Groetgebrekkige samenleving

Meerdere keren in de week kom ik hem tegen op mijn late avondwandeling door de wijk. Hij hond aan de lijn, ik loslopend. We groeten elkaar steevast met “goedenavond” en vervolgen zonder verder enige toevoeging onze weg. Zo gaat het al jaren en het voelt ook al jaren goed zo. Alsof we door enkel die éénwoordige begroeting al aan elkaar bevestigen dat we hier horen en elkaar respecteren. Onbekenden die elkaar toch niet als vreemden ervaren. Er zijn meer mensen in de buurt waarmee het ongeveer zo gaat. En ja, een goede buurt of wijk bestaat, naast uitgebreidere contacten tussen sommigen, ook bij de gratie van dit soort minimale positieve uitwisselingen tussen anderen. Zonder zouden we vermijders van en daarmee vreemden voor elkaar blijven. Bovendien, hoe minimaal de verbinding soms ook is, daarin ingevouwen sluimert niettemin potentie tot meer contact indien ooit nodig of welkom. Enige tijd geleden werd een huis verderop in mijn straat door een nieuw gezin betrokken. Een tijdlang was mij niet geheel duidelijk wie daar toe behoorden. Op een dag, wandelend door het park in de buurt, zag ik een vrouw aankomen waarvan ik het idee had dat ze weleens de moeder kon zijn en we elkaar ooit op afstand gegroet hadden. Op het punt elkaar opnieuw zo te passeren, besloot ik het erop te wagen. “Mag ik je wat vragen? Kan het zijn dat wij onlangs buren zijn geworden?” Waarop ik haastig  uitlegde waar ik woon en welk huis ik dacht dat mogelijk het hare is. Als bij toverslag veranderde haar uitstraling en kwam een geanimeerd gesprek op gang. Maar toen we ieder onze weg wilden vervolgen, was ze voor mij toch nog altijd naamloos. Ik had het wel overwogen maar niet durven vragen hoe ze heette. “Ik ben René” riep ik haar daarom achterna. “En ik ben Marjolein!”, riep ze luidkeels sympathiek terug. Sindsdien, als ik haar in de verte zie of tegenkom, zie ik geen vreemde meer. Van naamloos is ze een kennis, figuurlijk en letterlijk, geworden en de enkele keer dat we elkaar nu tegen komen, spreek ik haar met naam en zonder enige ‘vreemdelingen’spanning aan. En inderdaad blijkt uit een reeks van studies dat groeten van of praten, hoe minimaal ook, met ‘vreemden’ uit onze omgeving, ons meer ontspannen, verbonden, veiliger, vertrouwensvoller en gelukkiger doet voelen. Maar als dat een vastgesteld feit is, waarom doen mensen dat dan niet veel vaker? De antwoorden op die vraag zijn nogal ontnuchterend. Velen van ons hebben de neiging vreemden in eerste instantie als obstakels te zien, waar je maar beter zoveel mogelijk afstand van houdt. Die neiging is door Corona nog eens versterkt. En dan heerst er ook nog die andere pandemie, die van de smartphone, waardoor we op straat steeds minder oog en oor voor elkaar hebben. Over groetgebrekkige samenleving gesproken! Ik overweeg daarom in mijn wijk hier en daar borden geplaatst te krijgen met deze tekst: “Groet! Niet omdat het moet, maar omdat het zoveel doet”.

 

 

