Over de pijn van niet gezien worden

Het is nieuwjaarsdag circa half vijf in de middag als de deurbel gaat. Nauwelijks de voordeur geopend word ik half onder voet gelopen half omhelsd door vijf kleinkinderen, van 1 ½ tot 13 jaar, die zich vol enthousiasme naar binnen werken. Maar terwijl de rest uitzwerft naar hun favoriete plaatsen in huis, blijft de jongste op de deurmat staan en steekt met een luide kreet zijn handjes omhoog. Het is het eerste gebaar dat hij gewoonlijk maakt als hij mij onmoet en dat zoiets betekent als “Opa, til me op, hou me een tijdlang vast, praat tegen me!” Ik mag m pas weer neerzetten en loslaten om zich bij de anderen te voegen als ik dat gedaan heb. Doe ik het om een of andere reden niet of tekort dan blijft hij aandringen of gaat soms zelfs huilen. Pas als ik hem voldoende lang heb vastgehouden en gekust, altijd weer een kwestie van afwachten, kan ik hem met een gerust hart loslaten. Hoewel hij ook dan  soms toch bij mij terugkomt en zijn handjes omhoog steekt en ik ‘m weer, steeds korter overigens, moet optillen. Bij het weggaan moet dat ook, maar dat gaat sneller omdat zijn ouders dan meetillen. Ik heb me in de maanden dat dit patroon tussen hem en mij zich al afspeelt, vaak afgevraagd wat het drijft en ben tot de conclusie gekomen dat het antwoord van een vertederend basale eenvoud is, zelfs of  juist als hij met zijn 3 broertjes en zusje komt : “Opa, zie mij!”  Hoe basaal laat zich goed illustreren met wat de beroemde Britse criticus en (toneel)schrijver George Bernhard Shaw (1856-1950), volgens velen de “grootste na Shakespeare” en winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur (1925), ooit daarover schreef: “De ergste zonde jegens onze medemensen is niet hen te haten maar is onverschilligheid. Dat is de essentie van onmenselijkheid. Onverschilligheid is zeggen: je doet er niet toe, je bestaat voor mij niet.” Anders gezegd, er is niets zo pijnlijk als niet gezien worden. Er is ook niets waarvoor we bereid zijn zover te gaan als anderen ertoe bewegen, niet zelden bijna dwingen, ons te zien. Dat is wat ik van mijn kleinzoon leer. Dat er niets zo belangrijk, zo bevredigend, zo geruststellend is als het gevoel van gezien en begrepen te worden. Maar, zo dwingt zich de verontrustende vraag op, hoeveel kinderen worden niet gezien, niet begrepen? Of anders gezegd, hoeveel kinderen groeien op zonder tederheid. Want tederheid is niets anders dan emotionele betrokkenheid op, emotionele zorg voor de ander. Om emotioneel betrokken te zijn hoef je geen psychologische wijsheden te kennen. Je hoeft alleen maar er te zijn, aanwezig te zijn, met verhoogde aandacht voor wat die ander op dat moment ervaart. Shaw: “Er is iets in gezien worden dat groei bevordert”. Oftewel, als jij de schijnwerper van jouw aandacht op mij richt, ga ik groeien. Als jij mij ziet, neemt de waarschijnlijkheid toe dat ik mijzelf ook zie. Maar zie jij mij niet, dan zie ik mezelf vaak ook niet (zitten). En dat kan inderdaad pijnlijk zijn.

 

