Psychologisch ben je een ei

Het kan je gemakkelijk gebeuren. Op een zonnige lentedag terwijl je voorbij een terras komt waar een aantal mensen zitten, voel je opeens hun blikken op je gericht. Het waarschijnlijke gevolg? Toenemend zelfbewustzijn, onbehagen en spanning. Waardoor je tred vaak onzekerder, labieler of onhandiger wordt. Of in ieder geval voelt het zo. Wij kunnen nu eenmaal niet goed objectief of neutraal op onszelf letten. Zelfreflectie betekent vrijwel altijd ook, voor kortere of langere tijd, zelfverandering. Ook anderen vragen op ons te letten en te vertellen wat zij aan ons opmerken, heeft dat onzekermakende effekt. Vraag maar eens iemand uit je directe omgeving wat hij of zij van jou vindt, of wat voor effekt jouw gedragingen en reacties in positieve en negatieve zin op hem of haar hebben of in het verleden hebben gehad. Vraag en antwoord veranderen de onderlinge omgang vaak zozeer dat jullie niet zonder meer op de oude voet kunnen doorgaan. Maar juist dat ont-regelende, dat doorbreken-van-oude-patronen-effekt van zelfreflektie is zo belangrijk. Het is voorwaarde voor nieuwe omgang of vriendschap. Voor zelfvernieuwing kortom.  Maar gewoontedieren als we zijn, hebben we de neiging om op alles dat ons uit ons gewone doen brengt, en dus ook op zelfreflektie, met vermijding, ontkenning of angst te reageren. Een van de meest indrukwekkende voorbeelden daarvan is voor mij nog altijd het gesprek dat volgens het Nieuwe Testament plaatsvond tussen Jezus en Petrus, kort voor de eerste werd gearresteerd en gekruisigd. Jezus zegt tegen Petrus dat deze hem na zijn  arrestatie zal verloochenen, tegen anderen zal ontkennen dat hij ook maar iets met hem te maken heeft gehad. Petrus ontkent bruusk en in alle toonaarden dat hij zoiets ooit zal doen. En doet het vervolgens toch bij herhaling. Zo’n mordicus  ontkenning is typerend voor iemand die weigert  om zich over zichzelf  te buigen en de vraag te stellen: ‘zou het waar kunnen zijn dat ik onder bepaalde omstandigheden inderdaad onbetrouwbaar, laf of angstig zal reageren?’’ Die weigering heeft te maken met de angst om het gangbare beeld dat je graag van jezelf omhoog wilt houden, ter discussie te stellen. Carl Gustav Jung, leerling en later collega van Freud, vergeleek ons zelf-beeld ooit met de schaal van een ei. Willen we ons wezen, dat wat binnen in de schaal huist, tot leven brengen, ontwikkelen, dan moet de schaal gebroken, ons zelfbeeld vernieuwd worden. Dat voelt vaak kwetsbaar, bloot, onveilig, beangstigend zelfs en we hebben de neiging dat zoveel mogelijk te vermijden. Terwijl het verbreken van de schaal, het doorprikken van onze buitenkant, in de loop van ons leven juist met een zekere regelmaat moet gebeuren. Vandaar Jungs ‘recept’ vóór of na Pasen: kook een paar eieren, nodig iemand bij je uit waarmee je vertrouwd en veilig kunt praten, breek de schaal van een ei en maak het afpellen tot het startpunt van een gesprek. Een gesprek waarin je mogelijk het verschil tussen je buiten- en binnenkant uitlegt of uitgelegd krijgt. De kans is groot dat je als een ander mens weer opstaat.

 

 