Photo by Pascal Müller on Unsplash

Verander de Spelen

Daar staan ze op de trappen van Paleis Noordeinde, de 36 medaillewinnaars van Tokyo. Glimmend,trots, toegejuichd, zelfs door koning, koningin en minister-president. Ik zoek bij mezelf naar een brokstukje jaloezie – ‘zou ik daar ook willen staan?’ – maar ik vind het niet. Ik gun ze hun succes van harte, voluit. In de  voorafgaande dagen heb ik ze nu eens in tranen van vreugde na winst, dan weer van verdriet na verlies gezien.Oprechte emoties die duidelijk maken dat het hier niet gaat om oppervlakkige, gespeelde of hysterische uitingen maar om het na veel inspanning en spanning al dan niet bereiken van een langverlangd doel. Overwinnings- en verliesemoties, uitingen van  een universeel verlangen dat diep in onze biologie en psychologie verankerd moet zijn. Ooit door de antropoloog Ernst Becker in zijn prachtige boek “De ontkenning van de dood als drijfveer van het menselijk handelen”, winnaar van de Pulitzerprijs in 1974, als volgt omschreven: “Het verlangen om op de een of andere manier een held of heldin, een wezen van bizondere waarde  in de eigen groep te zijn”. Het is voor dat verlangen dat 3000 jaar geleden al Olympische Spelen georganiseerd werden. En nog altijd zijn ze het toneel voor hoge heroiek, het podium bij uitstek om je van gewone mensen te onderscheiden. Dichter bij de Goden te komen volgens de oude Grieken. Het Oudgriekse woord voor held is heros, dat letterlijk  halfgod of -godin betekent. De Olympische winnaar levert een ‘heroische’ prestatie en is daardoor geen gewoon mens meer, weliswaar ook geen God, maar iets daar tussenin. Maar als de drang tot heroiek universeel is en Olympische podia om dat op te bewijzen maar voor heel weinig mensen bereikbaar zijn, hoe zit het dan met de rest van ons ‘ordinaire’ aardbewoners? Blijft ons heroisch verlangen per definitie onbevredigd, en daarmee ook ons leven in zekere zin? Becker wijst erop dat een van de functies van cultuur in samenlevingen als de onze is status en rollen te bieden waarmee verschillende graden van heroiek en waardering verbonden zijn, varierend van Olympische prestaties tot vrijwilligerswerk. Maar hij wijst er ook terecht op dat er met die hoogste, die Olympische, iets mis is. Want die gaan niet over ‘heel de mens’, zoals sportbonzen altijd beweren, maar enkel over zijn fysieke prestaties. Intellectuele vaardigheden als schaken en dammen zijn nog altijd geen Olympische sporten. Dat geldt nog sterker voor psychologische vaardigheden als geheugenkracht, stressweerbaarheid, sociaal-emotionele probleemoplossings- en hulpverleningsvaardigheden, en empathie. Allemaal vaardigheden die goed te oefenen, te meten en mee te wedijveren zijn en die minder egocentrisch of zelfverheerlijkend zijn dan de fysieke vaardigheden op de gangbare Olympische Spelen, en ze daarom in psychologisch en moreel opzicht overtreffen. Dat de Oude Grieken niet verder dan fysieke Spelen zijn gekomen, is nog daaraan toe. Maar dat ook wij 30 eeuwen later nog altijd niet veel verder gekomen zijn dan fysieke heroiek is beschamend. Hoog tijd te besluiten dat Tokyo de laatste keer is geweest dat ze op deze ouderwetse manier zijn georganiseerd.

 

 

Photo by Nicolas Hoizey on Unsplash

 

Duurzaam liefdevol

Begin juli vroeg ik lezers hun opvattingen te delen over wat een relatie of huwelijk duurzaam gelukkig  maakt. De allereerste lezer die mij daarover mailde, begon zijn reactie op de volgende opmerkelijke manier: ‘Als mensen een  huwelijk met elkaar aangaan, dan doen ze  meestal alsof dat voor altijd is: ‘tot de dood ons scheidt”. Raar toch? Waarom niet in eerste aanleg  afspreken voor  vijf of tien jaar, met de mogelijkheid tot (cont(r)actverlenging als beiden het daar mee eens zijn? Dan hoeven we ook niet zo’n ophef te maken in geval van scheiding want die optie heb je dan ingebouwd.’ Ik neem aan dat een andere lezer die schreef ‘Streef niet naar duurzaamheid in een relatie, maar naar kwaliteit’, in wezen hetzelfde bedoelde.  Dat heeft beide lezers er overigens niet van weerhouden om, net als veel anderen, ook deels wetenschappelijk te onderbouwen kenmerken van duurzaam gelukkige relaties op te sommen. Een kleine selectie met enkele kanttekeningen. (1) Communicatie. In een duurzaam gelukkige relatie is altijd ruimte voor dialoog, waarbij alles besproken of op de agenda gezet mag worden. Ook als een van de partners iets niet leuk vindt om te horen of het liever ergens niet over heeft. Kanttekening: besef wel dat hoe goed je relatie is, mede afhangt van je besluit dingen niet te zeggen (“ik denk vaak, was jij maar net zo slank als de buurvrouw/man..”). (2) Attentheid: denk aan bizondere dagen (zoals trouwdag) of gebeurtenissen (zoals sterfdag van ouder, kind of andere familielid) en maak herinneringen daaraan, gevoelens daarover en eventueel geschenken die daarbij passen tot onderwerpen van uitwisseling. Kanttekening: als je partner een belangrijke gebeurtenis vergeet, geef hem of haar dan toch altijd de mogelijkheid tot ‘wiedergutmachung’. Daarmee hangt een ander belangrijk kenmerk samen: (3) vergevingsgezindheid. Ga elkaar kritiek geven niet uit de weg, maar geef daarbij wel aan hoe de ander je tegemoet kan komen. Bijvoorbeeld: ‘Ik baal ervan als je laat thuiskomt, het zou helpen als je het me wel even laat weten.’ Kanttekening: toon je erkentelijk als je partner zich daarvoor inspant en vergevingsgezind als hij/zij soms toch in de fout gaat. (4) Fairness. Afspraken over huishoudelijke taken, opvoeding, werk, vrije tijd, relaties met anderen en financiën zijn in overleg gemaakt, worden niet eenzijdig gewijzigd en als fair, als eerlijk, ervaren. Mijn kanttekening: check regelmatig bij elkaar of dat inderdaad nog zo is. En (5). Een duurzaam liefdevolle relatie rust op de pijlers: betrokkenheid ( je spant je in voor elkaars wel en wee en persoonlijke ontwikkeling); emotionele intimiteit (je  vraagt  naar en deelt positieve en negatieve gevoelens en ervaringen en gaat daar respectvol mee om); en hartstocht of sensualiteit. Je koestert lichamelijk contact met je partner en besteedt zorg aan je lichamelijke aantrekkelijkheid voor je partner(gewicht, gezondheid, hygiene). Ik kom  nog terug op hulpmiddelen je relatie op deze kenmerken preciezer te ‘diagnosticeren’ maar sluit hier af met een treffende variatie op een uitspraak van de schrijver Maurois: “Een gelukkige relatie is een lang gesprek dat altijd te kort duurt”

