Een student viel me tijdens een cursus psychologie vooral op door het feit dat ze veelal oogcontact vermeed, niet deelnam aan discussies in de groep, geen vragen stelde en ook weinig of geen uitwisseling met de andere studenten leek te hebben. Het leek er ook op dat ze weinig of geen betrokkenheid of interesse ervoer in de inhoud van de cursus. Dat riep een zekere ergernis bij mij op want het is een keuzevak. Niemand had haar tot deelname gedwongen. Omdat actieve betrokkenheid in de colleges voor mij één van de beoordelingscriteria is, vroeg ik haar na afloop van een college of ik haar even kon spreken. Ze schrok duidelijk van het verzoek, alsof het een aankondiging van onheil was. Ik legde haar uit dat ik graag van haar wilde weten hoe ze de cursus ervoer, of ze er voor haar gevoel op haar plaats was en dat ik graag ook haar stem wat vaker zou willen horen. Haar antwoord was dat ze de cursus interessant vond, wel degelijk betrokken was maar dat ze nu eenmaal liever luisterde dan sprak. Ik zei haar dat ik graag zou zien dat ze voortaan wat vaker aan de gesprekken in de groep zou deelnemen en haar mening of inzicht zou geven. Dat ik daar in ieder geval benieuwd naar was en waarschijnlijk de anderen ook. In het volgende college deed ze daartoe één keer een poging, maar klapte meteen weer dicht toen een medestudent haar interrupeerde. Onderdeel van datzelfde college was het door de studenten invullen van een angst-zelfdiagnosevragenlijst. Na afloop bleef ze even staan alsof ze me iets wilde zeggen. Maar liep vervolgens toch door. Die avond stuurde ik haar een email met daarin mijn vermoeden. Die werd onmiddellijk beantwoord. Ze wilde graag een gesprek naar aanleiding van de vragenlijst. Daaruit bleek dat ze aan een ernstige sociale angststoornis lijdt. Ze vermijdt allerlei sociale situaties en uitwisselingen zoveel mogelijk, uit angst iets doms of stoms te doen, in verlegenheid te raken of negatief door anderen te worden beoordeeld. Die angst heeft ze al jaren en hindert haar zeer. Ze schaamt zich ook heel erg voor die angst, praat er daarom niet met anderen over, zelfs niet met haar ‘beste’ vriendin en heeft er tot nu toe, begrijpelijkerwijze, ook geen hulp voor gezocht. Stel ik had het bovenstaande niet geweten, dan zou ik mogelijk – mijn taak is ook studenten eindcijfers te geven voor de verschillende opdrachten en actieve deelname aan de cursus – haar minder gunstig of negatiever hebben beoordeeld dan fair of ‘terecht’ is. Hoe vaak zal dit ‘onrecht’ voorkomen? Ik vrees vaak. Sociale angststoornis komt bij circa 8-10% van de jeugdigen en jong-volwassenen voor, maar slechts een minderheid krijgt de wel beschikbare effectieve behandeling daarvoor. Terwijl aangetoond is dat de stoornis hun schoolprestaties en functioneren (zeer) nadelig kan beinvloeden, daarmee hun talenten en mogelijkheden onderontwikkeld laten en zo hun zelfbeeld (verder) ondermijnen.(Zij krijgt inmiddels behandeling en het ‘werkt’)
Maand: mei 2019
Emancipeer de mop
Een dag of wat geleden stuurde mijn vrouw mij via Whatsapp een filmpje. Sindsdien zie ik dat filmpje regelmatig in gedachten voor me en moet er steeds weer hartelijk om lachen. In het filmpje hoor je een vrouwenstem die tegen de man in beeld het volgende zegt: “Je hebt twee mogelijkheden voor de rest van je leven. Twee keuzes, A en B. Keuze A: je mag de rest van je leven met je vrouw doorbrengen. Keuze B….” Nog voor de vrouw de zin af kan maken, roept de man “B! Ik kies B! B!” Mijn vrouw en ik roepen inmiddels regelmatig lachend tegen elkaar ‘B!, Ik kies B! B!’ Niettemin heeft ze over het filmpje ook gemengde gevoelens: “Raar eigenlijk dat ik erom lach. Want in feite worden wij vrouwen in dat filmpje een soort van afgezeken. Zo van, als ik eraan denk dat ik de rest van mijn leven met jou als vrouw zit opgescheept dan….wegwezen, zo snel mogelijk wegwezen”. “Trouwens”, voegde ze eraan toe, “het is veel vaker zo dat vrouwen in moppen worden afgedroogd. Denk aan al die schoonmoedermoppen. (Wanneer heb je gemengde gevoelens? Als je schoonmoeder in je nieuwe auto de afgrond inrijdt.). Maar over schoonvaders hoor je nooit een mop. Alsof schoonmoeders altijd van die krengen en schoonvaders van die lieverds zijn”. Ze heeft volkomen gelijk dat, hoewel veel mannen dat niet gemakkelijk zullen toegeven, veel moppen ten opzichte van vrouwen zo niet vernederend dan wel discriminerend zijn. Sigmund Freud was daar in zijn prachtige werk De Mop en het Onbewuste heel uitgesproken over: moppen zijn veelal, meer of minder bewust maar vaker onbewust’, een uiting van agressie van mannen jegens vrouwen. Sterker nog niet zelden zijn moppen over vrouwen, aldus Freud, een onbewuste uiting van het verlangen van mannen vrouwen te domineren, aan zich te onderwerpen of agressie tegen hen te ‘normaliseren’. Hij geeft daarvan schokkend voorbeeld: ‘Wat zeg je tegen een vrouw met twee blauwe ogen? Niets, want je hebt het al twee keer gezegd’. Zal in ons tijdperk waarin de macht en de maatschappelijke positie van vrouwen terecht geleidelijk aan die van mannen gaan evenaren, de mate waarin vrouwen door mannen als bedreigend worden ervaren ook toenemen? En daardoor ook de agressie van mannen jegens vrouwen? En dus ook de vrouwonvriendelijke moppen? Afgaande op het enorme aantal daarvan dat inmiddels op internet rondwaart, lijkt dat al te gebeuren. Zelfs oma’s worden niet meer ontzien (opa’s wel). Voorbeeld. Kleinzoon zit naast het bed van opa die op sterven ligt. Plotseling komt opa omhoog, snuift paar keer, en roept ‘”Oh, ik ruik appeltaart, haal alsjeblieft nog een stukje voor me’. Kleinzoon naar de keuken. Komt even later terug. Zonder appeltaart. Opa, heftig teleurgesteld: “waar is de appeltaart?” Kleinzoon verlegen: “Opa, oma zegt dat die voor ná de begrafenis is”. Conclusie? De emancipatie is pas echt voltooid als het percentage man-spotdrijvende moppen gelijk is aan het percentage vrouw-spotdrijvende. Zover is het voorlopig nog niet.
Alles durven
“Tegen de tijd dat je het leven en wat daarin echt belangrijk is een beetje begint door te krijgen, ben je vaak al te oud of te ziek om daar nog lang profijt van te hebben. Je zou je leven ook achterste voren moeten kunnen leven. Zodat je al je latere inzichten kunt meenemen naar eerdere levensfasen. Juist dan heb je er het meest en het langst wat aan.” In een gesprek dat ik kort vóór haar dood midden februari met haar had, liet mijn zus zich dit ontvallen. Op mijn vraag welke inzichten ze al eerder gehad willen hebben, antwoordde ze: “het eerste dat ik mijn jongere ik zou voorhouden is: ‘laat je niet bang maken, dans niet teveel naar de pijpen van anderen, uit angst niet aardig gevonden te worden, niet aan verwachtingen te voldoen, bang voor ruzie, bang om af te wijken, bang om… . Ik had bepaalde dingen uit en voor mezelf willen ondernemen, maar durfde niet. Zoals fulltime schrijver worden of een kind adopteren”. Bang dat het zou mislukken, ik er niet voldoende talent voor zou blijken te hebben, het financieel niet zou redden. Ik las laatst een Australisch onderzoek naar waar mensen op hun sterfbed spijt van zeggen te hebben. Vaak genoemd werd: ‘Ik wilde dat ik de moed had gehad om trouw te blijven aan mijzelf, aan mijn eigen dromen, in plaats van te leven zoals anderen van mij verwachtten of verlangden’. Het is niet zo dat ik spijt heb van de meeste keuzes die ik wel heb gemaakt. Ik heb een heleboel dingen gedaan waar ik absoluut geen spijt van heb, integendeel. Ik zou ze zo weer doen. Maar ik heb wel spijt van bepaalde keuzes die ik uit angst niet heb gemaakt”. Vervolgens haalde ze uit haar boekenkast een boek met de merkwaardige titel Anam Cara. Dat is, legde ze uit, het Keltische woord – Ierland was haar een tweede vaderland – voor zielevriend of zielsbegleider. Iemand waarbij je te biecht gaat, aan wie je je meest intieme gevoelens, wensen maar