In ons taalgebied wordt begaafdheid op een bepaald terrein vaak uitgedrukt door iemand een knobbel toe te dichten. ‘Hij heeft een wiskundeknobbel’. ‘Zij heeft een talenknobbel’. Maar waarom is er nooit sprake van een psychologieknobbel? Alsof voor psychologie geen talent of specifieke aanleg bestaat. Iedereen die zich een beetje inspant kan het? Maar wat als is gebleken dat hoogbegaafheid op terreinen als natuurkunde, scheikunde, geneeskunde, literatuur, vrede en economie, vaak gepaard gaat met psychologische hoogbegaafdheid? En wat als blijkt dat het vooral psychologische hoogbegaafheid is die de cruciale aanjager vormt voor genialiteit op andere gebieden? Het is vanwege die vragen dat ik me ben gaan verdiepen in leven, werk en persoonlijkheid van Johann Wolfgang Goethe (1747-1832), de eerste echte Europeaan en psychologisch genie. Meer nog dan Freud, Jung, Adler of Ellis. Natuurlijk is het voor het doen van vergelijkende uitspraken wel nodig te beschikken over een breed gedragen definitie van psychologische hoogbegaafdheid. Maar ik meen dat we in de psychologie hard op weg zijn naar zo’n definitie. Theorievorming en onderzoek op het terrein van Gedragspsychologie en in het bizonder Lifeskills, Levensvaardigheden (zie www.levensvaardigheden.nl), zijn inmiddels op een punt aangekomen dat we begrijpen hoe mensen zichzelf van psychische problemen kunnen bevrijden, zich mentaal weerbaar kunnen maken en hun eigen ontwikkeling optimaliseren. Goethe’s genialiteit is precies op deze punten verankerd. Een voorbeeld. Als jongere leed hij aan fobieen, onder andere hoogtevrees wat het hem uiterst moeilijk zo niet onmogelijk maakte te reizen of zijn favoriete sporten, zoals bergbeklimmen, beoefenen. Zoiets als mentale gezondheidszorg was er nog niet. Dus was het voor hem ofwel hopen dat die angsten ooit vanzelf zouden overgaan ofwel zelf een (behandel)list verzinnen. Hij koos het laatste. Wekenlang beklom hij dagelijks de torentrap van de kathedraal in zijn woonplaats Straatsburg tot bijna helemaal boven aan, en bleef daar net zolang zitten totdat zijn innerlijke angstreakties – hartkloppingen, versnelde ademhaling, duizeligheid, tintelingen in handen en voeten, zweten – voldoende waren afgenomen. Dan stak hij zijn hoofd boven het trapgat uit om net zolang de diepte in te kijken als hij redelijkerwijze kon volhouden. In het begin was dat heel kort, maar gaandeweg werden de kijktijden steeds langer. Na drie weken kon hij zonder belemmerende angst op de gaanderij lopen en om zich heen en naar beneden de diepte in kijken. De methode ‘systematische desensitisatie’ was geboren. Maar het zou nog zeker twee eeuwen duren voordat honderdduizenden patienten daarmee vrijheid van angst werd geschonken. Minstens zo indrukwekkend is hoe Goethe zichzelf als jongere van suicidale neigingen bevrijdde. In zijn woorden: “uiteindelijk wierp ik mijn ziekelijke beelden van me af en besloot te leven. Maar om dat goed te doen moest ik eerst een geschrift voltooien waarin ik alles kon uitdrukken wat ik had gevoeld en gedachten over dit belangrijke onderwerp”. Die voltooing werd het wereldberoemde boek Het Lijden van de jonge Werther en daarmee zelfonthulling- of schrijftherapie bij suicidale depressies. Een Werther-suipidemie is er nooit geweest. Wel heeft Goethe met zijn twee geniale zelfbehandelingen als jongere zijn eigen leven en toekomst gered. En die van vele anderen. En nog.
Image by Jan Semmler from Pixabay