NPO Radio 1-interview met René Diekstra over In Gesprek met Je Ouders

NPO Radio 1:

“Ik ben nog steeds verbluft,” zei psycholoog René Diekstra in Nieuwsweekend. Sinds zijn column is verschenen in het AD heeft hij al bijna vijfduizend reacties ontvangen van lezers. Hij ontwikkelde samen met andere onderzoekers een schema hoe je je ouders het beste zou kunnen interviewen en daar is veel vraag naar, merkt hij aan zijn inbox.

Het interview is hier te beluisteren: https://www.nporadio1.nl/nieuws/cultuur-media/09c3973e-ad77-4f61-a719-664b1e889377/interview-je-ouders-nu-het-nog-kan

 

Meer psychologie please

Bladerend door het octobernummer van De Psycholoog, het maandblad van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) stuit ik op een interview met een student in de klinische psychologie. Geinteresseerd als ik ben in wat jonge mensen er toe brengt voor een studie psychologie te kiezen, besluit ik het artikel te lezen. En vrijwel meteen maakt mijn hart een huppeltje. Want al in de openingszinnen vertelt hij dat wat hem er toe heeft gebracht voor psychologie te kiezen, is dat hij op de middelbare school in het tweede jaar in het kader van een keuzevak psychologielessen van een medewerker van mij en van mij heeft gevolgd: “Na die lessen wist ik het zeker: hier wil ik meer van weten”. Precies dat, het stimuleren van meer willen weten, was ook de motivatie van mijn collega en mij om het lesprogramma te ontwikkelen dat we ‘Psychologisch’ hebben genoemd. ‘Psychologisch’ om te benadrukken dat psychologie als schoolvak logisch zou moeten zijn. Onderzoek toont  overtuigend aan dat naarmate jongeren meer weten en begrijpen van hun eigen psychologische ontwikkeling en die van leeftijdsgenoten, ze zich  beter ontwikkelen, gelukkiger zijn, betere schoolprestaties halen en later als (jong)volwassene minder vaak kampen met psychische en gedragsproblemen, zoals depressie, verslaving en crimineel gedrag. Oftewel, psychologie als schoolvak bevordert de geestelijke gezondheid van jongeren en de volwassenen waartoe ze in volgende jaren zullen uitgroeien. Het maakt ze, in één woord, emotioneel intelligenter. Jongeren die zich meer bewust zijn van hun eigen gevoelens, gedachten en de effecten van hun gedrag, zijn betere piloten van hun eigen leven. Hun vermo­gen zichzelf gerust te stellen of te kalmeren, angst te tolereren, irritatie of aggressie binnen de perken te houden en met somberheid om te kunnen gaan, is groter. Kortom, als we waar willen maken wat wij als samenleving zo vaak roepen, namelijk dat we ‘het beste met onze jongeren voor hebben’, dan ontkomen we er niet langer aan psychologische kennis en vaardigheden tot een kerndoel van ons onderwijsstelsel te maken. En hoe jonger ze die verwerven, hoe langer ze daarvan profijt hebben. De student geeft daar een saillant voorbeeld van. Hij vertelt dat ik in een les  een groepssessie hypnose gaf met als doel elke leerling te laten ervaren wat dat is, wat het kan doen en waarvoor het gebruikt kan worden. Spannend vond hij dat. Maar werd er ook heel rustig van. Sterker nog, het bleek een ervaring die hem in volgende jaren als heel bizonder is bijgebleven: “Ik ben de kalmte die ik toen voelde nooit vergeten.” Dat is wat psychologie-onderwijs voor jongeren kan betekenen, het verschaffen van bizondere kennis en ervaringen waardoor het bewustzijn van hun mogelijkheden, in de woorden van de student “van waartoe de geest allemaal in staat is” toeneemt, alsook het repertoire van vaardigheden waartoe ze hun toevlucht kunnen nemen als zich obstakels of problemen in hun ontwikkeling voordoen. Ik onderschrijf daarom de oproep van deze student van harte: ‘Iedere middelbare scholier moet de mogelijkheid hebben een cursus psychologie te volgen.”

 

 

 

