Angstaanjagende vrouwen

Op weg naar mijn mondhygieniste komen de gebruikelijke gedachten weer bij mij op vergezeld van een zekere spanning. Zal ze tevreden zijn over hoe ik mijn gebit heb onderhouden, met name op die punten waar ze me eerder op heeft gewezen? Raar eigenlijk. Dat ik me druk maak over haar oordeel, graag wil dat ze tevreden over me is en hoop op een compliment. Raar want ze is mijn baas niet, aanzienlijk jonger dan ik ben en ik kan me geen moment herinneren waar ze niet aardig en informatief feedback of aanwijzingen heeft  gegeven. Waarom dan toch altijd weer die spanning bij het gaan naar haar? Is het omdat ik haar een zekere autoriteit verleen – terecht – en in haar ogen niet wil falen? Meestal tijdens mijn rit van Leiden naar Amsterdam stopt mijn denken op dit punt. Maar deze keer niet. Waarom weet ik niet. Wel dat ik opeens besef, nooit eerder in die woorden overigens, dat mijn angst voor haar irrationeel is. Ik heb niets van haar te vrezen. Integendeel. Waar ben ik dan bang voor als het niet voor haar is? Bij een kind kan ik me zo’n angst nog wel voorstellen, gegeven alle apparatuur en geruk en getrek aan en rondom je mond. Maar is het bij een volwassene niet een ‘kinderachtige’ angst? Letterlijk. Zijn wij volwassenen eigenlijk niet meer dan met wat meer vlees en beenderen aangeklede kinderen? Stammen veel van onze automatische emotionele reactiepatronen (met name angsten)  uit onze kindertijd, maar zijn we er zo aan gewend dat we ze niet eens meer als zodanig herkennen? Veel te vroeg bij de praktijk aangekomen neem ik op de parkeerplaats de  gelegenheid te baat daar nog wat verder over te denken. Is dit mijn enige ‘kinderachtigheid’ of ‘kindertijdrestant’? Of zijn er wel meer? Gek dat ik me die vraag nooit eerder heb gesteld, nooit een lijst heb gemaakt van mijn ‘kindertijdrestanten’. Terwijl ik er toch de nodige moet hebben. Dat blijkt even later als ik de wachtkamer binnenstap. Er zit een patiente. Ik zeg “goedemiddag”’. Zij zegt niets terug. Kijkt niet eens op van het tijdschrift in haar handen. Ogenblikkelijk schiet er een negatief gevoel in mij omhoog. Alsof ik word genegeerd terwijl ik gezien wil worden. Als kind wilde ik dat zeker graag, maar in deze situatie is dat van geen enkele betekenis. Bovendien vergis ik me. Nauwelijks zit ik of ze legt het tijdschrift weg en zegt mij aankijkend: “Ook goedemiddag!”. Tot mijn verbazing vervolgt ze dan met “Want ja, groet niet omdat het moet maar omdat het zoveel doet. Die is van u, toch?” Ze blijkt me herkend te hebben: “Hoe kwam u daar zo op?” “Dat weet ik niet meer” antwoord ik.”Wel dat mijn moeder het vreselijk onbeschoft vond als mensen elkaar niet groetten en echt boos werd als ze elkaar met opzet negeerden. Ook op ons als wij dat deden”. Dan  wordt zij binnengeroepen. Mij achterlatend met het besef dat mijn innerlijke kind bij ontmoetingen soms nog enige tijd in beslag wordt genomen door ‘angstaanjagende’ vrouwen.

 

 

