2021. Onnodig bezorgd?

Nauwelijks ben ik een zebrapad in mijn wijk overgestoken of er komen twee meisjes op me af. “Meneer, mogen wij u interviewen?” Ik knik. En dan, blijkbaar weten ze dat ik hier woon, “wat voor cijfer geeft u de wijk?” “Een acht”, zeg ik. Er volgen nog enkele vragen over hoe schoon de wijk is, wie daar voor verantwoordelijk is en, prikkelend, “raapt u zelf wel eens rommel van straat op?” “Zelden”, luidt mijn antwoord ietwat beschaamd. Mijn weg vervolgend, realiseer ik me dat ik dat eerder wel regelmatig deed, maar sinds corona nauwelijks meer. Wordt het oppakken van lege blikjes of papierrommel nu onbewust door mij als riskanter ervaren? In gedachten zie ik een lijst van houdings- en gedragsveranderingen voorbijkomen die corona heeft teweeggebracht. Als iemand een jaar geleden had voorspeld dat ik eind 2020 door de overheid zou laten bepalen wie ik nog wel en wie niet mag aanraken, omhelzen of kussen,  hoeveel mensen ik thuis mag ontvangen, op welke afstand ik anderen moet houden, waar ik wel en niet en met wie boodschappen mag doen, dat ik in publieke ruimtes een mondmasker op moet en dat ik regelmatig de kinderen thuis moet houden om ze daar zelf onderwijs te geven, dan zou ik diegene voor doorgedraaide futuroloog hebben uitgemaakt. Terwijl dit nog maar een klein deel van nieuwe werkelijkheden is waaraan wij in nog geen jaar tijd  de zeggenschap over de invulling van ons dagelijks leven uit handen hebben gegeven. Dat is misschien ook wel het meest opmerkelijke aan het hele proces: onze volgzaamheid. Natuurlijk, er zijn er ook opstandigen. Maar de overgrote meerderheid heeft de houding: ‘doe maar overheid, pak het maar streng aan en geef iedereen flink op zijn of haar lazer die zich niet aan de bevelen houdt”. Wat er psychologisch blijkbaar is gebeurd, is dat we onder dreiging van doodsangst ons van een onderhandelingshuishouding een bevelshuishouding hebben laten binnenvoeren en een groot deel van onze handelingsvrijheid hebben ingeleverd in de hoop op veiligheid. In crisissituaties, zo blijkt uit onderzoek, is het laten overnemen van de verantwoordelijkheid voor de inrichting van je dagelijks leven door anderen, inderdaad vaak een effectieve aanpak. Maar wel zo kort mogelijk. Een half jaar tot een jaar is in mijn ervaring in vluchtelingenkampen en met mensen in suicidale crises, vaak te lang en risicovol. Want vrijheidsbeperking creert na enige tijd zijn eigen verzet.  Dat kan ook nu gebeuren, als de vaccinatie-operatie niet de grote redding blijkt of veel langer duurt dan waarop gehoopt. Ik sluit niet uit dat er dan een bitter gevecht zal losbarsten om ingeleverde vrijheden terug te veroveren. Een risico dat nu vooral reeel is omdat de tijdelijke bevelvoerder over ons dagelijks leven, het kabinet, zijn macht door de verkiezingen kan kwijtraken. En omdat het morele gezag van de overheid als totaal verdampt door de Toeslagenaffaire.  Een nieuwjaar, een nieuwe chaos? Ik ben er niet gerust op. Maar hopelijk bewijst 2021 dat ik me weer eens onnodig zorgen maak.

 

 