Image by bess.hamiti@gmail.com from Pixabay 

Uit de hemel gevallen

Als ik aan winter en Kerstmis denk, is dikwijls het eerste beeld dat opkomt dat van een grote met sneeuw bedekte vlakte of helling met daarop in de verte niets anders dan een kale boom. Kaal, met uitzondering van iets op een tak iets dat lijkt op een uitstulping in de vorm van een groenachtig struikachtig boeket. De suggestie, die er vanuit gaat als ik probeer het beeld een tijdlang vast te houden als het enige levende  in een verder doodse wereld, raakt me nog altijd. Al sinds de tijd dat ik met mijn gezin in een bergdorpje in Frankrijk woonde, in de winter omringd door  besneeuwde en zeer spaarzaam begroeide hellingen. Op een dag legde een Franse collega tevens natuurarts die dol was op raadsels mij de volgende voor: “René, wat hebben Kerstmis, epilepsie en Asterix (de kleine held uit de beroemde Franse stripserie Asterix en Obelisk) met elkaar gemeen?” Ik wist het natuurlijk niet en de oplossing zei mij aanvankelijk ook niets, namelijk: misletoe of maretak. Totdat hij uitlegde dat misletoe eeuwenlang beschouwd is als een geneeskrachtige plant tegen lichamelijke ziektes, met name epilepsie, “de ‘vallende ziekte’ Een plant die niet op de aarde valt maar hoog daarboven uit zetelt op bomen, met name de krachtige eik, en zelfs doorgroeit in een verder  koude, lege wereld, dat moet wel een bizonder (genees)krachtige plant zijn. Een die volgens de overlevering en het principe uit de homeopathie ‘similia similibus curantur’, ‘het gelijke geneest het gelijke’, beschermt tegen meerdere lichamelijke aandoeningen.  Overigens niet alleen tegen lichamelijke maar ook tegen sociale en relationele problemen. Vandaar de gewoonte bij verschillende volkeren om ter voorkoming van conflicten met anderen een misletoe tak bij zich te dragen of een elixir daarvan getrokken te drinken. Of om gezeten onder de misletoe conflicten met anderen uit te praten en op een wijze manier op te lossen. En zelfs om de waarschijnlijkheid van liefde of verliefdheid te vergroten. Zoals, vooral in Angelsische landen, de eeuwenoude aanbeveling aan potentiele partners om elkaar te kussen onder de misletoe. Rest de vraag: waar komt de mistletoe dan vandaan als hij niet uit de aarde komt? Het logische antwoord daarop was – de Romeinse schrijver Plinius (ca. 23-79) tekende dat op uit de mond van een druide, een priester  – dat de plant uit de hemel was gevallen en de boom, waarop de plant terecht kwam en ging groeien, door een god zelf was uitgekozen. Maar om zijn goddelijke kracht als elixir te behouden, moest de mistletoe door de druide met een gouden mes worden afgesneden (zoals in de Asterix strip) en zonder de aarde te raken opgevangen worden in een wit kleed. En dat moest gebeuren op het moment dat de zon weer in kracht ging toenemen, tijdens de zonnewende,  circa 25 december, Kerstmis dus. De mistletoe is net als het Kerstkind, een eeuwenoud symbool van een fundamenteel menselijk verlangen, van hoop op nieuw, minder somber, minder problematisch, zonniger, lichter leven. Van hoop op ‘iets dat uit de hemel valt’, iets ‘goddelijks’. Zoals de wapens neerleggen en elkaar onder de misletoe tegemoet komen.

 

 

Image by armennano from Pixabay

Over dubbeltjes op hun kant

Geschiedenis is vaak een dubbeltje op zijn kant. Als sommige ‘kleine’ dingen ook maar iets anders gelopen waren, dan was het ‘grote’ verhaal dat over bepaalde personen en gebeurtenissen vervolgens verteld zou worden, heel anders geworden. Neem Napoleon over wie onlangs weer een bioscoopfilm is verschenen waarover tussen de makers en het Franse publiek heftige ruzies zijn uitgebroken. De film zou een veel te soft, veel te weinig heldhaftig beeld van de grote veldheer schetsen. Ik ‘volg’ Napoleon al zowat mijn bewuste leven lang en verzamel boeken, documentaires, afbeeldingen en objecten die met hem te maken hebben. Af en toe schrijf ik ook over hem (zie ‘De macht van een maitresse’). En natuurlijk wilde ik de film, zo gauw die uit kwam, meteen zien. Ruim twee-en-half uur heb ik geïntrigeerd zitten kijken. Geïntrigeerd door wat de film toont. Maar vooral geïntrigeerd door wat die weg laat, niet toont. Volgens sommige Fransen wordt Napoleon er te weinig heldhaftig in voorgesteld. De 61veldslagen die hij heeft geleverd zouden veel meer verdienen. Ik deel dat oordeel niet. Er zit meer dan genoeg woest wapengekletter, doodsverachting en afslachting in. Ook het oordeel dat Napoleon als te emotioneel en relationeel te kwetsbaar wordt neergezet, zoals in de relatie met zijn grote liefde en eerste vrouw Josephine, deel ik niet. Integendeel. Bepaalde cruciale emotionele gebeurtenissen zijn juist weggelaten. Zoals deze. In de nacht van 12 op 13 april 1814 doet Napoleon in het kasteel van Fontainebleau, 55 kilometer ten zuidoosten van Parijs, een ernstige suicidepoging. Hij verblijft daar gedwongen sedert de nederlagen tegen de geallieerde legers van onder meer Rusland en Oostenrijk die Frankrijk op eigen grondgebied hebben verslagen en thans bezetten. Naar verluid heeft hij daar documenten te tekenen waarin de voorwaarden voor zijn troonafstand en vertrek zijn vastgelegd. Maar in plaats van dat te doen besluit hij zichzelf te doden. En wel door het innemen van een hoeveelheid cyanide. Dat draagt hij al enkele jaren in een binnenzakje bij zich, gekregen van zijn arts voor het geval hij tijdens krijgshandelingen ooit gevangen genomen zou worden. Kort na de inname daarvan lijdt hij urenlang aan uiterst pijnlijke krampen. Maar de dood treedt niet in en ontredderd geeft hij de opdracht de arts te halen. Die meent dat het betreffende gifpoeder waarschijnlijk te oud was om nog werkzaam te zijn. Napoleon vraagt dan om een sterker gif . Maar zover is het niet meer gekomen. Na heftig overgeven wijken de krampen geleidelijk en daarmee zijn doodsverlangen. Tegen zijn adjudant Caulaincourt zou hij gezegd hebben: “Als zelfs de dood mij niet wil dan is het de hoogste tijd dat ik gewoon weg ga”. Maar wat als het gif wel werkzaam was geweest? Hoe zouden wij dan nu over deze grote kleine man oordelen? In ieder geval was er nooit een laatste grote veldslag, een Waterloo, noch een Elba of Sint Helena geweest. En zou hemals suicidant, als zelfdoder, dezelfde posthume aandacht en eerbetoon ten deel gevallen als nu al gedurende ruim twee eeuwen? Over dubbeltjes op hun kant gesproken.