Image by Darko Stojanovic from Pixabay

Met stress aan het werk

Er bestaan nog veel misverstanden  over wat stress is en wat je het beste kunt doen het zoveel mogelijk te voorkomen of te beheersen. Het begint al met de term ‘stress’. Velen mensen denken dat die uit de psychologie afkomstig is. Maar de term komt uit de natuurkunde en staat daar, heel toepasselijk, voor de maximale druk  die een materiaal, bijvoorbeeld een spier of een stuk hout, kan weerstaan en zonder in te scheuren of te breken zijn oorspronkelijke vorm weer kan aannemen. Die maximaal verdraagbare druk wordt wel stressquotient genoemd. Vanuit deze definitie is het woord stress ooit de psychologie binnengekomen en daar inmiddels een van de meest gebruikte termen en onderzoeks-, behandelings en preventie-onderwerpen. Psychologisch bezien is stress een in beginsel neutrale toestand. Je kunt teveel stress of druk ervaren, aangeduid als overspannenheid  of ‘burn-out stress syndrome (BOSS)’. Maar ook te weinig, vaak aangeduid als verveeldheid of rust-out stress syndrome (ROSS).  Waardoor wordt de stresscoefficient of verhouding  van BOSS versus  ROSS bepaald? Nemen we hout als voorbeeld. De stresscoefficient daarvan wordt bepaald door factoren als genen (het soort hout, zoals vuren of mahonie), chroniciteit (ouderdom in jaren), ecologie (is het lange tijd in (te) droge of vochtige ruimtes opgeslagen?) en gebruik of behandeling (waarvoor is het gebruikt, met welke druk is er ‘meegeoefend’, is het bewerkt?).  Mensen zijn niet van hout, maar deze factoren voor stressweerbaarheid gelden ook voor mensen. Maar naast deze fysieke stressfactoren spelen bij ons ook een aantal zuiver  psychologische stressfactoren mee. Zoals de mate van  autonomie of zelfcontrole over hoe we met een bepaalde toestand of druk omgaan. Zo wordt onze stressweerbaarheid  mede door ons zelf bepaald door de wijze waarop we denken, dat wil zeggen met ons zelf over onze situatie in gesprek zijn. Daarnaast blijkt dat als we bij een stressvolle toestand of gebeurtenis een bepaalde psychologische boodschappenlijst afwerken, we ons daar aanzienlijk beter doorheen slaan, zo toonde onderzoek door mijn eigen groep in samenwerking met TNO onder 14.000 werkende volwassenen aan. Ik noem enkele daarvan (en verwijs verder naar de voetnoot). Doe het volgende bij een nieuwe en belastende opgave op je werk of thuis. Interview jezelf of laat je door een ander die je vertrouwt interviewen met de volgende vragen 1.Wat zijn de (nieuwe) taken en problemen, naar aard en aantal waarmee die gebeurtenis/toestand je opzadelt? 2.Hoeveel zeggenschap heb je over hoe je die taken/problemen  het hoofd biedt? 3. Welke hulpmiddelen – materieel, informatief, sociaal en emotioneel – staan je ter beschikking? 4. Is je grondhouding ‘Ik word bedreigd”  of “Ik word uitgedaagd’? 5. Welke (nieuwe) vaardigheden heb je nodig in jouw situatie en krijg/heb je de mogelijkheid en middelen om die aan te leren ? 6. Hoe emotioneel of psychisch kwetsbaar ben je doorgaans? 7. Hoe belangrijk acht je het je psychologische weerbaarheid te versterken? Overigens, vergeet niet deze vragen en antwoorden in je achterhoofd of bij de hand te houden bij het volgende evaluatiegesprek op je werk of met je partner. Dat kan een hoop onduidelijkheid en stress schelen.

 

 

 

Image by Ryan McGuire from Pixabay

Help me groeien, raak me aan

Als er iets veranderde door de corona-pandemie dan was het wel  de manier waarop we met elkaar omgingen. Op straat door veel meer afstand van elkaar te houden. In ons werk door dat zoveel mogelijk thuis te doen. In ons sociale leven door groepsbijeenkomsten te vermijden. Maar de meest opvallende en psychologisch verstrekkende verandering was dat we aanraking van of door anderen tot het absolute minimum beperkten of zelfs volledig vermeden. Handen schudden, omhelzen, kussen, strelen of andere vormen van lichamelijke aanraking, het was er allemaal niet meer bij. Hoe langer deze vermijdingen duurden, hoe meer mensen, vooral maar niet alleen de alleenwonenden, emotioneel gedepriveerd raakten. Of zelfs ziek. Want aanraking is  een cruciale regulator van ons welbevinden en ontwikkeling, lichamelijk en psychisch. Hoe cruciaal blijkt uit tal van studies. Zoals deze uitgevoerd door Tiffany Field en medewerkers aan de Universiteit van Mami. Field vond dat te vroeg geboren babies die driemaal per dag een kwartier over hun hele lichaampjes werden gestreeld en wier armpjes en beentjes zachtjes werden bewogen, bijna vijftig procent sneller groeiden, veel actiever en alerter waren en eerder uit het ziekenhuis ontslagen konden worden dan de te vroeg geborenen die ongestreeld hun dagen op de steriele ziekenhuiszaal moesten doorbrengen. Maanden later hadden de gestreelde babies nog altijd een grote ontwikkelingsvoorsprong. Of anders gezegd, de ongestreelden hadden een grote ontwikkelingsachterstand.