Photo by Moritz Knöringer on Unsplash

Blijf naief

De laatste tijd, mogelijk vanwege de naderende vaccinatie, krijg ik van lezers steeds vaker de vraag voorgelegd of ik de overheid vertrouw voor wat betreft het beleid, de informatie en de maatregelen aangaande corona. Mijn antwoord is steeds geweest en nog, dat ik besluit te vertrouwen. Sommigen vinden dat naief van me. Ik zal dat niet ontkennen. Tenminste niet als we het hebben over naief in de meest oorspronkelijke zin van dat woord, namelijk ‘natuurlijk’ of ‘van nature zo geneigd’. In die zin zijn de meeste mensen (gelukkig) naief, wat verklaart waarom de meerderheid van ons de corona-maatregelen volgt, inclusief het kapjes dragen. Maar ons naieve vertrouwen is een kwetsbaar en kostbaar goed. Kwetsbaar omdat het moet blijken, het heeft bewijs nodig. En kostbaar omdat vertrouwen de lijm van de samenleving is. En wel een twee-componentenlijm. Als je iemand vertrouwt, dan schrijf je hem of haar goede intenties toe. Hij of zij bedoelt het goed, zeg maar. Maar dat is soms wel, soms ook niet voldoende om iemand je vertrouwen te schenken. Het hangt af van zijn of haar rol in je leven. Je kunt een vriend veel vergeven en blijven vertrouwen hoewel ie fouten maakt, omdat zijn bedoelingen goed zijn. Maar goede intenties zijn niet voldoende om iemand als huisarts of minister-president te vertrouwen. Die moeten behalve goede intenties ook de nodige competenties hebben. En precies daar zit ‘m op het ogenblik de kneep. De meesten van ons twijfelen niet aan de goede intenties van Kabinet, RIVM en OMT. Wat dat betreft is er vertrouwen. Maar twijfel of gebrek aan vertrouwen is er wel degelijk wat betreft hun competentie aangaande het nemen van effectieve maatregelen. Zij roepen dan wel dat als iedereen zich aan hun maatregelen zou houden, het virus bedwongen zou zijn. Maar hoe hard is het bewijs daarvoor? Wat weten we bijvoorbeeld  exact over het percentage besmettingen dat wordt voorkomen als we ons allemaal aan de voorgeschreven onderlinge afstand houden. En welke afstand moet dat dan zijn? 1 meter zoals in sommige landen? Of 2 zoals in andere? Of 1.50 zoals hier? Of maakt dat niet uit? Of neem mondkapjes. Harde feiten over hun besmettingsreductie ontbreken. Waarom dan toch opgelegd? Nooit geschoten is altijd mis is wat dat betreft een weinig competente of vertrouwen wekkende uitleg. Terwijl het toch niet zo moeilijk is, dames en heren beleidsmakers, uit te leggen waarom bijvoorbeeld mondkapjes ook emotioneel en sociaal groot verschil kunnen maken. Zoals een voetballer een kruis kan slaan vlak voor hij het veld opgaat en daardoor meer vertrouwen heeft in een goede afloop, zo is ook het opzetten van een mondkapje in belangrijke mate (overigens niet alleen) een vertrouwensritueel. Je stelt er jezelf geruster mee, en toont zichtbaar aan anderen dat je de gezamenlijke strijd tegen het virus serieus neemt. Hetzelfde geldt voor afstand houden of drukte vermijden. Je toont daarmee goede intenties en voedt zo vertrouwen. En vertrouwen is ons belangrijkste sociale vaccin. Ja dus, ik besluit vooralsnog naief te blijven.

Iemand als Sonja

Afgelopen dinsdagavond circa elf uur loop ik, alvorens naar bed te gaan, nog even de huiskamer in. De televisie staat aan en ik val in een interview met Sonja Barend, de ongekroonde koningin van de Talkshow. Ze is ouder geworden, 80 inmiddels, maar voor mij kwa uitdrukking, stem en wijze van spreken nog altijd dezelfde sympathieke en rechtvaardige vrouw. Laat ik uitleggen waarom. Eind 1982.  Het Parool publiceert een column van de schrijver Boudewijn Buch, waarin deze beweert dat als je het leven niet meer aan kan en dood wil, je een afspraak met mij kan maken en ik een cocktail voor je klaar zet om dat te realiseren. Tot mijn verbijstering namen nogal wat mensen dat serieus. Mijn huisgenoten en ik konden de volgende dagen de telefoon niet meer opnemen zonder met levensbeeindigingsverzoeken van vaak wanhopige mensen geconfronteerd te worden. Mijn verbijstering sloeg daarom om in woede en de eis aan het Parool te rectificeren. Dat werd geweigerd. Waarop familieleden en collega’s aandrongen op een kort geding. Ik weigerde dat. Ik had/heb geen enkele fiducie in het rechtssysteem op dit punt. Maar na heftige discussies ging ik overstag. Op 13 januari 1983 diende dat geding en zoals ik al ‘wist’, ik verloor. Woedend, zowel op mijn ‘adviseurs’ als het systeem, sloot ik me op in mijn kamer en maakte me onbereikbaar. Totdat vriend en collega Piet Vroon en mijn vrouw voldoende reden vonden in het volgende om toch bij mij binnen te dringen: “Sonja Barend is aan de telefoon en wil jou in haar programma”. Mijn reactie: ‘rot op, ik wil niks meer met de media te maken hebben, punt uit’. Niet voor hen. Ze hebben me zowat naar de telefoon gesleept. Daar vertelde Sonja mij dat ook zij het een onterecht vonnis vond. Een rechter die  zegt dat het niet waar is wat Buch beweert maar dat de doorsnee lezer dat heus wel snapt. Velen met doodswensen dus niet. Sonja bood mij een kwartier alleen aan tafel om mijn verhaal te doen.  Maar toen ik in de studio kwam, bleek dat ook Buch aan tafel was genodigd. Waarop ik laaiend weg liep. Het was Sonja zelf die me terughaalde. Met excuses en de  toezegging dat Buch pas na mijn kwartier zou aanzitten. Ik heb, volgens de  overheersende nabeschouwingen, in grote woede korte metten met hem gemaakt. Kort daarop schreef een juristenblad  dat je het dus blijkbaar zo moet aanpakken als je ten onrechte door de media wordt neergezet en rectificatie wordt geweigerd: eis dan in kort geding toch rectificatie,  ga er daarbij vanuit dat je dat met boter en suiker gegarandeerd verliest, maar benut alle aandacht erom heen om je juridische verlies in een publieke overwinning om te zetten. Gesuggereerd werd zelfs dat ik het tevoren allemaal zo geplant had. Absolute onzin natuurlijk. Ik weet zelf maar al te goed dat ik  deze afloop aan de toevallige samenloop van drie ‘dingen’ te danken heb gehad: woede, geluk en iemand als Sonja.

 

 

Foto (C) Anefo