Onlangs is mijn zus, ik heb negen broers, overleden. Zij en ik schelen ongeveer een jaar en er zijn belangrijke parallelen tussen onze levens. Met één grote uitzondering. Zij heeft geen kinderen. Ik wel. Ook mijn negen broers hebben allen meerdere kinderen. In de laatste maanden van haar leven kwam kinderloosheid in onze gesprekken regelmatig terug als een bron van groot verdriet. Ik heb haar ooit een van mijn kinderen aangeboden. Dat was niet alleen maar uit scherts. Toen twee jaar geleden de diagnose borstkanker bij haar werd gesteld en helemaal toen zo’n half jaar geleden duidelijk werd dat deze bij haar onbehandelbaar bleef en ze op afzienbare termijn zou sterven, werd de vraag ‘wat wil ik nog’ de centrale in haar denken en onze gesprekken. En haar antwoord daarop luidde, aanvankelijk mij op een kladje toegeschoven alsof ze het uitspreken ervan te hoogmoedig vond:’dat mijn leven ertoe gedaan heeft’. Ik verzekerde haar dat het dat heeft. “Maar”, zei ze, als je kinderen hebt dan geef je sowieso iets door. Maar heb je ze niet, dan is dat lastiger”. Omdat ik altijd haar denken bewonderd heb – niet impulsief, vaak betrokken, meer vragend dan stellend en juist daardoor vaak prikkelend – suggereerde ik een keer dat ze gedachten door zou geven. Typerend voor haar was haar eerste reactie dat niemand daarin geinteresseerd zou zijn. Toch spraken we af dat ze mij iedere dag, als het even ging, gedachten zou sturen. Over wat dan ook, leven, liefde, sterven, dood, zingeving, loslaten, liefst in verhaal- of dialoogvorm. En dat ik daarop zou reageren. Al haar allereerste verhaal, over hoe het is om als negende kind en enig meisje tussen 10 broers op te groeien, ontroerde me niet alleen diep, het opende ook mijn ogen voor wat ik eerder nooit zo duidelijk had gezien. Hoezeer haar gezinspositie haar verdere leven en keuzes heeft beinvloed. Met onderbrekingen weliswaar, vanwege haar steeds verslechterende lichamelijke conditie, kwamen er zo toch enkele tientallen mails met gedachten en vooral met korte verhalen. Vaak prachtige, inzichtsvolle, talentvolle. Op haar verjaardag, kort vóór haar dood, las ze, gezeten in bed en met een groepje intimi en vrienden om haar heen op mijn verzoek een daarvan voor. Ze beschrijft daarin het hiernamaals als een bioscoop waar ‘we de films van ons eigen leven nog eens terug kunnen zien en, wie weet, zit er ooit een Oscar-nominatie in? De daarop volgende stilte onder en tranen van de aanwezigen spraken boekdelen. Later die dag vroeg ze of ik tijdens de begrafenisplechtigheid een tekst van haar zou willen voorlezen. “Welke?” vroeg ik. “Dat weet je wel”, antwoordde ze. Ik heb inderdaad die allereerste voorgelezen. Haar wens om ook voorbij de drempel van de dood zich aan nabestaanden te doen kennen is daarin zo tastbaar en ontroerend, dat ik daarin ook een andere wens heb gelezen. Dat haar andere teksten hen ook kunnen bereiken. Die afspraak heb ik inmiddels posthuum met haar gemaakt.