Hoe zit het met de invloed van aanraking op volwassenen? Laat ik me beperken tot een onderzoek dat mijn eigen ervaringen in het werken met (echt)paren bevestigt. David Olson van de universiteit van Minnesota vond in zijn onderzoek naar scheidingsrisiko dat van de stellen, die vijf jaar of langer bij elkaar waren en op de vraag hoe vaak ze elkaar dagelijks aanraakten of streelden (niet alleen de verplichte kus geven!) antwoordden ‘vaak’, nog eens vijf jaar later maar een heel klein percentage gescheiden bleek te zijn. Stellen daarentegen die elkaar zelden of nooit aanraakten, bleken vijf jaar later een risiko van bijna 40 % te hebben op gescheiden zijn. Maar aanraking kan natuurlijk net zo goed een uiting als een faktor van een goede relatie zijn. Dus is de vraag wat er gebeurt als paren, die hun relatie als ‘niet goed’ of ‘gaat wel’ beoordelen, daar iets aan willen doen en leren elkaar vaker aan te raken of te strelen (zonder dat het perse tot sex komt). Het antwoord? Zowel hun persoonlijke gezondheid als hun relatie ‘groeit’ daarvan. Kortom, aanraking stimuleert een van meest fundamentele processen bij mensen, jong en oud. We denken vaak over stress als bestaande uit onplezierige of bedreigende dingen of gebeurtenissen die op ons afkomen. Maar stress kan ook het missen, het ontberen van belangrijke aanrakingservaringen zijn. Dat is wat bij de ongestreelde babies het geval was (en mogelijk ook bij bepaalde langdurige postcorona klachten een factor is). Ik hou het er daarom op dat de afwezigheid van aanraking of streling  een van belangrijkste bronnen van ongezonde stress in ons leven is. Van vroeg tot laat. En via vroeg naar laat.

 

 

 