Image by WOKANDAPIX from Pixabay

Over gezonde en ongezonde boosheid

In een klassiek geworden experiment uitgevoerd door collega-psycholoog  Michael Kahn werd op de vraag waarom het kwaad zichzelf zelden straft,  een verbijsterend antwoord gevonden. Op Kahn’s (stiekeme)instructie maakte een medisch technicus, die bij studenten lichaamsmetingen moest verrichten (zoals hartslag en zweetreactie) tegen die studenten een aantal zwaar beledigende opmerkingen (‘met zo’n reet krijg je nooit verkering’, etc). De studenten werden vervolgens in twee groepen verdeeld. Eén groep kreeg de kans boosheid op de technicus te ventileren tegen diens  chef – en wel op zo’n manier dat de technicus het risiko liep zijn baan te verliezen. De andere groep kreeg die gelegenheid tot boosheid ventileren niet.  Kahn voorspelde dat die groep nog lang boos en vijandig jegens de technicus zou zijn, terwijl de studenten die zulke gevoelens  hadden kunnen uiten, veel minder en veel minder lang zulke gevoelens zouden koesteren. Maar het tegenovergestelde bleek het geval. Degenen die hun kwaadheid hadden kunnen ventileren bleken aanzienlijk vijandiger en destructiever (‘ontsla ‘m!’) jegens de technicus en sterker geneigd diens persoonlijkheid volledig af te branden. Blijkbaar vermindert het uiten van agressie niet de neiging om ons agressief en vernederend te gedragen, maar verhoogt juist het risico daarop. Maar als dat zo is, wat moeten we dan aan met onze boze gevoelens? Voor alle duidelijkheid, er is een belangrijk verschil tussen je boos voelen en het uiten van boosheid in vijandig of destructief gedrag. Er is veel dat we kunnen doen om onze boze  gevoelens op een niet-destructieve, niet-vijandige, gezonde manier te uiten. Gezond omgaan met boosheid betekent onder meer de ander aanspreken op zijn of haar gedrag en direct, dus niet via omwegen of derden, laten weten dat je boos bent om iets hij of zij gedaan heeft en dat je opheldering, uitleg of herstel wenst. Ongezond omgaan met je boze en vijandige gevoelens komt meestal neer op de ander ‘betaald’ willen zetten, willen vernederen, en als mens en persoonlijkheid  blijvend willen degraderen of beschadigen. Gezond omgaan met boosheid daarentegen vermindert meestal niet alleen je eigen innerlijke spanning, maar omdat  je de ander niet als persoon ‘afschrijft’ hoef je ook geen verhalen te verzinnen die moeten rechtvaardigen dat je inderdaad met een minderwaardig of belachelijk mens van doen hebt. In het algemeen slaagt de ene mens er alleen maar in om de ander als een minderwaardig wezen blijvend weg te zetten door direkt kontakt uit de weg te gaan en te schelden,= ‘degraderen op afstand’. Iets waar we tegenwoordig dankzij de sociale (hoe bedoel je?) media sneller naar grijpen dan ooit tevoren. Maar opgepast! Om een ander te haten moeten we zelf haatdragend worden. We moeten soms wel, vinden we, ‘want het kwaad straft zichzelf niet, het probeert altijd zichzelf te rechtvaardigen’. Voor Mahatma Gandhi reden in zijn dagelijkse gebed zichzelf aldus tegen kwaad door haat in te enten: ,,Ik wil bij de waarheid blijven, ik wil voor geen enkele onrechtvaardigheid buigen, ik wil geen geweld gebruiken, ik wil vrij zijn van vrees,  ik wil tegenover iedereen tenminste van goede wil zijn.’

 

 

Image by Åsa K from Pixabay

Want het leven is geen hospitaal

27 februari 2020 is in meerdere opzichten een gedenkwaardige  dag gebleken. Het was de dag waarop de eerste corona besmetting in ons land werd geconstateerd. Het was ook de dag waarop ik naar de kranten een column stuurde met als thema  “In gesprek met je ouders. Handleiding voor je belangrijkste interview”. Die twee gebeurtenissen blijken achteraf samen te hangen. De Handleiding is een pleidooi en een interviewmethode om je ouders te leren kennen, zowel als de mensen, de individuen, die ze waren voordat ze jouw ouders werden als wat betreft de loop die hun leven vervolgens heeft genomen. Hen in deze opzichten leren kennen betekent bewuster worden van wat je deelt en verbindt met hen als wat je onderscheidt of zelfs scheidt. Langs al die  wegen betekent het zowel meer zelfkennis als meer begrip van de relaties die je met  hen en met anderen  onderhoudt of onderhield.

