Positie en oppositie

Stel je hebt een probleem met je partner of je kind dat nodig aandacht behoeft. Maakt het voor het oplossen daarvan iets uit welke houding jullie daarbij innemen? Ik heb het dan niet over wat jullie tegen elkaar zeggen, maar hoe jullie ten opzichte van elkaar zitten, tegenover elkaar of naast elkaar? Onlangs ontving ik een email van een lezer die daarover een belangwekkende ervaring beschreef. In de loop van de jaren met twee opgroeiende inmiddels jongvolwassen nog inwonende kinderen waren er aan tafel steeds vaker discussies ontstaan tussen zijn vrouw en dochter aan de ene kant en zijn zoon en hij aan de andere. Zodanig dat zijn vrouw en hij steeds vaker tegenover elkaar kwamen te staan en zich aan elkaar begonnen te ergeren. Opmerkelijk was dat als zijn vrouw en hij samen een dag gingen fietsen, de sfeer tijdens het fietsen altijd prima was. Maar kwamen ze op een terrasje onderweg tegenover elkaar te zitten, dan ontstond er al gauw weer discussie en ergernis.  Tot op een dag ze op een terras alleen maar naast elkaar konden zitten. “Het viel me op dat de sfeer direct veel  beter was”. Reden voor hem te besluiten niet meer tegenover haar te gaan zitten. Niet op een terras, en niet aan tafel thuis. “Ik sta nog elke dag”, schrijft hij, “versteld van de verandering”. Op een terrasje richten ze zich nu op dezelfde zaken, maken zich vrolijk om dezelfde dingen en raken elkaar liefdevol aan. Ze zijn het nog steeds over bepaalde dingen oneens maar dat leidt niet tot ergernis en komt niet meer tussen hen in te staan. Zo ook aan tafel. Het is nu alsof ze vaker ‘van dezelfde kant naar hun kinderen kijken’. Is er, zijn vraag, een wetenschappelijke verklaring voor het feit dat door fysiek naast elkaar te zitten, je elkaar ook psychologisch, in houding en communicatie, nader komt? Het antwoord luidt bevestigend. Op de eerste plaats, naast elkaar zittend is er meestal geen object, zoals een tafel, dat jullie op afstand van elkaar zet. Je bent dus letterlijk minder afstandelijk en meer benader- of aanraakbaar. Dat alleen al doet vaak ook iets psychologisch. Voorts, naast elkaar kijken jullie vaker dezelfde kant op. Dat verhoogt de waarschijnlijkheid dat jullie een bepaald probleem of kwestie ‘zien‘ en ‘benaderen’ als iets dat jullie delen in plaats van dat jullie verdeelt. Bovendien, naast elkaar kun je je beter op de inhoud van een gesprek concentreren. Je ziet minder van en wordt dus ook minder afgeleid door wisselingen in gezichtsuitdrukking van de ander. Veel gesprekken dwalen af of ontsporen zelfs volledig door het commentaar dat daarop over en weer wordt gegeven: (“Wat kijk je nou…!’).(“Zit je me uit te lachen soms?”) (“Je vertrek geen spier, het kan je dus duidelijk geen moer schelen”). Vandaar dit veelzeggende gezegde uit de wetenschap van de cognitieve psychologie: ‘Een afdwalende geest is een ongelukkige geest’. Laat staan twee afdwalende geesten. Kortom, let op je positie als je onnodige oppositie wilt voorkomen.

 

 

Photo by Amy Hirschi on Unsplash

Inleven of uitleven?