Photo by Caroline Hernandez on Unsplash

Thanatologie, de dood in het curriculum

Zoals gewoonlijk op zondagmiddag heb ik mijn kleinzoon geholpen met zijn huiswerk voor de komende week en zit met hem te kijken naar een reportage over Oekrainse soldaten die verlof hebben gehad en morgen naar het front terugkeren. “Denk je dat ze bang zijn?” vraagt hij. “Ik denk het wel”, zeg ik, “Maar het zijn soldaten”, is zijn reactie. “Denk je” vraag ik, “dat die beter met doodsangst kunnen omgaan?” “Ik hoop het wel voor hen” luidt zijn wijs-betrokken antwoord. Later, nadat ik hem naar huis heb gebracht en ons gesprek in mijn hoofd terugspoel, besef ik hoe merkwaardig dat eigenlijk was. Een van de vakken waarbij ik hem geholpen heb is  biologie, letterlijk ‘de leer van de levende wezens’. Maar waar wij het vanmiddag over gehad hebben, over de dreiging of waarschijnlijkheid van de dood, over de gevoelens die daarmee  gepaard gaan en hoe daar het hoofd aan te bieden, daarvoor hebben we eigenlijk geen woord. Of beter gezegd, we  gebruiken nooit het woord dat daarvoor het meest geschikt is: thanatologie. Van het Oudgriekse woord thanatos, dood. Thanatologie, de  wetenschap en leer van de dood, de gevolgen en factoren ervan en de ontwikkelingen daarin over tijd en cultuur.  Waarom is er in het middelbare schoolcurriculum wel een vak biologie maar niet thanatologie? Leven we nog altijd in een  doods-angstige  cultuur?  Staan we het liefst zo weinig mogelijk stil bij onze sterfelijkheid? Ontkennen zolang als mogelijk? De Franse politicus en  schrijver van het indrukwekkende werk La Condition Humaine (Het menselijk tekort) , Andre Malraux (1901-1976), stelt dat elke beschaving wordt geobsedeerd, zichtbaar of onzichtbaar, door wat ze over de dood denkt. Volgens hem overheerst in onze cultuur nog de dood-ontkennende houding van  geluksfilosoof Epicurus (371-270vC) die stelde “ De dood gaat ons eigenlijk niet aan. Want zolang wij er zijn is de dood er niet en als de dood er is, zijn wij er niet”. Het is die houding die maakt dat cruciale  vragen de dood betreffende onbesproken blijven. Ik noem er willekeurig drie. Wat zijn de implicaties van een jeugdgeorienteerde cultuur in een dood-ontkennende samenleving als de onze? Of, hoe kunnen ouders en leerkrachten het beste de angsten en misvattingen van kinderen en jongeren over de dood benaderen, ook al vóórdat ze met een doodservaring worden geconfronteerd? Of, nog confronterender: de grote paradox van ons bestaan is dat dezelfde dood die ons leven en dat van de mensen om ons heen mogelijk maakt, het ons en al die anderen ook weer afneemt. De dood is constant aan het wieden onder de  mensen om ons heen. Diezelfde dood beslist ook over ónze aanwezigheid. Tenzij we die beslissing eerder zelf al nemen. Daarom is de kwestie  waar het om draait, niet, zoals Shakespeare het Hamlet laat zeggen,  ‘to be or not to be’, maar beslis je er zelf over of je er al dan niet nog bent of láát je anderen daarover beslissen? Slechts drie van talloze cruciale vragen en nu al reden te over voor een middelbare en hogeschoolvak  thanatologie.

 

 

Afbeelding van: https://pixabay.com/service/terms/

Het sympathiekste beroep

Waarom dat zo is kan ik niet precies duiden, maar van alle beroepen  vind ik verpleegkundige het sympathiekste. Mogelijk omdat ik zelf mijn werkzame leven ben begonnen als leerling-verpleegkundige. Dat was overigens niet mijn eigen keuze. Ik wilde sychologie studeren, maar mijn vader wilde daar niets van weten:“Psycholoog is geen soort van beroep en er valt geen droog stuk brood mee te verdienen. Dat gaan we dus niet doen.”.  Omdat indertijd ouders boven een bepaald inkomen universitaire studies moesten betalen, kon ik mijn keuze niet volgen. Mijnerzijds weigerde ik bij hem in de (textiel)zaak te komen werken. Het gevolg was spanningen in huis en soms zelfs openlijke ruzies. Tot hij toch met een ‘compromis’ kwam. Als ik kon bewijzen dat mijn hart echt bij psychologie lag door een jaarlang  in een psychiatrisch ziekenhuis te werken als leerlingverpleegkundige én als mijn opleiders of supervisoren daar vonden dat ik geschikt was voor psychologie, mocht ik alsnog gaan studeren op zijn kosten. Ik was laaiend over die eisen. Ik wilde nú. Maar er was geen verdere beweging in ‘m te krijgen. Dus boog ik. Eerlijk gezegd, ik heb het als een fantastisch jaar ervaren. Ik was 17, nog zo groen als gras, zeer beinvloedbaar en leergierig, zoog alles dat aan informatie, onderwijs en ervaringen voorbijkwam in me op en had twee buitengewoon sympathieke en competente (adjunct)hoofdverpleegkundigen. Maar wat me vooral aansprak was de dagelijkse omgang met patienten met de meest uiteenlopende ziektebeelden, te ontdekken dat het vaak heel goed mogelijk was met hen te communiceren, een relatie met hen op te bouwen en zelfs iets dat op vriendschap leek. Waardoor ik, ook vaak het nodige te horen kreeg over hun levensloop, over wat hen bezighield, pijn deed en over hun gevoelens van eenzaamheid en zinloosheid. Ik durf de stelling aan dat van alle mensen om hen heen mijn mede-leerlingen of ik dikwijls het meest van hen wisten. Toch herinner ik me niet dat ons daar ooit naar werd gevraagd. De  keren dat er een paviljoensbrede patientenbespreking plaatsvond, bleken de aanwezige psychiaters en psychologen veel meer aandacht te hebben voor elkaars observaties  en oordelen dan die van de verpleegkundigen, inclusief de hoofdverpleegkundigen. Vaak had ik het gevoel dat wij vooral hulpjes ‘in waiting’ waren, die er voornamelijk bij zaten om eventuele opdrachten in ontvangst te nemen en gestelde diagnoses te bevestigen. Tegenspraak werd doorgaans genegeerd in plaats van geexploreerd en soms zelfs openlijk op een arrogante manier afgedaan. Waardoor we ook niet meer durfden. Hoe gek het ook klinkt voor een psychiatrisch ziekenhuis, er heerste daar een gebrek aan psychologische veiligheid tussen staf en medewerkers. Of nog preciezer, tussen de universitair en niet-universitair opgeleiden. Met als gevolg dat de laatsten bepaalde fouten of waargenomen problemen niet durfden te benoemen of voor zich hielden. Naar aanleiding van een recente ziekenhuisopname heb ik me afgevraagd of dergelijke statusverschillen en de ermee verbonden psychologische onveiligheid nog altijd werkzaam zijn, zo niet in psychiatrische dan wel in algemene ziekhuizen. Ik twijfel. Laten we het daarom in ieder geval grondig gaan onderzoeken.

