Zelfdoding: voorkómen of bevorderen?

Morgen, 10 september, is World Suicide Prevention Day. Allereden om deze vraag te stellen: wat willen we als samenlevingmet zelfdoding? De wereld uit helpen zoals de zogenoemde Zero-Suicide beweging nastreeft? Of onder bepaalde voorwaardengemakkelijker en minder risikovol mogelijk maken, zoals de Voltooid Leven beweging nastreeft. Het is het een of het ander, allebei tegelijk gaat niet. Logisch niet, en psychologisch niet. Want volgens de Zero Suicide beweging is zelfdoding nooit eengoede dood, nooit een eu-thanatos. Helpen betekent hier altijdhelpen voorkómen. Terwijl volgens de Voltooid Leven bewegingzelfdoding onder bepaalde voorwaarden een goede, waardigedood is en daarom mag hulp hier hulp bij zelfdoding zijn. Het spanningsveld tussen beide benaderingen is overal in de samenleving aanwijsbaar, van politieke partijen, justitie eninstellingen voor gezondheidszorg tot gezinnen en partnerrelaties. Maar, betreurenswaardig, dat spanningsveld is morgen geengespreksthema. De betreffende (inter)nationale organisatieshebben het op hun sites en bijeenkomsten uitsluitend over preventie van zelfdoding. Terwijl de pleitbezorgers voor hulp bijzelfdoding op hun beurt ook cruciale kwesties uit de weg gaan. Neem D66 Tweede Kamerlid Pia Dijkstra, die afgelopen week aankondigde haar initiatief-wetsontwerp Voltooid Leven uiterlijkbegin 2020 te willen indienen. Dat wetsontwerp beoogt, kortgezegd, mensen die langdurig levensmoe zijn, hun leven voltooidachten en verder leven uitsluitend als last en zinloos ervaren eenmiddel ter beschikking te stellen waarmee ze zichzelf op eenwaardige wijze kunnen doden. Dat middel zou door een daartoespeciaal opgeleide levenseindebegeleider, niet per se een arts, mogen worden voorgeschreven. Maar dan alleen aanlevensmoeden die 75 jaar of ouder zijn. Als de wet wordtaangenomen zal dat onvermijdelijk leiden tot een toename van het aantal zelfdodingen onder 75plussers. Bevorderen in plaatsvan voorkomen dus. Maar hoe gaan we om met degenen die jonger zijn, 74, 70 of nog jonger, die al langere tijd hun levenervaren als afgeleefd, voltooid, enkel nog als last en die straks, wetend dat er ‘officieel’ een zacht en waardig middel beschikbaaris, daar ongetwijfeld om zullen vragen? Zeggen we tegen hen ‘pech gehad, je zult het toch echt een jaar of wat in jelevensmoeheid moeten uithouden alvorens je daarvoor in aanmerking komt?’ En laten we hen intussen zelf maar uitzoekenof en hoe ze hun leven gaan beeindingen, met alle risico’svandien? Ik heb in de afgelopen decennia levensmoede mensen, ook jonger dan 75, volgens Dijkstra ben ik dan strafbaar, tot het einde toe bijgestaan. Ik heb ook tal van jongere en ouderesuicidale of wanhopige mensen bijgestaan om een weg naar het leven terug te vinden. Mijn werk speelt zich, kortom, af in eenvoortdurende spanningsveld tussen voorkómen en mogelijkmaken. Maar het is niet over voorkómen óf waardig mogelijkmaken maar over het spanningsveld daartussen waarover we het als samenleving morgen met elkaar moeten hebben. En laten we   dan in Godsnaam deze vraag niet uit de weg gaan: is het geenonaanvaardbare willekeur om een leeftijdsgrens als ellendegrenste gebruiken?