2020, Economisch of Psychologisch?

De overlevering wil dat de god Janus, naar wie de eerste maand van het jaar is genoemd, ooit de belangrijkste was van de goden in het oude Rome. Want Janus had twee gezichten, een die naar achter, in het verleden, kon kijken en een die naar voren, de toekomst in kon zien. Janus was daarmee de portier van het leven (het meest gebruikte woord voor portier in het engels is nog altijd ‘janitor’). Als Janus de poort niet voor je opende dan kon je als gewoon mens de toekomst niet in. Maar zelfs als oppergod, zoals Zeus, kwam je dan voor een dichte hemeldeur.  Nieuwsjaarwensen, al dan niet vergezeld van geschenken, waren ook in de Romeinse samenleving al niet anders dan wensen voor je zelf en aan elkaar dat Janus je in staat zou stellen het verleden achter je te laten en aan een nieuwe, betere tijd te beginnen. Ik vertelde dit na afloop van een gesprek aan een bijna afgestudeerde geneeskundestudente die vanwege de zelfdoding van haar moeder voor een consult bij mij was geweest. Haar onmiddellijke reactie was “dan hoop ik oudejaarsavond klokslag twaalf Janus tegen te komen. Ik heb nog wel een paar wensen”. “Zoals..?” vroeg ik. Ze hief een hand met gespreidde vingers omhoog en telde af[i]. “Een: dat  er in 2020 voorgoed een einde komt aan het gebruik van dat meest onterechte van alle woorden: zelfmoord. Twee: dat volwassenen beter naar jongeren luisteren. Jongeren zijn vaak veel milieubewuster dan volwassenen en hun klimaatverontwaardiging en –verontrusting wordt veel te gemakkelijk afgedaan als jeugdige overdrijving of hysterie. Drie: dat er een eind komt aan de bezetenheid door voedsel, We worden  doodgegooid met voedseladvertenties, restaurant-aanbiedingen, kookprogramma’s, kookboeken, kookrecepten en kookwedstrijden. Geen wonder dat de meeste mensen veel te veel eten, overgewicht hebben en, het ergste , er geen been inzien voedsel weg te gooien dat ze niet meer op kunnen of dat maar een enkele dag over datum is. Een bewoner van een andere planeet die dat gedrag beziet, kan niet anders dan concluderen dat vraatzucht  en voedselverspilling alledaagse bezigheden op planeet aarde zijn. Vier: dat er een eind komt aan dat alsmaar uitdijende bombardement van wedstrijden, klassementen, hitlijsten en talentjachten op talloze, je kunt het zo gek niet noemen, gebieden. Competitie- en excellentiedrift zijn een ware epidemie geworden. En dat ook nog onder toejuiching  van de machtigste man op deze planeet, Donald Trump, die scoringsdrift tot zijn persoonlijk credo heeft gemaakt. Al ruim 30 jaar tot nog heel onlangs bazuint hij, hoe typerend, deze leus rond: ‘the only sin is not to win’. ‘Oftewel, wie niet wint is een loser. Punt uit’. En vijf: laten we alsjeblieft een einde maken aan onze bezetenheid door economische groei in de zin van winst en welstand, en ons voortaan richten op psychologische groei, groei in welwillendheid en wijsheid in de omgang met elkaar en de natuur”. Ik heb, mede namens mijn generatiegenoten, een diepe buiging gemaakt voor zoveel jeudige intelligente wijsheid.

 

Gaat lezen verloren?