 

 

Foto door Willem van de Poll

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Verpleegster_bij_zieke_vrouw_in_het_Joodse_werkdorp_in_de_Wieringermeer,_Bestanddeelnr_254-4931.jpg

 

De dans van hechten en onthechten

Eergisteren was ik gast in het radioprogramma Maxnieuwsweekend. De laatste aflevering van het meest beluisterde radioduo, Mieke van der Weij en Peter de Bie. Hij neemt na zo’n dertig jaar afscheid, gaat met pensioen. Zij gaat verder met een nog te kiezen, meen ik, medepresentator. Hoe dan ook, alle reden om Peter ter afscheid in het zonnetje te zetten. Maar ook, een van de kwaliteiten van het programma, aandacht te besteden aan de serieuze, ik zou zelfs haast zeggen psychologische, kanten van zo’n levensbeslissing als afscheid nemen, met pensioen gaan. Daarover is Mieke, heel symbolisch in het laatste kwartier van de uitzending, met mij in gesprek gegaan. Ik stip een paar thema’s daaruit aan. Veel mensen hebben moeite met afscheid nemen. Hoe komt dat? En hoe neem je op een goede manier afscheid? Mijn antwoord op de eerste vraag is dat ons leven een voortdurende dans van hechten en onthechten is. Om aan leven te beginnen en te overleven moeten we ons hechten. Aan voedingsbronnen, anderen, ideeen, idealen, aktiviteiten, waarden. Zonder zulke hechtingen kunnen we ons niet ontwikkelen, hebben we geen bestaan, geen toekomst. Maar hechtingen hebben beperkte geldigheidswaarde, moeten bij tijd en wijle versterkt of vervangen worden of zelfs verdwijnen. Om zelfstandig en vrij en zolang mogelijk te bestaan moeten we ook kunnen onthechten. Goodbye kunnen zeggen. Leven is hechten en onthechten, vastmaken en loslaten, ons losscheuren en losgescheurd worden.  Dat doet op bepaalde momenten pijn, soms zelfs heel veel pijn. Terwijl wij mensen, begrijpelijk, pijnvermijders zijn. En terwijl het juist bij een groot verlies of afscheid cruciaal is het dieptepunt van de pijn op te zoeken en te willen leren verdragen. Immers, op het diepste punt van het dal is er nog maar één weg. De weg omhoog. Mijn tweede antwoord? Goed afscheid nemen vergt moed. De moed om je bewust te willen zijn van je eigen pijn en daaraan het hoofd te bieden. De moed ook om anderen deelgenoot te maken van jouw pijn. En de moed deelgenoot van de afscheidspijn van anderen te zijn. Wat het er vaak niet gemakkelijker op maakt, is dat de pijn van het huidige (dreigende) verlies of afscheid de pijn van eerdere verliezen los kan woelen en de angst voor emotionele ontreddering, emotioneel controleverlies, kan doen opspelen. Zo kan het gebeuren dat we helaas te laat beseffen dat we sterke gevoelens voor een verloren ander of situatie hadden maar die niet op tijd hebben herkend, erkend en aan- of uitgesproken. Precies daarom is het meest essentiele dat wij voor anderen en anderen voor ons in afscheidssituaties kunnen betekenen een relatie of situatie bieden waarin we veilig genoeg tot de emotionele bodem kunnen gaan. Ad fundum dus. Ad fundum afscheid nemen van iemand is zo belangrijk, omdat het ons een gelegenheid geeft te uiten wat deze persoon voor ons heeft betekend, en ons afscheid van hem of haar te markeren als een memorabele gebeurtenis, waardig voor zowel herdenking als afsluiting. Kortom, in zekere zin is er niets zo hechtend als een goed afscheid.

