooral als je de radio uitzet.

 

 

Image by Stefan Schweihofer from Pixabay

Autosuggestie of verbeeld je beter

Begin zomer een aantal jaren geleden. Een lezeres vraagt hoe ze haar vakantieweken zou kunnen benutten om haar negatieve zelfbeeld en stemmingen te verbeteren. Een opmerkelijk en uitdagend verzoek dat ik onlangs van twee anderen ook kreeg. Reden om daarop weer eens uitvoeriger terug te komen. Mijn antwoord luidt nog altijd: Coué! Ooit was er een Franse apotheker, Emile Coué genaamd (1857-1925), die grote bekendheid verwierf met een behandelmethode die hij de naam ‘Autosuggestie’ meegaf. Kern van Coué’s methode was simpel. Bij allerlei ziektes en klachten schreef hij mensen die hem consulteerden voor om steeds direkt na het ontwaken en vlak vóór het slapen gaan (en verder zo vaak mogelijk) twintig keer de volgende formule te herhalen: ,,Van dag tot dag gaat het met mij in alle opzichten beter en beter”. Coué’s gedachte was dat het simpelweg en zonder discussie herhalen van een bepaalde positieve formule ons zelfbeeld en daarmee onze beleving van onszelf onbewust beinvloedt. Dat lukt volgens hem veel moeilijker als we bewust naar verandering  streven. Want onze bewuste wil verzet zich tegen verandering van onze zelfbeleving, onder andere door kritische vragen als: Werkt dat wel? Waarom zou ik zeggen dat het me beter gaat als ik me niet beter voel?’, enzovoorts. Coué’s methode bleek zo succesvol dat hij de meest invloedrijke psychologische behandelaar van zijn tijd werd, meer dan bijvoorbeeld Sigmund Freud. Volgens krantenberichten uit die tijd liepen alleen al in London duizenden lichamelijk of emotioneel gekwelde mensen rond die voortdurend in zichzelf mompelden ,, I do believe I’m getting better, a little better all the time”. Die formule is wereldwijd bekend geworden door de Beatles, onder andere via hun song Getting Better, opgedragen aan Coué. Voorts is Coué’s methode ook in een hedendaags psychologisch-wetenschappelijk jasje gehesen onder de noemer ‘De positieve affirmatie’ (positieve bevestiging) methode’.  Deze bestaat uit het herhalen van positieve, optimistische formules over jezelf (‘Van dag tot dag maak ik mezelf een beminnelijker, waardevoller mens voor degenen om me heen’). Uit onderzoek blijkt dat als mensen routine-matig, dus onnadenkend, alsmaar positieve dingen tegen zichzelf over zichzelf zeggen, hun zelfbeeld geleidelijk aan inderdaad verandert en hun zelfwaardering toeneemt. Een effect dat niet bereikt wordt door mensen te trainen enkel minder vaak negatief over zichzelf te denken. Nodig zijn positieve gedachten en die, ook tegen de eigen kritische zin in, te blijven herhalen. Maar! Die positieve gedachten mogen niet heel concreet zijn. Iemand met bijvoorbeeld burnoutklachten moet niet de formule voorgeschreven krijgen ,, Van dag tot dag gaat het met mijn burn-out in alle opzichten beter en beter”. Want het noemen van het concrete probleem in de formule zou de persoon ertoe kunnen brengen steeds te gaan controleren of die burn-outklachten inderdaad al beter worden, waardoor juist meer spanning (en dus meer overspannenheid) ontstaat. Bedenk dit lieve lezer: je autosuggestieve (verbeeldings)kracht zit m vooral in de positieve herhaling. Luister daarvoor ook af en toe weer eens naar de Beatles. En laat mij svp weten of het, net als indertijd bij die eerste vragenstelster, naar tevredenheid heeft gewerkt.

 

 

Foto license: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:%C3%89mile_Cou%C3%A9_3.jpg

