Als ik die bepaalde vriend aan de lijn krijgt, begint ons gesprek steevast met een stilte. Ik wacht tot die door hem wordt verbroken met ‘weet je..?’ of ‘heb je..?’ want dan volgt er (meestal) iets grappigs waardoor het gesprek met een goed humeur start. Zoals onlangs. “Weet je, ik moest vanmorgen in de supermarkt niezen. Ik heb nog nooit van zoveel mensen aandacht gehad”. Ik inderdaad lachen. Maar met een ietwat dubbel gevoel. Want het is ook een beetje de spot drijven met de angst van mensen. Toen ik hem daarop pseudovermanend wees was zijn reactie ‘”je hebt gelijk, dit is ook een beangstigende tijd. Volgens de Chinezen is het ‘t jaar van de rat en dat begint dan met een virus”. Dat vond ik wel spitsvondig maar echt leuk? Je kunt met humor soms ook bewerkstelligen dat de stemming eerder ont- dan opvrolijkt. Hij gaf toe zich daarvan soms te weinig rekenschap te geven. “Maar ik blijf erbij dat degenen met gevoel voor humor, als zender of als ontvanger, het over de hele linie kwa gezondheid beter doen dan degenen zonder. Ze kunnen beter relativeren en dat betekent dat ze zelfbeheerster omgaan met stress en klachten en kwalen”. Het beschikbare onderzoek geeft hem daar gelijk in. Maar humor, om heilzaam te zijn, moet wel aan drie voorwaarden voldoen. Het moet niet op een bespottende manier nationaliteiten, bevolkingsgroepen of generaties tegen elkaar af- of opzetten (stomdronken jongeman ziet oude man en bralt ‘wat ben jij oud zeg!’. Die reageert met ‘wat ben jij dronken zeg!’. ‘Waarop de jongeman uitroept: ‘maar dat is morgen weer over’). Een voorbeeld van humor waarin de generaties wel met gelijke munt worden betaald? Een jong ventje collecteert voor de fanfare. Hij komt voorbij een oude man die op de eerste verdieping uit het open raam kijkt en roept “Meneer, hebt u wat over voor de fanfare?” “Wat”, reageert de man, “voor sigaren?” “Nee meneer, voor de fanfare.” Dat gaat zo nog twee keer, waarop het jochie geirriteerd uitroept “Ouwe, smeer die sigaren maar in je haar. En de oude man terugroept “ en jij die fanfare van jou”. Voorts, goede humor drukt bij voorkeur op een onverwachte manier zelfkennis of zelfspot uit in plaats van anderen bespotten. Fraai voorbeeld is de professor in de opvoedkunde die in een talkshow op de vraag wanneer het leven begint, antwoordde:‘Dat begint als mijn jongste kind het huis verlaat en de hond mee neemt’. En het moet, reden voor Mark Twain humor ‘the juice of life’ te noemen, bijvoorkeur gaan over iets wezenlijks. Zoals in het voorbeeld de stress van opvoeding. Of zoals in het volgende – mijn vriend had inmiddels ware humor weer te pakken – de absurde kloof tussen leefwerelden. ‘Bij de ingang van Albert Heijn aan een coronaleeg plein spreekt een dakloze een vrouw aan die net inkopen heeft gedaan: “ik heb al drie dagen niet gegeten”. Waarop de vrouw vraagt: “waar kun je zoveel zelfbeheersing leren?”’