 

Ik geef aan jou, ik geef om jou

Wat is Sinterklaas nu eigenlijk? Vooral een kinderfeest, zoals tegenwoordig steeds vaker wordt verkondigd? Of  een feest voor alle leeftijden? Dat laatste is het in ieder geval eeuwenlang geweest. Getuige de vele Sinterklaas-legendes, die meestal betrekking hebben op de talrijke wonderen die hij als bisschop van Myra zou hebben verricht. Zoals de legende over een verarmde vader die de bruidschat van zijn drie dochters niet kon betalen waardoor zij niet konden trouwen en in de prostitutie zouden belanden. Sinterklaas, dat vernemende, strooide een aantal nachten ongezien samen met Zwarte Piet geldstukken in hun huis waardoor ze alsnog uitgehuwd konden worden. Volgens veel auteurs is de oppervlakkige eenvoud van legendes als deze verraderlijk want ze staan vol symbolen en is voor een goed begrip  psychologisch duiding ervan noodzakelijk. De diepere betekenis laat zich alleen blootleggen door ze als liefdes- of sexsymbolen te begrijpen. Zoals in deze legende,  ik citeer: “ Toen een waardin, bij wie Sint Nicolaas in Myra zijn intrek had genomen, hoorde dat haar gast tot bisschop was benoemd, was ze net bezig haar kind in bad te doen. De badkuip stond op het vuur. Als reactie op het bericht ging ze naar de kerk om de mis bij te wonen en vergat haar kindje. Aan het einde van de mis schoot haar plotseling te binnen dat het kind met de badkuip en al nog op het vuur stond en rende ze in paniek naar huis. Hoewel het water het kookpunt had bereikt, bleek het kind ongedeerd. Dankzij de bescherming van Sint Nicolaas”. Om met zo’n verhaal uit de voeten te kunnen, moet je psychologisch de diepte in. Dan kan het een verhaal zijn over schuldgevoel, over ‘egoistische’, niet rekening met anderen houdende, seksualiteit. Het kind in het badwater staat dan voor het kind in het vruchtwater, in de baarmoeder. En het gaan naar de kerk staat voor sexuele gemeenschap, denk aan de uitdrukking ‘voor het zingen de kerk uit’. De hoogzwangere moeder heeft sexuele gemeenschap gehad en is daar zo in opgegaan dat ze de verantwoordelijkheid voor het kind in haar buik even helemaal vergeten was. Daarover voelt ze zich schuldig en het is vanwege dat schuldgevoel dat Sint Nicolaas er voor zorgt dat er toch een gezond kind uit het bad(=vrucht)water, geboren wordt. Uit zulke legendes laat zich afleiden wat  Sinterklaas en Piet, zijn knecht, dieptepsychologisch nu eigenlijk symboliseren. Ze zijn de twee gezichten van menselijke liefdesrelaties, namelijk driftgedreven sexualiteit en emotionele betrokkenheid of verantwoordelijkheid. De driftgedreven Piet staat onder toezicht van de oudere, wijze Sinterklaas. Samen geven ze uitdrukking aan het feit dat liefde en sexualiteit aan de ene kant plezier, genot, lust (mogen) betekenen maar aan de andere kant scheppen ze ook verantwoordelijkheden, zowel ten opzichte van een eventueel kind als van een partner. Het duo Sint en Piet is als het ware een waarschuwing tegen het gebruiken van de ander uitsluitend ter bevrediging van de eigen lusten. Waarmee het geven van een Sinterklaasgeschenk, een surprise waarvoor moeite is gedaan, vanuit de gever de diepere betekenis heeft van ”Ik geef aan jou want ik geef om jou’’.