Mannen die de macht hebben, op het werk, in het onderwijs, in verenigingen, in (sport) clubs of in de politiek interpreteren, zo blijkt uit onderzoek, het gedrag van anderen vaker sexueel en handelen daar ook naar. Door het maken van sexueel getinte opmerkingen,  grensoverschijdend aanrakingsgedrag, aanranding, of soms zelfs verkrachting. Waarom is dat? De gangbare verklaring luidt dat macht erotiseert en dat vrouwen al sinds mensenheugenis machtigere mannen aantrekkelijker vinden en hen daarom eerder sexuele toenadering en omgang toestaan. Die aantrekkelijkheid heeft vooral te maken met de sociale en materiele voordelen die sexuele omgang of toelating voor de vrouw kan opleveren. Maar behalve de  aantrekkelijkheidsfactor speelt ook angst een belangrijke rol. Angst bij de vrouw voor de mogelijk negatieve gevolgen van de man ontlopen, openlijk afwijzen, of eerder aangegane erotische communicatie of sexuele omgang met hem afbreken. De gekrenktheid van een machtige man door zo’n  weigering kan zich immers gemakkelijk vertalen in vergeldingsreacties, varierend van carriere-blokkades via het ongedaan maken van verleende gunsten tot agressieve uitingen, soms tot aan fysiek geweld toe. Zo ontstaat ten onrechte de schijn dat een vrouw het vooral aan zichzelf te wijten heeft als ze slachtoffer van sexueel grensoverschrijdend gedrag is geworden. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de twee lusten die hier in het spel zijn, machtslust en sexuele lust, bij mannen elkaar zeer kunnen versterken, zowel psychologisch als biologisch. Zozeer zelfs dat louter het uitoefenen van macht mannen sexueel al in de hoogste staat van paraatheid kan brengen. Twee griezelige voorbeelden daarvan, ontleend aan het boek Dispatsches van de onderzoeksjournalist Michael Herr, die daarvoor de Pulitzerprijs ontving. In 1986 tijdens de Vietnamoorlog richtten Amerikaanse soldaten in het dorpje My Lai een bloedbad aan waarbij naar schatting 504 volstrekt onschuldige kinderen en vrouwen werden vermoord. Meerdere soldaten verklaarden later beschaamd tijdens het moorden een erectie te hebben gekregen of zelfs, schietend met hun machinegeweren, te hebben geejaculeerd. Griezelig is ook dit relaas van een piloot in Vietnam als hij aan een gevechtsmissie begon: “Je klimt in dat toestel en het is alsof je naar bed gaat met (noemt namen van een tweetal vrouwen). Je hebt gewoon het gevoel van Ooooo! nu ga ik ejaculeren. Je bent in het preorgastische stadium van een vechter. En dan vuur je een raket af en je hoort die whooosh die wegschiet uit je vleugel en dan raakt ze plots haar doel. Pow! Het is een orgasme.’’ De voorbeelden illustreren, laat ik het maar plat zeggen, dat macht geil maakt. Maar de combinatie van verhoogde machts- en sexuele lust doet meer. Het schakelt in ons brein tijdelijk de centra uit die empathie, je inleven in anderen, mogelijk maken. De conclusie is helder: wie jongens en mannen wil leren beter om te gaan met sexuele grenzen moet hen tegelijkertijd ook leren beter om te gaan met  frustratie en agressie in het algemeen. Reden voor mijn collega’s en mij dat in het  Levensvaardigheidsprogramma in samenhang te doen (zie www.levensvaardigheden.nl). Dat doen of niet doen is kiezen tussen inleven of uitleven.

 

 

Photo by Andrew Neel on Unsplash

Het moeilijkste woord

Wat is voor de meeste mensen het moeilijkste woord, psychologisch gezien? Het is aan het begin van een therapietraining-sessie dat mijn New Yorkse leermeester Al(bert) Ellis, na Freud de meest invloedrijke psychotherapeut van de afgelopen eeuw, met die vraag komt. Noch mijn drie medestudenten noch ik weten ondanks een aantal pogingen het volgens Ellis juiste antwoord te vinden. “Zeg het dan, Al”, zegt een van ons tamelijk gefrustreerd en brutaal. Waarop deze antwoordt: “Als ik het zeg, dan is vrijwel zeker dat jullie vier zullen reageren in de trant van ‘Ach, natuurlijk. Dat we daar zelf niet opgekomen zijn’. Daarom nog een aanwijzing. Het is doorgaans niet alleen het moeilijkste woord om te zeggen maar ook om te aanhoren”. Voor ons reden om opnieuw verwoede pogingen te doen het juiste antwoord te vinden. Opnieuw tevergeefs. Dan staat Ellis op, loopt naar de deur, doet die open en zegt, terwijl hij achterom naar ons kijkend de gang instapt :“Farewell”. Even kijken we elkaar verbouwereerd aan. ‘Kapt hij nu al met de trainingsessie? We zijn net begonnen! Is ie zo teleurgesteld in onze antwoorden dat ie denkt..zoek het eerst nog maar eens samen uit..?’ Waarop opeens bij een van ons een munt doorvalt: “Natuurlijk, dat is het! Dat is het woord: ‘Farewell!. “Verrek”, mompel ook ik in mezelf, “Natuurlijk! ‘Vaarwel!’. Tegen iemand ‘vaarwel’ zeggen of door iemand ‘vaarwel’ gezegd worden, is een emotioneel zwaargewicht. Moeilijk uit te spreken maar ook moeilijk te aanhoren. Het wijst, meestal, op een aanstaand onvermijdelijk en definitief verlies. Verlies van relatie, van contact, van perspectief, van weerzien of van leven. In dat enkele woord wordt alle pijn, verdriet, angst en machteloosheid  aangaande een verlies samengebald, uitgesproken en erkend. Vaarwel vergt daarom moed. De moed om los te laten of te laten gaan. Terwijl loslaten nu juist is wat je niet wilt. Althans dat wilde ik niet, mijn zus loslaten op de dag voor haar dood – terwijl ik dit schrijf precies  vier jaar geleden – tijdens een lang en verdrietig gesprek met haar. Op een gegeven moment zei ze dapper: “Maar we  moeten toch afscheid van elkaar nemen”. “Dat wil ik niet”, was mijn reactie. “Ik ook niet”, was haar antwoord. “Maar we móeten. We moeten elkaar laten gaan, elkaar vaarwel zeggen. Je zult zien, dat voelt beter. Nu en straks. Voor jou. En ik denk ook voor mij’. Het heeft me nog een hele tijd gekost alvorens ik de emotionele moed kon verzamelen haar ‘Vaarwel, lieve broer’ enigzins beheerst te beantwoorden met “Vaarwel, lieve zus”. Ik weet niet of ze dat nog gehoord heeft. Ze was de laatste dag grotendeels in coma. Maar ik weet wel dat haar moed uit zichzelf dat moeilijkste van alle woorden te spreken  voor mij nog altijd een voorbeeld is. Van bewustzijn dat ons leven zich afspeelt op een voortdurende golfslag  van hechten aan en onthechten of loslaten van anderen. En dat loslaten onze laatste belangrijke levensopgave is. Vandaar dat ‘vaarwel’ ook ons moeilijkste belangrijkste woord is.