Hart voor Slovenië

Als het toestel de daling naar Ljubljana inzet, is dat in een hemeldichte,  heftige storm van regen. Wat we dan nog niet weten, is dat op allerlei plaatsen in Slovenië al bijna een dag een helse gierende wind massa’s water over wegen, in straten en huizen jaagt en van alles op zijn weg meesleurt. Uren te laat door vertraging op Schiphol, rijden we, het wordt al donker, in onze huurauto de luchthaven uit en de snelweg naar Bled op. En beginnen, eigenlijk tegen beter weten maar wat moeten we anders, aan een rit die aanvoelt als één grote gok. De ruitenwissers krijgen de massale regenstriemen steeds niet op tijd weg.  Waardoor we noodgedwongen ons voornamelijk moeten oriënteren op de achterlichten van auto’s vóór ons. Maar dat creëert vooral stress want ofwel ze verdwijnen uit het zicht of moeten remmen en wij dus ook. De combinatie van invallende duisternis en het beroerde zicht doen onze angst toenemen de afslag naar Bled te missen. Het brengt ons ertoe steeds langzamer te rijden en steeds vaker met grootlichten aan en uit te knipperen. Totdat opeens, Godlof, mijn vrouw die vanaf het puntje van haar stoel  heeft meegereden, roept “ik zag ‘Bled’ op dat bord staan, hier moeten we dadelijk af”. Het is even alsof er een paar strakstaande airbags in me ontspannen. Ik minder vaart, zet mijn richtingaanwijzer  uit en houd dat vol totdat ik inderdaad de afslag ‘Bled’ kan nemen. Waarmee overigens de stress nog echt niet is opgelost, want vanaf de snelweg is de provinciale weg naar Bled  zeker onder deze omstandigheden, niet zonder risico’s.  Tweebaans, beroerde markeringen en grotendeels zonder bermafzettingen. Zodat het risico een tegenligger te raken of van de eigen weghelft in de berm terecht te komen nog steeds levensgroot aanwezig is. Als we na nog eens een half uur van alles eisende oplettendheid de oprijlaan van ons hotel inslaan, voelt dat als bevrijding uit een soort van wereldondergangsgevoel. Wat niet eens zo’n irreele diagnose blijkt. Na een bepaald onrustige nacht zittend aan ons ontbijt schuift de manager van het hotel aan. We komen er al jaren en zijn zeer bevriend geraakt. Hij vertelt dat zich in de voorbije zesendertig uur een ware en ongekende ramp in zijn land heeft voltrokken. In nagenoeg de helft is er sprake van grote verwoestingen, overstromingen, wegblokkades, doden zelfs. Op nog geen anderhalve kilometer van het hotel is een groot stuk weg weggeslagen. ‘We hebben weer eens geluk gehad’ denk ik, maar spreek het niet uit. Zeker niet als hij droef vertelt over een bevriend stel dat in één dag hun huis en vrijwel alles wat er zich in bevond, zeg maar hun hele levenshistorie, hebben zien wegspoelen.  “Maar” zegt hij terwijl er een glimlach van hoopvolle betrokkenheid over zijn gezicht verschijnt, “er is inmiddels voor heel Slovenië besloten dat iedereen een dag mag vrij nemen om elkaar hoe dan ook te helpen. Helpen maakt iedereen gelukkiger. Ook de helper. Vandaar deze leuze voor die dag: Gooi je hart voor je uit en ren er achteraan om het te vangen”.

 

 

Image by Melvin from Pixabay

‘Closure’ oftewel vaarwel zeggen en het goed zeggen

‘Closure’ oftewel vaarwel zeggen en het goed zeggen

Rene Diekstra

Het komt in deze ‘online’ tijd nog maar zelden voor dat een envelop tussen de borstels van mijn brievenbus blijft hangen en ik ‘m een tijdlang niet onder ogen krijg. Zo ook enige dagen geleden. De blanco envelop met mijn adres op de voorkant maar geen tekst op de achterkant, die ik tenslotte toch ontwaar, geeft me geen aanwijzing omtrent de afzender. Maar als ik de brief openvouw en ga lezen, slaat mijn hart een aantal keren voelbaar over. Deze blijkt geschreven door een man op wiens leven ik een groot aantal jaren geleden, zeker twintig, intensief betrokken ben geweest. Hij laat me weten ernstig ziek te zijn, kanker in een vergevorderd stadium, en uitbehandeld. En wil me, aangekomen bij deze grenssituatie van zijn leven, zijn erkentelijkheid laten weten voor wat de relatie met mij indertijd voor hem heeft betekend. De woorden die hij kiest en het feit dat een van zijn kinderen, naar hij aangeeft, hem gegeven zijn zwakke conditie daarbij heeft geholpen, raken me diep. Niet alleen door hun directe oprechtheid maar ook door het besef van de moeite die het hem in dit stadium gekost en de moed die het gevraagd moet hebben. Met tranen in mijn ogen lees ik verder. Helemaal als hij het vervolgens niet uit de weg blijkt te gaan om ook  stil te staan bij de getijden, bij de eb en vloed voor zover hij daarvan op de hoogte is geweest, in mijn leven en hoe ik daar naar zijn oordeel mee om ben gegaan. Een van de voor mij moeilijkst vertaalbare maar psychologisch cruciale Engelse termen is ‘closure’, meestal de betekenis gegeven van zoiets als ‘afsluiting’, ‘afhechting’, ‘beeindiging’. Allemaal betekenissen die wat mij betreft net niet de kern raken van wat ik voel bij ‘closure’. Dat wordt het best  weergegeven met ‘passend-oprecht afscheid of afronding’, of ‘afscheid op een goede, afrondende manier, waardoor er geen losse einden meer zijn’. Feit is dat de meesten van ons heel wat beter zijn in de ‘commencement’, in het  beginnen van  contacten of relaties dan in de ‘closure’, in het op een passende manier afronden of afscheid nemen daarvan. Terwijl, nota bene, al onze gesprekken, contacten en relaties eindig zijn en daarom goed afscheid kunnen nemen of afronden tot onze psychologische basisuitrusting zou moeten behoren. Omdat het goed is en goed voelt voor alle betrokkenen. En omdat het de waarschijnlijkheid vergroot dat gesprek, contact of relatie, waar nog mogelijk of wenselijk, een korter of langer vervolg krijgen. Ik voor mij heb daarom besloten me te blijven oefenen in goed afscheid nemen en geven. Mede aangespoord door een reeks recente studies onder de titel Saying Goodbye and Saying it well en door dit citaat uit de mond van de beroemde  schilder Salvador Dali: “elk goed  afscheid is de geboorte van een dierbare herinnering”. Maar eigenlijk meer nog door mijn briefschrijver. Het is bovenal zijn ontroerende closure die voor mij bewijst dat goed afscheid nemen en geven een cruciale kunst en kunde is.