Spring niet over je schaduw heen. Confronteer ‘m

Laat ik beginnen met daar open over te zijn. Ik heb nog nooit op Geert Wilders gestemd, ook deze keer niet. En ik zie me in de toekomst dat ook nog niet zo gauw doen. Hoewel, de uitslag van afgelopen woensdag, het feit dat zoveel meer mensen dan ooit tevoren hun stem aan hem gegeven hebben en wat ik in recente uitspraken heb waargenomen als een toename in minzaamheid bij hem, maken toch dat ik minder zeker ben van mijn afwijzing  van hem in de toekomst. De afgelopen jaren heb ik hem steevast genegeerd in mijn denken en keuzes omdat ik vind dat hij aan haatzaaien deed, naar mijn oordeel een van de ergste, kwaadaardigste gedragingen die mensen ten opzichte van elkaar kunnen vertonen. Zoals ik op deze plaats al eens heb uiteengezet, wordt in de zogenoemde psychologische triangulatie- of driehoekstheorie haat benaderd als gekenmerkt door drie componenten of ingredienten. Een is het afwijzen van  iedere omgang en contact met een ander omdat die afkeer of walging oproept. Die afkeer of walging kan voortkomen uit bepaalde kenmerken of gedragingen van de ander, maar is vaker het gevolg van propaganda waarin de ander onterecht bepaalde ongunstige kenmerken of gedragingen worden toegedicht (zoals de Nazis met Joden deden). De tweede component van haat zijn heftige gevoelens van boosheid of angst of beide We kunnen anderen  werkelijk hartstochtelijk haten, dat wil zeggen heel veel boosheid en/of angst jegens hem of haar koesteren. Nogal wat westerlingen haten Moslims en Moslims westerlingen omdat ze bang voor elkaar zijn. Uit onderzoek blijkt dat mensen niet zelden vooral boos of haatdragend zijn over het feit dat iets of iemand hen angst of vrees inboezemt. De derde component van haat is wat wel wordt aangeduid als ‘commitment’. Dat is de bewuste beslissing iemand of een groep te verachten en die verachting hoe dan ook overeind te houden, te blijven voeden, zowel bij jezelf als bij anderen. Ten opzichte van de Moslims heeft Wilders in de afgelopen decennia mijns inziens deze driehoek van haat voortdurend beleden. Het is zijn schaduw. En daarmee ook datgene in hem waar nogal wat mensen, moslims voorop, bang voor zijn. Een angst die bij velen  niet minder zal zijn geworden door zijn eclatante stembuszege. Saillant is daarom dat hij sindsdien bij herhaling mensen heeft opgeroepen, precies in deze woorden, “om over hun eigen schaduw heen te springen’’. Onduidelijk is of dat alleen een oproep aan collega-politici is of ook aan volk en vaderland en, nog essentieler, aan hemzelf. Ik hoop het. Want alleen dan kan hij ooit het voorbeeld als leider en verbinder en van hoop zijn waar dit land, gezien de heersende enorme versplintering in denken, doen en vertrouwen, naar snakt. Maar, over je eigen schaduw, je eigen duistere kanten, springen dat gaat niemand zonder ernstige ongelukken en verdringingen lukken die niet eerst zijn eigen duistere kanten onder ogen heeft willen zien. Dat is een pijnlijke proces van zelfconfrontatie. Ik weet weet niet of Geert dat  aan kan. Maar voel me vooralsnog verplicht hem het voordeel van de twijfel te geven.