Zinvol zelfinterview

Kort nadat ik op deze plaats had geschreven over de ervaringen van mijn studenten met het interviewen van hun ouders aan de hand van een door collega’s en mij samengestelde vragenlijst, schreef ze me twee keer. De eerste keer vol enthousiasme over het interview-idee en met het verzoek haar de vragenlijst te sturen. De tweede keer zwaar teleurgesteld. Zij (66, kort tevoren gescheiden) had gehoopt dat haar dochter (36) dan wel haar zoon (30) het zou zien zitten haar te interviewen. Dat was flink tegengevallen. “Ze hebben het de komende maanden of te druk, of zien het nut er niet van in of ‘weten’ eigenlijk alles al zo’n beetje van mij. ‘Dus waarom nog een interview?’. Dank voor de vragenlijst maar ik kan er helaas niks mee. Je kan toch moeilijk jezelf gaan interviewen!”. Ik heb haar acuut teruggeschreven: “Maar dat kun je wel, je zelf interviewen en dat zou wel eens heel zinvol kunnen blijken. Zelfs grote geesten als Sigmund Freud hebben dat gedaan  en dat heeft belangrijke inzichten opgeleverd. Voor hen persoonlijk en voor anderen. Kortom, pak het interviewschema, een pen, schrijfblok of Ipad, ga aan tafel zitten, lees per thema, dat zijn er 15, de vragen door en schrijf je antwoorden zo uitvoerig en ongecensureerd mogelijk op. Je gaat  dat bij tijd en wijle echt zowel zinnig als leuk vinden.” Maar ik heb haar ook een  waarschuwing meegegeven. “Je zelf interviewen is niet altijd gemakkelijk. Voorbeeld. Een vraag luidt: ‘Wat zou je anders gedaan heben als je de tijd kon terugdraaien?’ Je zelf die vraag stellen is één ding, je antwoorden opschrijven in de wetenschap dat anderen, zoals je kinderen, ze mogelijk ooit zullen lezen, nog wel een ander.  Hetzelfde geldt voor een vraag als ‘Hoe wil je herinnerd worden?’. Of neem het laatste interview-thema. Dat vraagt naar wat de verdrietigste en gelukkigste momenten of gebeurtenissen in je leven zijn (geweest). Dat opschrijven kan balsemend maar ook confronterend zijn. Het maakt je bewust(er) van gebeurtenissen of gedragingen die je tot nu toe misschien niet goed in beeld had”. Ze is zichzelf daarop gaan interviewen en ze vond het inderdaad zinvol. Al weet ik dat niet van haarzelf, maar van haar kinderen. Onlangs schreven die mij dat hun moeder plotseling was gestorven en dat ze bij het opruimen van haar spullen een luxueus schrift waren tegengekomen met daaromheen een losse kaft waarop in grote letters; “Over mij, voor mijn kinderen ooit (hoop ik)”. Daarin vele tientallen pagina’s met haar antwoorden op de interviewvragen. En halverwege een post-it: “ik begin mezelf steeds beter te begrijpen. Soms pijnlijk. Wel goed”. Behalve diep ontroerd had het geschrift  hen een in een aantal opzichten onbekende bizondere vrouw doen ontmoeten die ze tot dan toe  voornamelijk ‘louter als moeder’ hadden benaderd. “Wat waren we daarover graag met haar in gesprek gegaan. En wat stom dat we haar interview-uitnodiging nooit hebben opgepakt. Het voelt alsof we haar  tekort hebben gedaan.” “Dat hebben jullie jezelf ook”, was mijn antwoord.

 

 

Photo by pure julia on Unsplash

Onbegrepen ongevaccineerd

Er gaat al anderhalf jaar geen journaaluitzending voorbij of er komt een moment waarop mijn vrouw en ik even weg van de televisie en naar elkaar kijken, gepaard met een blik van verstandhouding of opmerking in de trant van “daar heb je ze weer’ of ‘moet dat nou iedere keer!’. Het is het moment waarop voor volk en vaderland wordt getoond hoe een naald een bovenarm ingaat. Volgens mijn vrouw zit er in de journaalredactie een psycholoog die de rest heeft overtuigd dat als je mensen maar vaak genoeg blootstelt aan iets waarvoor ze bang zijn, die angst op den duur uitslijt of zelfs verdwijnt. ‘Systematische ongevoeligmaking noemen jullie  dat toch?’ oppert ze. “Maar ik betwijfel of het altijd werkt. Wij kijken toch ook dikwijls nog even weg? En ik zelf heb af en toe nog  een soort van fantoomgevoel. Alsof ik die verbeelde prik ook even echt voel.” “Maar” verdedig ik mijn vak, “het voelt wel minder heftig dan in het begin toch? En wie weet  laten mensen zich wel eerder vaccineren doordat we ze aan prikbeelden laten wennent”. Die verdediging keilt ze keihard omver: “Is er dan wetenschappeljk onderzoek dat dit aantoont?” Nee, dat is er niet. “Dus kan het heel goed zijn”, vervolgt ze, “dat een grote groep mensen, noem ze de prik- of naaldfobici, de heel erg prikangstigen, al maandenlang niet meer angstvrij televisie kunnen kijken en ook op andere momenten zich opgejaagd voelen omdat er van alle kanten steeds wordt geroepen: ‘laat je vaccineren, laat je vaccineren’. Echt oneerlijk vind ik het dat daarbij alle ongevaccineerden op één hoop worden gegooid: de wappies, onverantwoordelijken, ontkenners, principiele weigeraars en de heel erg angstigen, de prik- of naaldfobici. Ik heb echt te doen met al die mensen die klem zitten tussen hun prikangsten en de druk vanuit de omgeving.” Het was na zo’n echterlijke ‘toespraak’ dat tot  me doordrong dat wij nog altijd niet eens weten, ook het kabinet, OMT en de rest van de vaccinatie-regering niet, hoeveel mensen, volwassenen en vooral ook jongeren, lijden aan ernstige prikfobie. Ik schat gebruikmakend van het classificatie-systeem voor psychische problemen van de WHO, dat het er momenteel minstens tussen 300.000 en 400.000 zijn. Voor hen geldt dat alleen al het denken aan een vaccinatieprik symptomen als hartkloppingen, zweten, benauwdheid, misselijkheid, paniek-,  vlucht- en depressie-reacties kan oproepen. Ze lijden daaronder, schamen zich ervoor, praten er niet met anderen  over, vermijden vaccinatie en staan als gevolg van dat alles onder grote stress. Beschamend eigenlijk dat we met al ons coronabeleid nog vrijwel niks hebben gedaan om deze mensen op te sporen, contact te maken, te begrijpen en te helpen greep op hun angsten te krijgen. In plaats van beschuldigend te roepen, zoals hij onlangs deed, dat de toenemende IC-bezetting door covid-patienten een pandemie van de ongevaccineerden is, spoor ik Hugo de Jonge aan om wat vaker Spinoza’s omgangsadvies ter harte te nemen: ‘alvorens een ander te bespotten, te betreuren of te veroordelen, span je in ‘m te begrijpen’.