Het doel van voetbal?

Bestaat er eigenlijk wel zoiets als voetbal? Volgens 300 miljoen spelers  op de velden wereldwijd en  4 miljard fans langs de lijn, de tribune, televisie of sociale media, overkoepeld door de wereld voetbal federatie (FIFA), wel. Ik ben het niet met hen eens. Voor wie de benaming voetbalfederatie’ serieus neemt, moet het een spel zijn dat uitsluitend met de voeten wordt gespeeld. Dus niet, zoals vrijdag Nederland-Argentinie, met je handen duwen en trekken aan kleren en lichaam van je tegenstander, met je beide armen zijn bovenlichaam ‘omhelzen’ zodat hij niet weg en jou dus te snel af kan zijn. En al helemaal niet met je ellebogen diens gezicht of andere lichaamsdelen herhaaldelijk flinke optaters verkopen. En dan na afloop ook nog eens gaan schelden tegen scheidsrechters, coaches of tegenstanders. En toch vinden zulke praktijken en meer aan de lopende band plaats. Voetbalwedstrijden? Het woord is sowieso misplaatst. Want tijdens zulke wedstrijden mag je ook nog je hoofd als stormram inzetten. Kortom, je mag je hoogste en laagste lichaamsdelen, hoofd, voeten en mond, misbruiken  zolang  je het maar niet al te onmiskenbaar opzettelijk doet om de de tegenstander onderuit te halen, te ontregelen of zoveel mogelijk pijn te doen. Terecht is de oudste benaming van het spel, daterend van halverwege de negentiende eeuw, niet footbal of futbal, maar soccer. Dat is een dialect- of slangwoord voor ‘association’, het met meerdere anderen tegen meerdere anderen spelen van een spel. Dat kan het overigens niet zijn wat dit ‘rare’ spel zo mateloos populair maakt. Er zijn tal van  associatief-sportieve spelen, denk aan rugby. Maar geen daarvan is zo populair. Wat maakt voetbal zo ‘doeltreffend’. Is het vermaak? Is het voor kortere of langere tijd doen opleven van identiteits- of groepsvorming. Is het opvlammend nationalisme? Hoewel geen ware liefhebber moet ik toegeven dat voetbal de waarschijnlijk meest democratische en psychologische van alle associatieve sporten is. Bedenk alleen maar dat  het maken van een doelpunt veelal het direct zichtbare resultaat is van de creativiteit van een groep waarin een enkeling (cfr Messi) duidelijk zichtbaar de hoofdrol mag spelen en waarin het zo handig mogelijk omgaan met frustraties voor alle groepsleden een hoofddoel is. Kortom, voetbal is vooral frustratie-educatie. Van volwassenen door elkaar, van jongeren door volwassenen, en van volwassenen door jongeren. Zie dit alleszeggende relaas van een coach over ouder-educatie langs de lijn. Halverwege tijdens een voetbalwedstijd riep hij een van zijn zevenjarige spelertjes bij zich en vroeg: ‘Weet jij wat samenwerken is, wat een team is? “Ja!”. knikte het  joch. “En”, ging de coach verder, “je weet ook zeker wel dat als een penalty wordt toegewezen, je niet gaat protesteren, schelden, de scheidsrechter bedreigen of hem een mafkees noemen?” Het jochie knikte opnieuw. “En je weet ook dat als ik je uit de ploeg haal zodat een andere jongen ook een kans krijgt te spelen, het niet sportief is om mij een dumbo te noemen”. Weer knikte het jochie. “Goed”, zei de coach. “Ga nu naar daarginds en leg dit allemaal aan je moeder uit!”