 

 

Image by WikiImages from Pixabay

Voor mensen die (waarschijnlijk) teveel willen

Vermoedelijk vergaat het mij zoals veel meer mensen. Steeds  als ik Pieter Omtzigt geinterviewd zie of hoor, komt vroeg of laat de term burnout in mij op. Ook als die niet ergens in de loop van het gesprek zelf al valt. Wat overigens meestal het geval is. Op de een of andere manier maakt de wetenschap dat hij met een ernstige burnout heeft geworsteld, hem toegankelijker, sympathieker ook. Maar die wetenschap suggereert ook een grotere kwetsbaarheid dan voor een politicus mogelijk goed is. Een indruk die wordt versterkt door zijn doorgaans minzame gezichtuitdrukking en zijn zachte, soms zelfs te zachte stem en manier van spreken. Ik verbeeld me overigens niet dat al deze kenmerken tesamen betekenen dat hij gemakkeljk in de omgang is, voor anderen, of voor hemzelf. Ik vermoed achter zijn ‘zachte’ uitstraling een aanzienlijke mate van koppigheid. Maar dat suggereert ook betrouwbaarheid. Die combinatie verleent hem als  leider in ethisch opzicht aantrekkelijkheid en bevordert in anderen de bereidheid hem te volgen. Deze kenmerken overziende meen ik beter te begrijpen wat hem nog niet zo lang geleden in een burnout heeft doen belanden.Maar ze roepen ook de vraag op of de uitlopers daarvan bij tijd en wijle nu nog effect hebben op zijn psychische gezondheid en zijn sociaal en politiek functioneren. Is, bijvoorbeeld, zijn bijna koppige weigerachtigheid om met duidelijk ja of nee  te antwoorden op de vraag of hij voor het premierschap zal gaan, een ‘laat symptoom’ daarvan? Immers, burnout is een syndroom dat het gevolg is van een ernstige en langdurige verstoring van het evenwicht tussen draaglast en draagkracht. Als er langere tijd meer op ons bord is terecht gekomen of door ons genomen dan we aan kunnen, speelt niet zelden een rol dat we te vaak niet ‘nee’ hebben gezegd. Ook waar dat het meest gezond en realistisch zou zijn geweest. Maar nu vaker besluiten ‘nee, dat nooit meer’ kan pijnlijk zijn omdat daardoor mogelijk bepaalde ambities  opgegeven moeten worden. Ik sluit niet uit dat Omtzigt graag premier wil worden, maar van zijn burnout heeft geleerd dat het niet verstandig is tegen dat verlangen ‘ja’ te zeggen, althans niet op dit moment. Ik vermoed wel dat hij de hoop heeft  dat dit na de verkiezingen anders kan liggen, bijvoorbeeld door een verpletterende verkiezingsoverwinning. Mocht na 22 november die functie zich inderdaad bij hem melden, dan raad ik hem dringend aan, alvorens ja te zeggen, de Taakanalyse Methode (TAM) te raadplegen. Dat is een methode, onder meer, om te inventariseren of de polstokken in ons leven, zoals onze  lichamelijke en psychische weerbaarheid en vaardigheid en de sociale en emotionele ondersteuning waarop we kunnen rekenen, lang en robust genoeg zijn om grote sprongen te kunnen wagen. Daarom, meneer Omtzigt, mijn advies: neem pas na de 22ste en na het gedetailleerd en precies  gestoeid hebben met de TAM en na de uitkomsten daarvan  te hebben doorgesproken met  belangeloze vertrouwensvolle anderen, uw besluit. Om met Goethe te spreken: “Twijfel groeit met kennis, maar neemt er ook door af”.