vooral je angsten, vóóral je angsten, bekent en die zowel leraar, metgezel als spirituele gids is. Zo iemand, zei ze, ‘ kun je niet vroeg genoeg in je leven hebben”. Later die dag weer thuis herinnerde ik me ergens gelezen te hebben dat de schilder Paul Gauguin, die een tijdlang met van Gogh samenwoonde en later emigreerde naar een eiland in de Stille Zuidzee, ooit aan een vriend schreef: ‘je hebt al heel lang geweten wat het is dat ik tot stand wil brengen: het recht om alles te durven’. Ik stuurde haar die uitspraak per email. Per omgaande schreef ze terug: “ ’Alles’ is een beetje overtrokken. Maar achteraf gezien had ik, en ik denk velen in mijn situatie, van dat recht meer gebruik willen maken. Geef dat maar alvast door aan al die ‘jongeren’ die jij nog tegenkomt. Maar maak intussen zelf ook nog zoveel mogelijk van dat recht gebruik”.
Dodelijke Inspectie
Op 26 april jongstleden was ik op uitnodiging van Anneke Tromp, de weduwe van wijlen de huisarts Nico Tromp, aanwezig bij de premiere van de documentaire De Zaak Tuitjenhorn. Vandaag, 6 mei, wordt deze uitgezonden op NPO2. Ik heb de zaak vrijwel vanaf het begin, vanaf de zelfdoding van Nico Tromp op 8 october 2013, op de voet gevolgd en daar meermaals in artikelen en een toespraak aan het einde van een stille tocht in Tuitjenhorn aandacht aan gegeven. Ik ben daardoor zelf een beetje Tuitjenhorn geworden. Na het zien van de documentaire is dat alleen maar toegenomen. Hoewel ik vrijwel alles wat daarin aan de orde komt wel wist, kunnen beelden ontroeringen oproepen waar het geschreven woord niet zo gemakkelijk bij kan. Diep ontroerd was ik door de inhoud van Nico’s afscheidsbrief die tegen de achtergrond van een grijszwarte omgeploegde akker waarop niets groens meer te zien is, wordt voorgelezen. Ik kon hem daardoor voor me zien, zijn brief schrijvend, van binnen volledig kapot, bevroren in wanhoop, in het vreselijke gevoel dat dit gevoel nooit meer over zou gaan. Diep beroerd werd ik van de beelden opgenomen tijdens de zitting bij de Raad van State op 6 april 2016. Daarin ging het, eenvoudig gezegd, over de vraag of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op 2 october, 6 dagen voor Tromp’s zelfdoding, hem terecht als huisarts had geschorst omdat hij ‘een acuut gevaar voor de volksgezondheid vormde’ gezien de wijze waarop hij met een grote dosis morfine een patient in ongeneeslijke doodsnood had geholpen te sterven. Uit de beelden blijkt dat de Inspectie alles uit de kast heeft gehaald om op Tromp posthuum karaktermoord te plegen. Deze, ik heb uit betrouwbare bron dat het ter zitting senior inspecteur Paul Zwietering was, laat Tromp afschilderen als een impulsieve, onnavolgbare man, die zich niet openstelde voor overleg, kritiek en reflectie en die regels voor palliatieve zorg en euthanasie gewoonlijk aan zijn laars lapte. Ik betwijfel of ik, als een dierbare van mij op zo’n schaamteloos vernederende manier zou zijn afgebrand, dezelfde zelfbeheersing had kunnen opbrengen als Anneke die dat alles moest aanhoren. De uitspraak van de Raad op 1 juni 2016 heeft op haar en haar omgeving begrijpelijk dan ook het effect gehad van een dijkdoorbraak van vreugde. De schorsing indertijd blijkt onrechtmatig. De Inspectie verliest op alle fronten. Maar uit het vervolg blijkt deze een slecht verliezer is en allerminst een instantie die zichzelf wel openstelt voor kritiek en (zelf)reflectie. Anneke heeft weliswaar excuses en een geldbedrag aangeboden gekregen, maar met de kanttekening dat dit absoluut geen erkenning van schuld betekent. Dat laat helaas maar één conclusie over. Zolang de inspectie niet de integriteit heeft openlijk te zeggen: “Nico Tromp, we hebben jou naar de rand van de afgrond gedreven en, ten onrechte blijkt nu, zozeer ingesloten dat voor jou een doodssprong de enige uitweg leek”, zo lang zal Tuitjenhorn een open wond blijven. En zolang de Inspectie Gezondheidszorg een dubieuze club.
