In zijn prachtige boek The denial of death (De ontkenning van de dood) betoogt antropoloog Ernest Becker dat de meeste mensen niet geschikt zijn om met de dood om te gaan. In zijn woorden: “ Zodra de mens zijn neus van de grond verheft en aan problemen als leven en dood begint te snuffelen, dan krijgt hij moeilijkheden”. Hoe waar dat is werd me onlangs weer eens duidelijk uit het relaas van een oud-patient die voor een boostconsult kwam. “Binnen een paar weken heb ik twee goede vrienden begraven. De een overleed aan keelkanker, de ander aan een hartstilstand. Kort na de laatste begrafenis moest ik op reis. Maar ik was nog zo aangeslagen dat mijn vrouw besloot een paar dagen met mij mee te gaan. De avond dat ze terug naar huis zou vliegen, had ik het niet meer. Ik kon bijna geen afscheid van haar nemen, moest me losrukken. Terug in mijn hotel was ik één brok ellende. In gedachten zag ik haar toestel ergens boven de oceaan uit elkaar spatten. En als een loodzware deken viel het besef over me heen dat wij elkaar hoe dan ook ooit zullen verliezen. Iedere liefdesrelatie is ten dode opgeschreven. Er is geen hoop. Woorden die me de hele avond achtervolgd hebben. Alles, ook de meest dierbare mensen glijden ons vroeg of laat door de vingers of wij door de hunne. De natuur of het heelal ontzegt ons ieder permanent recht op elkaar”. “En toen, toen je terugkwam in je hotel, wat heb je toen gedaan?”vraag ik. “Toen heb ik een blocnote gepakt”, is het antwoord, “en gewoonweg alles wat er aan gedachten en gevoelens in mij opkwam, opgeschreven.” Zoals?” “Zoals dat ik me voorstelde dat ze inderdaad zou verongelukken. Dat de vrouw waar ik zo van houd, dat het lichaam dat me zo vertrouwd is, dat de glimlach die me altijd zo opvrolijkt, dat daar niks van over zou blijven dan ergens tussen een paar lagen aarde een schedel en een paar botten. Ik zag dat ook echt zo voor me. Op een gegeven moment ging ik daar zo van over mijn nek dat ik de hele handel opzij heb gegooid, mijn schoenen aangetrokken en beneden aan de bar een aantal stevige borrels gepakt. Om dat gevoel te dempen.” “ Lukte dat?” “Wel, ik heb redelijk geslapen. Maar de volgende dag hing dat gevoel nog altijd ergens in me en, eerlijk gezegd, is nooit meer helemaal weggegaan. Ik voel me sindsdien emotioneel fragieler, kwetsbaarder. Tranen soms in mijn ogen als ik bijvoorbeeld een afscheid in een film zie. En als ik naar haar kijk denk ik vaak: ‘Lief, ik heb je nu wel, maar wie weet hoelang nog?’ En toch, ik weet niet hoe het precies te zeggen, voelt het als grote winst dat ik de tijd die we samen kunnen hebben nu als veel belangrijker en dierbaarder behandel dan vroeger. Het beseffen van en eerlijk omgaan met onze sterfelijkheid is een levensdoel geworden. Aan iets anders wil ik eigenlijk geen tijd meer verspillen”.