Het idee voor een ouderinterview ontstond bijna dertig jaar geleden als opdracht tijdens een cursus Levenslooppsychologie voor psychologen. Diep onder de indruk  van de ouderinterview verslagen van mijn studenten besloot ik een column aan het onderwerp te wijden. Daar kwam nauwelijks reactie op. Tot die 27ste februari, tot  Corona. Dagelijks drama’s op TV van oudere ouders die van contact met hun volwassen kinderen afgesneden werden, die stierven zonder afscheid te hebben kunnen nemen, wier verhaal van hun leven door allerlei beperkingen niet of nauwelijks en voor veel te weinigen nog verteld kon worden. Ouders en kinderen die als intieme vreemden voorgoed uit elkaar gingen, hoe verdrietig wil je het hebben? Ik besloot in een column onder die titel opnieuw een pleidooi voor het ouderinterview te houden. Het gevolg was nu een lawine, vele duizenden reacties, een pandemie gelijk. Die nu, ruim 3 jaar later, nog altijd na-echoot. Maar waarom die enorme interesse nu wel en eerder niet? Ik vermoed omdat de coronacrisis psychologisch gezien vooral  het bewustzijn van onze kwetsbaarheid, onze fragiliteit heeft geluxeerd. Wij blijken uiterst fragiele wezens. Contact met een minuscuul, voor het blote oog onzichtbaar viraal organisme, kan al voldoende zijn om ons biologisch af te breken alsook   psychologisch via de angst die besmettingsdreiging  oproept. De middelen die we  daartegen inzetten, zoals afstand houden, sociale isolatie, vaccinatie, handen wassen, mondkapjes op, verminderden de waarschijnlijkheid dat onze fragiliteit door het virus kon worden benut, maar boden er absoluut geen garantie tegen. Wat innerlijk vooral aan ons knaagde en waaraan we voortdurend werden herinnerd doordat we uitweken en afstand hielden, is dat we opgejaagde wezens bleken, die zelfs voor elkaar moesten vluchten. Hadden we anderen aangeraakt, ingeademd, in ons huis toegelaten die ons fataal konden worden? Wat Corona ook bij ons blootlegde, was het besef dat onze fragiliteit ons op ieder moment fataal kan zijn. En ooit zal zijn. Of in de pijnlijk treffende woorden van filosoof Albert Camus “het besef dat het leven een hospice is, geen hospitaal”. Kortom, als we iemand nog iets te vragen hebben, willen laten weten of aan verbinding zouden willen herstellen of maken, dan moeten we dat nú doen!.

 

 

Image by StockSnap from Pixabay

Verlies geen tijd

In zijn prachtige boek The denial of death (De ontkenning van de dood) betoogt antropoloog Ernest Becker dat de meeste mensen niet geschikt zijn om met de dood om te gaan. In zijn woorden: “ Zodra de mens zijn neus van de grond verheft en aan problemen als leven en dood begint te snuffelen, dan krijgt hij moeilijkheden”. Hoe waar dat is werd me onlangs weer eens duidelijk uit het relaas van een oud-patient die voor een boostconsult kwam. “Binnen een paar weken heb ik twee goede vrienden begraven. De een overleed aan keelkanker, de ander aan een hartstilstand. Kort na de laatste begrafenis moest ik op reis. Maar ik was nog zo aangeslagen dat mijn vrouw besloot een paar dagen  met mij mee te gaan. De avond dat ze terug naar huis zou vliegen,  had ik het niet meer. Ik kon bijna geen afscheid van haar nemen, moest me losrukken. Terug in mijn hotel was ik één brok ellende. In gedachten zag ik haar toestel ergens boven de oceaan uit elkaar spatten. En als een loodzware deken viel het besef over me heen dat wij elkaar hoe dan ook ooit zullen verliezen. Iedere liefdesrelatie is ten dode opgeschreven. Er is geen hoop. Woorden die me de hele avond achtervolgd hebben.  Alles, ook de meest dierbare mensen glijden ons vroeg of laat door de vingers of wij door de hunne. De natuur of het heelal ontzegt ons ieder permanent recht op elkaar”.  “En toen, toen je terugkwam in je hotel, wat heb je toen gedaan?”vraag ik. “Toen heb ik een blocnote gepakt”, is het antwoord, “en gewoonweg alles wat er aan gedachten en gevoelens in mij opkwam, opgeschreven.” Zoals?” “Zoals dat ik me voorstelde dat ze inderdaad zou verongelukken. Dat de vrouw waar ik zo van houd, dat het lichaam dat me zo vertrouwd is, dat de glimlach die me altijd zo opvrolijkt, dat daar niks van over zou blijven dan ergens tussen een paar lagen aarde een schedel en een paar botten. Ik zag dat ook echt zo voor me. Op een gegeven moment ging ik daar zo van over mijn nek dat ik de hele handel opzij heb gegooid, mijn schoenen aangetrokken en beneden aan de bar een aantal stevige borrels gepakt. Om dat gevoel te dempen.” “ Lukte dat?” “Wel, ik heb redelijk geslapen. Maar de volgende dag hing dat gevoel nog altijd ergens in me en, eerlijk gezegd, is nooit meer helemaal weggegaan. Ik voel me sindsdien emotioneel fragieler, kwetsbaarder. Tranen soms in mijn ogen als ik bijvoorbeeld een afscheid in een film zie. En als ik naar haar kijk denk ik vaak: ‘Lief, ik heb je nu wel, maar wie weet hoelang nog?’ En toch, ik weet niet hoe het precies te zeggen, voelt het als grote winst dat ik  de tijd die we samen kunnen hebben nu als veel belangrijker en dierbaarder behandel dan vroeger. Het beseffen van en eerlijk omgaan met onze sterfelijkheid is een levensdoel geworden. Aan iets anders wil ik eigenlijk geen tijd meer verspillen”.