Volslagen verward is volstrekt normaal

De eerste keer dat hij mij kwam consulteren is ruim 30 jaar geleden. Aanleiding was Operation Desert Storm, het uitbreken van de oorlog tussen Irak en een coalitie van gealieerden onder leiding van de VS, het begin van de Golfoorlog. Hij vertelde toen dat hij al dagen onrustig en angstig was, slecht of helemaal niet sliep en voortdurend aan de radio of televisie gekluisterd zat om al het nieuws over de het oorlog te volgen. Zijn verzoek was daarom, in één zin samengevat: “help me alsjeblieft van de oorlog af. Op eigen kracht lukt dat niet. Ik ga er steeds weer naar toe terug”. Daarbij kon hij overigens niet goed aangeven wat het aan die oorlog was, dat hem vooral beangstigde. Het was niet de angst dat die zou overslaan naar ons. Hij was reeel genoeg om te beseffen dat dit zeer onwaarschijnlijk was. Het was vooral de psychische dreiging die van oorlog uitging, van het onbestemde ervan. Alsof opeens alles onzekerder was geworden. “Als ik nu in een vliegtuig stap dan is het niet langer vervoermiddel, maar een ding dat zomaar uit de lucht geschoten kan worden. En als tijdens een vlucht de intercom aangaat voor een mededeling uit de cockpit, zit ik meteen rechtop. Alsof er absoluut iets dreigends gemeld gaat worden. Alles is opeens angst- of oorlogsbesmet”. Ik heb hem indertijd een zelfontspannings/zelfhypnose methode aangeleerd waarmee hij zichzelf beduidend kon helpen. Maar in de loop der tijd is zijn vaardigheid daarin weggezakt en daarom komt hij nu voor enkele ‘opfris’-sessies. Maar ook voor een tweetal klachten die hij indertijd niet zo had benoemd, te weten concentratieproblemen en emotionele verwardheid. Ik vraag hem wanneer hij daar last van heeft. Hij antwoordt dat hij vooral s’avonds als hij naar nieuws op de televisie kijkt, verward raakt. “Ik raak soms volledig de kluts kwijt, tot op het punt van huilen toe, als ik het ene moment nog naar de ontelbare vluchtenden, de gigantische puinhopen door bombardementen en de talloze dode volwassenen en kinderen daartussen, als vuilniszakken langs de weg gesmeten, heb zitten kijken, en onmiddellijk daarop gaat het al gaat over de hoogste jaarwinst ooit van KLM/AirFrance. Ik kan emotioneel gewoon niet zo snel schakelen. Maar als ik naar de mensen om me heen kijk en die lijken die daar geen last van te hebben, denk ik, ‘zoals ik reageer dat is niet normaal. Ik trek het me teveel aan. Eigenlijk moet het me koud laten want ik kan er toch niets aan doen”. “Maar wie is hier eigenlijk normaal dan?”, vraag ik hem. “Degene die zonder een spoor van indigestie het hele buffet van uiterst bloedig tot volstrekt triviaal nieuws wegwerkt? Of degene die grote moeite heeft om emotioneel uiterst confronterende  beelden te verteren, daarvan in de war raakt en niet zomaar nieuwe informatie kan opnemen?” Dan zegt hij, van Joodse komaf, een zin uit een recente podcast citerend, iets dat de kern van zijn momentane verwarring blootlegt: “Weet je, eigenlijk kan ik niet iets bedenken dat minder Joods is dan een medemens tot vluchteling maken”.

Over psychische verdoving en grenzen aan empathie

Volgens het Hoge Commissariaat van de Verenigde Naties zijn er wereldwijd dit jaar circa 110 miljoen mensen op de vlucht. Meer dan ooit. Eerlijk gezegd weet ik niet wat ik me daarbij voor moet stellen. Zelfs als ik er oprecht moeite voor doet, lukt dat me niet goed. Eén vluchteling of enkele, zoals in mijn directe omgeving, dat gaat  nog voor wat betreft hun pijn, hun angst, hun hoop. Maar 110 miljoen? Dat is teveel, te abstract. Het lukt me niet om de compassie op te brengen waarvan ik meen dat ze daar allemaal recht op hebben. Het is soms net alsof bij het toenemen van het aantal slachtoffers bij een tragedie empathie en bereidheid om te helpen eerder af- dan toenemen. Of nog confronterender gezegd, hoe groter het aantal slachtoffers hoe meer de waarde van een individueel leven lijkt af te nemen. Blijkbaar is de waarde van een mensenleven niet een constante maar varieert met de grootte en duur van een tragedie. Hoe  vaker we gebombardeerd worden met beelden van een tragedie, hoe minder we er door geraakt lijken te worden. Volgens de psychiater Robert Lifton, die onderzoek deed naar de psychische gevolgen van de atoombom op Hiroshima spelen daarbij twee psychische processen een bepalende rol. Een is dat als wij langdurig met overweldigende en onverwerkbare gebeurtenissen worden geconfronteerd, onze psyche een afweermechanisme inschakelt dat wel wordt omschreven als ‘psychic numbing’, ‘psychische verdoving’. Lifton trof dat in extreme vorm aan onder de mensen die de verschrikkingen van Hiroshima hadden meegemaakt: ze ontwikkelden een reactie die hun gevoel deed ophouden, ze werden psychisch, innerlijk, koud. In de gesprekken die hij met hen had, vertelden ze vrijwel allemaal zich volledig bewust te zijn geweest van wat er om hen heen gebeurde toen de bom was gevallen. Ze wisten dat er mensen naast hen op een verschrikkelijke manier stierven maar ze verloren eenvoudig hun emotionele betrokkenheid bij dat alles. Ze zeiden dingen als: “Mijn geest was verlamd, verdoofd”, of “Ik werd eenvoudig ongevoelig voor de dood van anderen”. In een situatie als die van Hiroshima was psychische verdoving een noodzakelijke bescherming tegen prikkels die onverwerkbaar waren. Maar wat ook een belangrijke rol speelde  was ‘a sense of inefficacy’, een gevoel van volstrekte ontoereikendheid. ‘Wat je ook doet, het doet er niet of nauwelijks toe. Er zijn veel te veel mensen die je niet bereikt en dat geeft een uiterst pijnlijk gevoel van tekort schieten en nutteloosheid’. Dat brengt me op een zeer pijnlijke vraag: zou het kunnen zijn dat na decennia van diepe ellende, oorlog en voortdurend aanwezige doodsdreiging tal van Palestijnen psychisch verdoofd, innerlijk verkild zijn geraakt? En dat op die psychisch te koude ‘ondergrond niet gemakkelijk nog iets positiefs kan groeien, laat staan bloeien. Dat wat nog wel opkomt ‘onkruid’ is. Zoals het onkruid van het terrorisme. Begrijpelijk dat de meeste Gazanen nog maar één verlangen lijken te hebben. Dat dit, het doet er niet toe hoe, dat dit, dat deze tragedie nu eindelijk eens ophoudt. En ze uit de verdoving kunnen ontwaken.

