Lak aan je opa

Mijn kleindochter Nova van 7 zit bij haar moeder, mijn schoondochter, op schoot die haar nageltjes lakt. Roze. Als dat klaar is en Nova nog wat met haar handen wappert om het drogen te versnellen, zegt ze: ‘Nou opa ook!’. “Ik weet niet of opa dat wel wil” antwoordt haar moeder. “Opa weet het zelf ook niet” antwoord ik. Ik zie me niet direct voor mijn studenten of patienten met tien roze vingers in de weer zijn. En ik vermoed dat die, evenals mijn collega’s, daar ook wel even aan moeten wennen en een verklaring van mij zullen wensen. Nova die mijn twijfel deksels goed in de gaten heeft, komt dan heel slim met een compromis. “Doe dan één vinger opa, hebben we toch dezelfde kleur!”. En ze wijst daarbij, overigens in al haar onschuld, op de middelvinger van mijn rechterhand. “Die in ieder geval niet”, reageer ik half geschrokken. “En die ook niet”, wijs ik op mijn wijsvinger. Het wordt dus onherroepelijk mijn rechterpink.  Zorgvuldig gelakt door haar moeder. En eerlijk gezegd vind ik het niet eens lelijk staan. Na een dag of wat ben ik me ook nauwelijks meer bewust van mijn roze pink. Tot de schilder en een collega langskomen om te bekijken welk schilderwerk we aan de voorgevel gedaan willen hebben. Daarvoor wijs ik, ik ben rechtshandig, het een en ander aan. Als ik me op een gegeven moment omdraai, zie ik de twee breed glimlachen achter me en zegt een van hen “Zo te zien  is hier al een schilder aan het werk geweest. “Hoezo?”, reageer ik verbaasd. Dan wijst ie op mijn rechterpink. Waarop zijn collega zegt “wij fluisterden net al even tegen elkaar ‘zou ie soms van geloof veranderd zijn’?” Om zogenaamd gerusstellend te vervolgen met “maar die kleur staat je goed hoor”. “Dat”, zeg ik uit een soort onnodige zelfrechtvaardiging “vind mijn kleindochter ook” en ik leg uit  hoe het op haar aandringen zover is gekomen. Tot mijn verbazing reageren ze beide nu niet spottend, maar oprecht: ,,Wat lief!’’ “Van wie”, vraag ik” “Van allebei, ook van jou” luidt hun antwoord. Grote, stoere mannen als zij zijn maakt het feit dat ze uit zichzelf het woord ‘lief’ in de mond nemen indruk op mij. Zowel omdat het past op het zo bizondere contact tussen grootvaders en kleinkinderen. Maar ook omdat ik er een eigen verlangen achter vermoed. Dat blijkt als ik hen er naar vraag. Beiden van middelbare leeftijd, met volwassen kinderen, met hoop op kleinkinderen en met alle bereidheid zich door hen voor volk en vaderland zichtbaar ook ooit roze te laten lakken. Als ik dat enige tijd later aan Nova vertel is haar reactie dolenthousiast. “Straks willen alle opa’s van de hele wereld wel een roze pink!”. “Maar Nova”, opper ik, “wat als kinderen geen opa hebben?” “O ja”, reageert ze eventjes beduusd. Dan vlamt haar enthousiasme weer op: “Dan gaan we voor die kinderen toch iemand anders zoeken die wel roze nagels wil”.