 

 

Photo by Kristina Tripkovic on Unsplash

 

Het essentiële gevoel

Tijdens een televisiereportage over de tornadoramp die het stadje Dawson in Kentucky vorige maand vrijwel volledig wegvaagde,  werd aan een tussen het puin scharrelend echtpaar gevraagd of ze hun huis verloren waren. De volkomen ontredderde mensen antwoordden dat ze inderdaad praktisch alles verloren hadden behalve de kleren die ze aan hadden. De vrouw voegde eraan toe dat zij deze slag nooit te boven zouden komen: “our lives are lost”.  Dezelfde vraag werd even later ook gesteld aan een ander paar dat gehurkt zat bij de resten van wat ooit hun huis was. De vrouw antwoordde dat er vrijwel niets meer van hun bezittingen over was. “Maar”, voegde de man eraan toe terwijl een begin van een glimlach door zijn verdrietige gezicht leek heen te breken: ,, ik ben blij dat ik nog leef”. En toen, met een liefdevol verontschuldigende blik op zijn vrouw, “Oh sorry, dat we allebei nog leven.”

Waarom is er , zo vroeg ik me af terwijl de reportage overging naar luchtopnames van de verwoestingen, meestal een ramp of een bijna-ramp voor nodig om in ons het besef, het gevoel weer op te rakelen van pure blijdschap over het feit dat we leven? Zou diezelfde man, ik schat ‘m circa 50,  ooit eerder hardop hebben gezegd dat hij blij was te leven? Of tegen anderen in zijn direkte omgeving hebben gezegd dat hij blij was dat zíj leefden, dat zíj er waren? Ik heb de indruk dat het wezenlijke gevoel blij te zijn te leven dikwijls niet zozeer wordt weggevaagd door de rampen die ons treffen als wel slijt door de wijze waarop we leven. We dompelen ons zo onder in de beslommeringen en bezigheden van ons dagelijks leven, van ons werk, relaties en obstakels, we ‘stressen’ ons zo, zetten ons zo onder druk, dat daarmee het pure, basale gevoel van levensvreugde, dat we ooit als kind ervaren en uitgestraald hebben, grotendeels wordt weggedrukt.

In zijn verzameling Bengaalse gedichten, getiteld Gitanjali, schrijft Rabindranath Tagore dat het lied dat hij wilde zingen nooit door hem gezongen werd omdat hij zijn dagen doorbracht met het spannen en ontspannen van de snaren van zijn instrument. Er spreekt een zekere droefheid uit deze regels. Droefheid dat je zo gepreoccupeerd kunt raken met de details, de bezigheden van alledag dat je er nooit aan toekomt datgene te uiten, te laten klinken dat in de meest letterlijke zin van het woord, essentieel is (van het latijnse woord ‘esse dat ‘zijn’ of ‘wezenlijk’ betekent).  Blijkbaar is het soms nodig dat al de bagage, al de troep, die we door onze dagelijkse uitsloverij hebben verzameld wordt weggenomen, zoals in het geval van de man in Kentucky, wil dat essentiële gevoel weer ervaren kunnen worden. Dat is wat we van Dawson, en in zekere zin van iedere ramp die de spullen, bezigheden of gewoonten wegvaagt waarmee we ons leven zo volgestouwd hebben, kunnen leren: laat de zorgen van alledag niet de essentie vormen van je houding ten opzichte van het leven.