 

 

Photo by Sara Bakhshi on Unsplash

Een goed voorgoed afscheid

Onder de reacties op de column van vorige week over de kunst van goed afscheid nemen, is er een die me nog lang bezig zal houden. Beroepsmatig, maar beslist ook persoonlijk. Een man schrijft dat zijn vrouw ernstig ziek is, op korte termijn zal overlijden en dat hij zich naar aanleiding van de column de vraag is gaan stellen wat voor hem een goed afscheid van haar zou zijn. “Maar die vraag was nog niet bij mij opgekomen of ik besefte dat het de verkeerde vraag was. De juiste vraag is natuurlijk: wat is voor ons beíden het goede afscheid?” Hij besloot daarop haar de column voor te lezen en voor te stellen dat ze het  samen over goed voorgoed afscheid nemen zouden hebben. “Het zijn ontzettend verdrietige maar ook ontzettend zinvolle  gesprekken die we met elkaar zijn gaan voeren. Ontzettend verdrietige want het begon ermee dat we helemaal geen afscheid van elkaar willen nemen. “Haar ‘ik wil niet, ik wil bij je blijven, altijd’, is diep door mijn ziel heen gesneden. Zoals mijn antwoord ‘ik wil ook niets niets lievers dan dat je bij me blijft’. “Maar het moet hè”, was haar reactie geweest, “afscheid nemen. Laten we het dan ook maar zo goed mogelijk doen.”  Al pratend over wat dan ‘zo goed mogelijk afscheid nemen’ voor hen beiden zou betekenen, waren ze tot een bizondere –  bizonder mooie maar ook  bizonder veeleisende – beslissing gekomen. Namelijk het samen ophalen en verhalen van zoveel mogelijk details en gebeurtenissen uit de geschiedenis van hun relatie. Vanaf het prille begin tot aan de dag van vandaag. Met daarbij de afspraak dat ze elkaar wel mochten aanvullen of corrigeren, maar daarover nooit zouden discussieren (Hoogstens: ‘Ik accepteer dat jij je dat anders herinnert of dat anders ziet dan ik….’ En daar laat je het bij). Ze hadden inmiddels vier dagen relatiegeschiedenis-gesprekken met elkaar gevoerd, zoals hij het zo treffend formuleerde. Aanvankelijk hadden ze afgesproken die gesprekken tot 1 max 1,5 uur per dag te beperken, rekening houdend met het feit dat zij snel vermoeid raakte. Maar tot zijn verbazing was zij vaak degene die nog een tijdje langer wilde doorpraten. “Het lijkt erop”  schreef hij, “alsof ze door die gesprekken opleeft en vooral de goede gevoelens die met bepaalde gebeurtenssen en ervaringen verbonden zijn weer terug weet te halen. Soms komen er natuurlijk ook verdrietige herinneringen voorbij. Maar het gekke is dat door het daar samen over te hebben, soms op een manier waarop we dat niet eerder gedaan hebben, het wel lijkt alsof die verdrietige minder verdrietige voelen”. En dan eindigt hij met iets dat ik zonder enige terughoudendheid als de kern van een goed voorgoed afscheid durf te bestempelen. “We leven ons leven dezer dagen alsof we op ieder moment klaar moeten staan voor altijd goodbye tegen elkaar te zeggen en alsof de tijd die ons toch nog gegeven wordt om het relaas van onze relatie te voltooien iedere keer  weer een onverwacht geschenk is”.

 

 

Photo by Cristina Gottardi on Unsplash