 

 

Photo by Hector Reyes on Unsplash

Een cruciaal gespreksonderwerp

Op de column van vorige week waarin ik de vraag aan de orde stelde of leren reanimeren een burgerplicht is, heb ik een reeks reacties ontvangen, varierend van ontroerend via praktisch tot kritisch. Diep ontroerend zijn de e-mails van lezers die beschrijven hoe ze het leven van hun eigen partner hebben kunnen redden door een hartstilstand tijdig ontdekken en te doen wat ze in een reanimatiecursus hebben geleerd. Hoe bizonder als jij hebt kunnen voorkomen dat de dood jullie scheidde.

Maar diep ontroerde mij ook een tweetal mails waaruit bleek dat  ondanks toepassing van alle geleerde vaardigheden het toch niet was gelukt het overlijden van de partner te voorkomen. Een daarvan sloot af met de volgende woorden: ‘Zijn dood heeft me ontzettend aangegrepen. Maar de constatering dat ik alles hebt gedaan wat ik kon, heeft me toch ook een zekere troost  geboden en geholpen bij de rouwverwerking’. Een aanzienlijk aantal lezers  benadrukt dat om reanimeer-vaardig te blijven het noodzakelijk is bij tijd en wijle op herhalingstraining te gaan. Maar dat stoot op obstakels. De kosten zijn op dit moment 40 euro per (basis)cursus. Niet iedereen kan zich dat permitteren. Tot mijn verbazing en verontwaardiging blijken niet alle zorgverzekeringen een reanimeercursus (volledig) te vergoeden. En blijkbaar is het ook nog niet gelukt dit in de basisverzekering onder te brengen. Wat betekent dat mensen die het toch al niet breed hebben ook nog eens een hoger risico op het niet overleven van een hartstilstand hebben. Onder meer omdat ze minder mensen in hun directe omgeving hebben die een reanimeercursus hebben gevolgd. En dan zijn er een aantal reacties van mensen die het stimuleren van de reanimatie-vaardigheid bij mensen om hen heen weliswaar toejuichen, maar in geval van hartstilstand bij henzelf daar geen gebruik van willen maken. Iemand formuleerde het zo: “Voor mij is hartstilstand een mooie dood en het risico dat reanimatie onvoldoende lukt, er blijvende hersenschade is en ik mogelijk als een kasplant verder moet leven, is mij veel te groot. Die ene voetballer, die Deen Eriksen, is dankzij reanimatie wel gered. Maar die andere, die voetballer bij Ajax een paar jaar geleden, is voorgoed zwaar hersenbeschadigd”. Zij heeft daarom, evenals een aantal anderen die hetzelfde punt opbrachten, besloten een non-reanimatieverklaring op te stellen, anderen daarvan op de hoogte te stellen en altijd een nonreanimatie penning bij zich te dragen. Medisch personeel móet die respecteren. Maar onduidelijker is de situatie voor de burgerhulpverlener of -reanimator. Moet deze bij zo’n verklaring (op papier, per tatouage of per penning) eigenlijk niet met reanimeren beginnen of stoppen als ie ‘m ziet? Dat laatste kan een emotioneel uiterst lastige beslissing zijn, zeker als medisch personeel nog onderweg is om het over te nemen. De conclusie? Maak bij leven en welzijn ‘reanimeren of niet’ tot een cruciaal gesprekonderwerp  tussen jou en de mensen om je heen. Want behalve als een vaardigheid om te (blijven) leren kan reanimeren je ook voor de opgave stellen hoe ultieme wensen te respecteren.