 

 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Palestinian_refugees.jpg

Over bestrijden en verwekken van monsters

Al ruim een week worstel ik, en ik denk velen met mij, met de vraag hoe de leden van Hamas die zo verschrikkelijk te keer zijn gegaan, en nog, te noemen. Strijders? Dat klinkt me veel te positief en te neutraal. Terroristen? Ook dat doet de heftigheid van de gevoelens die ik ervaar bij de beelden van gedode of verminkte babies of in brand gestoken gezinnen onvoldoende recht. Dat geldt ook voor termen als psychopaten en misdadigers. Een Britse politicus kwam nog het dichtst bij toen hij in een interview zei: “They are not warriors (strijders), they are monsters”. Voor mij vertolkte hij daarmee ontegenzeggelijk dat Hamas het kwaad in zijn meest gruwelijke en verachtelijke vorm heeft gegoten. Maar wat hij zich waarschijnlijk niet realiseerde is, dat ‘monster’ van oorsprong nog een andere betekenis heeft dan kwaadaardig gedrocht. Monster is afgeleid van het latijnse werkwoord ‘monere’, dat ‘waarschuwen’ betekent.  Een monster is behalve een kwaadaardig gedrocht ook een waarschuwing aan ons zelf: ’kijk uit wat er uit kan ontstaan als jij…’. Die tweede betekenis roept pijnlijke vragen op. Zoals, wat heeft de monsters die nu door Israel en anderen en met steun van ons  worden bestreden, doen ontstaan? Hebben wij daarin zelf ook een rol gespeeld? Gaan we, door de strijd  tegen Hamas aan te gaan of  te steunen, de strijd aan met een kwaad dat we deels zelf hebben geschapen? Psychologisch gezien zijn de meest kwaadaardige mensen diegenen die er alles voor over hebben om anderen het leven te benemen, zelfs zichzelf doden of laten doden. Hun ultieme doel is niet overheersing maar vernietiging van de ander. Wij bestempelen ze doorgaans als suicidality terroristen. Maar vanuit hun eigen gezichtspunt is wat ze doen een ultieme daad van rechtvaardige wraak. Hoe komen mensen zover dat ze erop uit zijn hun leven te geven om dat van anderen te nemen? Het antwoord luidt: door langdurige blootstelling aan de uiterst giftige cocktail van vernedering, machteloosheid en wraakzucht. In het Midden-Oosten  zijn er  inmiddels ontelbaren die jarenlang die cocktail hebben moeten drinken. Zo was de vorige oorlog tussen Israel en Gaza in de zomer van 2014 weinig anders dan een wekenlange, beschamende exercitie in vernedering en machteloosheid – de Palestijnen hadden militair nauwelijks iets in te brengen tegen de Israelis – en in wraakzucht. Hun verdriet en de woede toendertijd om het vele malen grotere aantal eigen doden evenals de aangerichte onbeschrijfelijke puinhopen hebben voornamelijk hun wraakgevoelens verhevigd. Overigens niet alleen onder Palestijnen zelf. Ook bij diegenen in het Midden-Oosten en elders die zich met hen identificeren, bijvoorbeeld als Moslims, of zich hun lot aantrekken. De Israelisch-Palestijnse oorlog woekert al zo’n 80 jaar. Bij een dermate chronisch conflict, zo laat onderzoek zien, is het meestal onwil van betrokken partijen, wijzelf inbegrepen, en niet onmacht waardoor een voor allen aanvaardbare oplossing uitblijft. Onderzoek toont ook aan dat chronische conflicten broeinesten zijn van toenemende radicalisering en extremisme. Vandaar dat er nu in het  Midden-Oosten een extreem dodelijk wraakzuchtig monster is opgestaan, waarvan wij, bestrijders, mede ook, vrees ik, verwekkers blijken.