 

 

Image by bottomlayercz0 from Pixabay 

Afscheid

“Na ruim 28 jaar en meer dan 1350 uitzendingen op zaterdagochtend van 08.30 uur tot 11.00 uur, heeft presentator Peter de Bie afscheid genomen van de radio. Hij presenteerde vandaag voor het laatst Nieuwsweekend (Omroep MAX) op NPO Radio 1. Je luistert de uitzending hier terug.”

Luister hier de uitzending bij NPO1

Over draaglast en draagkracht

Wat is er aan de hand waardoor in de afgelopen jaren het percentage jongeren en (jong)volwassenen met psychische klachten zo sterk is gestegen? Het betreft dan voornamelijk angstklachten, depressieve stemmingsklachten en klachten die te maken hebben met alcohol of ander druggebruik. Op dit moment kampt maar liefst 1 op de 4 Nederlanders met zulke klachten. Het zijn klachten die hun functioneren op allerlei gebieden, zoals werk, studie, relaties, zelfbeeld, zelfvertrouwen en toekomstperspectief nadelig kunnen beinvloeden. Wat mij vooral opvalt bij degenen die zich bij mij met zulke klachten melden dat ze vaak ook burnout-achtige klachten hebben, vooral lichamelijke moeheid, gevoel van uitputting, concentratie- en geheugenproblemen, slaapproblemen, snel emotioneel en geirriteerd raken, en gevoelens van zinloosheid. Samenhangend met dat laatste, een aanzienlijk aantal  heeft sterk de neiging zichzelf te veroordelen voor het feit dat ze niet in staat zijn (gebleken) hun werk of studie goed te blijven uitoefenen. Alsof hun klachten of dreigende burnout in belangrijke mate hun eigen schuld is en ze er vanuit gaan dat anderen in hun werk- of studieomgeving daar waarschijnlijk net zo over denken. Vooral als de  uitval uit werk of groeps-/team studieopdrachten meer werk en werkdruk voor collega’s of medestudenten betekent. Dat is dan ook een van de eerste kwesties waarbij ik hen probeer te helpen: te begrijpen waar hun psychische, dreigende burnout- en stressklachten  vandaan komen en wat ze daaraan zelf wel maar ook niet aan kunnen doen en waar vooral bepaalde hulp, inschakeling of gedragsverandering van anderen, bijvoorbeeld van een manager, teamleider of docent, gewenst of vereist is. Want psychische en burnout-klachten zijn vrijwel altijd  symptoom van het feit dat er een te grote kloof  bestaat tussen enerzijds je draaglast en anderzijds je draagkracht. Reden voor mij voor te stellen samen die kloof te verkennen en waar mogelijk te dichten of te overbruggen met behulp van het  zogenoemde taakanalyse-interview. Daarmee wordt inderdaad eerst je draaglast geinventariseerd. Daaraan aansluitend wordt per taak/probleem nagegaan wat je aan middelen, materieel en financieel, aan sociale ondersteuning, aan vaardigheden en aan stressbestendigheid ter beschikking of nodig hebt om aan je draaglast goed het hoofd te bieden. Voorbeeld. Het maakt nogal een stress-verschil of jij zelf als ouder voldoende opleiding hebt gehad om je kinderen bij hun schoolwerk (af en toe) te begeleiden of dat je er werkelijk niets van snapt. Ander voorbeeld. Het maakt heel wat uit hoe veilig de kwaliteit van je buurt is en wat jullie als bewoners daar samen aan kunnen en bereid zijn te doen. Kortom, een goede inventarisatie van draaglast versus  draagkracht levert dikwijls behalve nieuwe denk- ook nieuwe oplossingrichtingen op. Zelfs tussen vader en zoon. Een jochie was bezig, terwijl zijn vader toekeek, om in de tuin een zware steen te verplaatsen. Dat lukte hem maar niet. Waarop zijn vader zei ‘Je moet al je krachten gebruiken!’. “Dat doe ik!” antwoordde het joch bozig. “Nee, dat doe je niet” reageerde de vader. “Want ik sta hier al een tijd en je hebt me nog niet gevraagd je te helpen”