Mobieloos leven
In de maanden April-Mei geef ik op woensdagen onderwijs aan het University College Roosevelt (UCR) in Middelburg. Ik ga daar vanuit Leiden met de auto naar toe omdat ik allerlei spullen voor het onderwijs moet meenemen, zoals laptop, stemkastjes en boeken . Zo ook woensdag twee weken geleden. Ik ben al voorbij Rotterdam als ik me opeens realiseer dat ik mijn mobiele telefoon thuis aan de oplader heb laten liggen. ‘Shit!’ roep ik uit, ‘ik moet terug!’. Maar realiseer me meteen dat ik dan nooit meer op tijd in Middelburg kan zijn. Ik móet dus door. Het angstzweet breekt me uit. Wat als ik onderweg in een zware file terecht kom? Dan kan ik ze in Middelburg niet laten weten dat ik mogelijk te laat ben. En wat als de gastspreker die ik heb uitgenodigd het op het laatste moment moet laten afweten? Die kan mij dat nu niet laten weten. Hetzelfde geldt voor een student zich afmeldt voor het college (die afmelding is verplicht). Die kan ik nu niet zien, want ik heb zonder smartphone geen toegang tot internet. Dan schiet opeens mijn angst mijlenver omhoog. Wat als ik onderweg pech krijg? De ANWB heeft de praatpalen weggehaald. Dus daar sta ik dan straks hulpeloos want mobieloos langs de weg. Hopend en bidden dat er ooit hulp komt om me daar weg te halen of te helpen. Geleidelijk aan maakt een soort van wereldondergangsgevoel zich van mij meester. Van de weeromstuit ga ik langzamer rijden. Alsof dat het risico op pech vermindert. Als ondanks al die piekeringen Middelburg toch geleidelijk aan dichterbij komt en mijn angst afneemt en plaats maakt voor een zekere berusting (‘we zullen wel zien hoe het afloopt’), begin ik me zelfs kwaad te maken. Op mezelf, dat ik me zo afhankelijk heb gemaakt van die stomme mobiele telefoon. Maar ook op de ANWB. Door die praatpalen weg te halen dwingt die ze ons voor hulp altijd een mobiele telefoon bij de hand te hebben. Waarmee ze in feite een handlanger, een pusher, is geworden van bedrijven die zulke telefoons produceren. ‘Zonder mobiel pech gehad?, zoek het dan maar lekker zelf uit’. Aangekomen bij UCR grijp ik aanvankelijk herhaaldelijk tevergeefs in de jaszak waarin ik doorgaans mijn mobiel heb. Het kop koffie dat ik gewoonlijk drink in het café ernaast voordat ik begin, verloopt daardoor mobieloos rustig. Zo ook de pauzes later die dag. En de gastspreker is op tijd verschenen en alle studenten zijn komen opdagen. S’avonds terug in Leiden besef ik twee nieuwe ervaringen rijker te zijn. Een is dat ik het grootste gedeelte van de dag niets eens meer naar mijn mobiel getaald heb. Alsof die emotioneel ‘gewist’ is. Twee is dat ik me meer ontspannen voel dan anders. Is daar een verband tussen? Om dat te testen, heb ik afgelopen week weer een, maar nu geplande, mobieloze dag genomen. Conclusie als je het mij vraagt? Dat verband is er zeker.