 

 

Photo Attribution: Benno Rothenberg /Meitar Collection / National Library of Israel / The Pritzker Family National Photography Collection 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:1948_Arab-Israeli_War_997008137022505171.jpg

Bernhard of de psychologie van de adel

Een goede kennis met een hoge positie bij de luchtmacht vertelde me enige tijd geleden dat hij regelmatig  met prins Bernhard als zijn co-pilot had gevlogen en dat deze soms acties in de lucht had voorgesteld die weliswaar imponerend maar niet verantwoord waren. Hij vertelde ook dat Bernhard gek was op onderscheidingen en medailles en die graag droeg. Ook als ze  hem uitsluitend administratief, vanwege zijn prinselijke status, waren toegekend. Op de vraag hoe zulk gedrag psychologisch te duiden had mijn kennis zelf  al het antwoord klaar: narcistische persoonlijkheidsstoornis. Maar klopt die diagnose? Die klopt niet. Er bestaat, aldus de WHO, niet zoiets als een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Dat wil niet zeggen dat mensen niet bepaalde narcistische trekken kunnen hebben, zoals een ongewoon sterke zelfbetrokkenheid, een weinig diepgaand, zeer oppervlakkig gevoelsleven, een mateloze behoefte aan bevestiging en bewondering en een eigenaardige tegenstrijdigheid tussen enerzijds een overdreven positief zelfbeeld en anderzijds een grote angst voor het oordeel van anderen. Maar die kenmerken vormen tezamen een deel van iemands persoonlijkheid, nooit het geheel. En ondanks die kenmerken kan iemand toch maatschappelijk en relationeel goed functioneren. Vooral, de meest ideale situatie voor mensen met sterk narcistische trekken, als ze een positie hebben waardoor ze niet steeds tot het uiterste moeten gaan om aan aandacht, glans en bewondering te komen maar die in zekere zin automatisch ‘ontvangen. Dat geldt sinds mensenheugenis vooral voor degenen die van (hoge) adel zijn. Ik heb me in mijn onderzoek naar de psychologie van de adel steeds opnieuw weer verbaasd over wat de adel zich daardoor aan gedrag kan permitteren omdat men er vrijwel altijd mee wegkomt. Er hoeft maar een prins of prinses voorbij te komen of aanwezig te zijn of alle burgers gedragen zich alsof hen een bijzonder wezen is verschenen. Een wezen om wiens of wier nabijheid of aandacht ze zich onder elkaar verdringen en van wie ze eisen en gedragingen, die ze van elkaar nooit zouden tolereren, bijna kritiekloos accepteren. Het wezen zelf gedraagt zich alsof die bijzondere behandeling hem of haar van nature toekomt en de gebruikelijke gedragsregels of normen inderdaad niet van toepassing zijn. Dat lokt gedrag uit dat niet zelden aan immoraliteit en misbruik grenst of dat gewoon is.  Zoals in geval van Prins Bernhard. “Maar laten we niet te hard oordelen over prinsen”, schreef de Comtesse de Boigne al in haar memoires in 1830. “Bedenk wat voor invloed macht en succes op mensen kunnen hebben. Een minister die een paar maanden aan de macht is, een mooie vrouw, een groot kunstenaar, een populaire man, vallen zij niet allen ten prooi aan het juk van vleierij, en geloven zij niet in alle oprechtheid dat ze bijzondere mensen zijn? Als een paar momenten van vleierij dit al zo snel tot gevolg kunnen hebben, moeten we dan nog verbaasd zijn dat prinsen, al in hun wieg doordrenkt met het idee dat belangrijkheid hun privilege is, schuldig zijn aan die afwijkingen die voortkomen uit het dwaze gegeven dat zij zichzelf bijzondere wezens vinden, wier aanwezigheid onontbeerlijk is voor de mensheid?”

 

 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Prins_Bernhard_tijdens_uitspreken_troonrede,_Koningin_Juliana_en_Prins_Bernhard_,_Bestanddeelnr_911-6110.jpg