Succes is vaak een kwestie van geluk hebben

Afgelopen week tijdens een lezing voor ambtenaren en andere werknemers bij de gemeente Deventer legde ik hen via hun  smartphone deze twee vragen voor: 1) Wie van jullie denkt dat jij beter auto/scooter rijdt dan de gemiddelde automobilist/scooterrijder in ons land? 2. Wie van jullie denkt dat jij beter met stress kunt omgaan gaan dan de collega’s gemiddeld? Op beide vragen antwoordde 60-70 % van de aanwezigen dat ze beter dan gemiddeld scoren. Formeel genomen raar, want  geen van de aanwezigen beschikt over onderzoek dat bewijst dat ze het op deze gebieden beter dan gemiddeld doen. Hebben die Deventenaren dan zo weinig zelfkennis of bescheidenheid? Zijn het grotendeels  opscheppers? Het ligt, gelukkig, wat complexer. Psycholoog en Nobelprijs winnaar Daniel Kahneman heeft onderzocht welke denkpatronen aangaande succes en mislukking  (of geluk en pech) de evolutie in ons mensen heeft ingebouwd. Kahneman spreekt van de Fundamentele Attributie ( = toeschrijvings-) Fout, kortweg FAF. Kahnemann: “Wanneer we anderen beoordelen zijn we geneigd hun successen toe te schrijven aan omstandigheden of geluk en hun fouten of falen aan hun persoonlijkheid of gebrek aan talenten terwijl  wanneer we onze eigen leven of gedrag beoordelen, we het omgekeerde doen. Onze successen schrijven we toe aan onze persoonlijkheid en onze mislukkingen aan omstandigheden of pech.”. Door onze FAF-neiging schrijven aan onszelf meer kwaliteiten toe dan waarover we feitelijk beschikken, en hebben we grote moeite met het  erkennen van de rol van geluk in ons leven. Het zijn met name de grote geluksvogels die daar het meest mee worstelen. Zij hebben het meest te verliezen bij de erkenning  dat wat ze bereikt hebben vaak minder te maken heeft met talent of inspanning dan met het feit dat het lot hen nu eenmaal beter gezind is geweest. Tal van zeer succesvolle mensen zoals Donald Trump – ook al mag je ‘m absoluut niet je kunt toch moeilijk ontkennen dat hij daar een supervoorbeeld van is – hebben grote moeite te accepteren dat hun successen vooral ook een kwestie van geluk zijn (geweest).  Donald accepteert maar niet dat zijn huidige falen, niet herkozen zijn als president, niet  het gevolg is geweest van toevallige omstandigheden, zoals haperende stemmachnies of vals spel door concurrenten maar van zijn voor een steeds  grotere groep Amerikanen immorele gedrag. Niet alleen reageert hij  zwaar beledigd als je begint over de waarschijnlijkheid van gewoon geluk als (mede)bepaler van zijn eerdere successen. Het maakt hem ook onzeker want het wijst erop dat hij minder zelfsturing en zelfcontrole over zijn levensloop heeft dan hij zelf graag wil geloven en wil dat anderen geloven. En dan is er nog dat andere belangrijke psychologische gevolg. Als succes vaak ook een kwestie van geluk is, en dat is het, dan betekent het dat we de ‘minder gelukkigen’ onder ons  niet zomaar verantwoordelijk kunnen houden voor hun ‘mindere’ prestaties en beroerdere levenssituaties en hen minstens  zo respektvol en meer ondersteunend hebben te behandelen dan de ‘geluksvogels’. Tenminste als respect en zoveel mogelijk gelijke kansen voor iedereen de cruciale morele waarde voor ons is.

 

Image by Silvia from Pixabay