Aan Mahatma Gandhi, de wereldwijd meest invloedrijke pedagoog van de twintigste eeuw, werd ooit de vraag gesteld welke eigenschap een goede opvoeder, ouder of onderwijzer, in ieder geval moet hebben. Gandhi antwoordde met één woord: zelfkennis. “Kinderen”, legde hij later uit, “zijn als copieerbladen. Ze doen alles na wat volwassenen hen voordoen. De goede en de mindere goede dingen. Cruciaal voor opvoeders is daarom zowel hun eigen zwakke als sterke kanten te kennen. Wie veranderingen in gedrag en houding bij kinderen wenst, moet beginnen met die veranderingen in eigen gedrag en houding aan te brengen. Wij volwassenen moeten de verandering zijn die we bij onze kinderen wensen”. Gandhi’s woorden schoten mij afgelopen week weer te binnen naar aanleiding van de opwinding over de meest recente publicatie van PISA, het internationaal peilingsonderzoek naar de kennis en vaardigheden van 15-jarige leerlingen. Dat wordt om de drie jaar in tientallen landen, waaronder Nederland, gehouden. Het blijkt met de leesvaardigheid van Nederlandse jongeren bergafwaarts te gaan. Bovendien blijken onze jongeren, meer dan die van welk ander land ook, lezen tijdverspilling en ‘geen bal aan te vinden’. Een aanzienlijke meerderheid leest alleen als het moet of om wat informatie op te zoeken. Zoals te verwachten zijn politici en onderwijsbobo’s hier meteen op aangeslagen. Ze roepen op tot een leesoffensief, onder andere gericht op ouders en grootouders om hun (klein)kinderen vaker te gaan voorlezen. Scholen worden opgeroepen om lezen aantrekkelijker te maken voor leerlingen, onder meer door ‘leukere’ boeken op de boekenlijst te zetten. Tegen zulke maatregelen kun je weinig bezwaar hebben want goed en begrijpend kunnen lezen is belangrijk en plezier in lezen hebben is het daarom eveneens. Maar gaan ze werken? Terug naar Gandhi. Als volwassenen wat betreft hun (lees)gedrag de verandering moeten zijn die ze bij hun kinderen wensen, dan hebben we een fiks probleem. Want laten nou net de volwassenen van deze tijd dagelijks met z’n millioenen urenlang beelden zitten bikken. En daar vaak zelfs verslaafd aan zijn via ‘pusher’-kanalen als Netflix. In die uren lezen ze natuurlijk niet. Althans geen  boeken. Bovendien wordt hen constant ingeprent dat ook niet in hun hoofd te halen met herhaalde oproepen als ‘blijf kijken’ en aankondigingen van het volgend programma doorheen beelden van het lopende. Als volwassenen al niet bestand zijn tegen zulke indoctrinatie, wat mag je dan van kinderen verwachten? Te meer omdat lezen en begrijpen sowieso meer moeite kosten dan kijken en begrijpen. Want lezend moet je zelf woorden in beelden omzetten terwijl kijkend dat al door een ander voor je is gedaan. Gaat lezen dus de slag verliezen? Niet per se. Maar dan moeten wij als volwassenen wel de verandering zijn die we bij onze kinderen wensen. Dus kom op volwassene!, zorg veel vaker voor  beeldschermloze dagen, op de bank zelf leuke boeken lezend of voorlezend! Als jij daar maar vroeg genoeg mee begint, volgen je kinderen heus wel. En onthoud dit svp: wat bewegen is voor het lichaam is lezen voor de geest.

Opgepast

Kort na zijn geboorte begin januari ben ik een dagdeel per week, zo’n uur of vijf, op mijn jongste kleinkind gaan passen. De eerste tijd betekende dat weinig meer dan hem de fles geven, verschonen, lang lachend aankijken, speelgoedjes voorhouden, op schoot nemen en te slapen leggen. Lief maar ook een beetje saai en soms ook wat eenzaam. Ik kon me dan heel goed voorstellen dat enkel moeder zijn, zoals vaak in vorige generaties, waarbij je de hele werkweek voornamelijk alleen met je baby was want je man werkte buitenshuis, bepaald geen gemakkelijke opgave moet zijn geweest. Niettegenstaande alle roze verhalen erom heen. Overigens, ik heb op mijn eigen kinderen als babies ook niet zelden lange tijden gepast, maar hoe dat was herinner ik me nauwelijks meer. Het lijkt wel alsof ik met deze kleinzoon meer bewust dan eerder aan het oppassen ben geslagen. En er van geniet. In ieder geval ben ik het met het verstrijken van de maanden steeds leuker gaan vinden. Om twee redenen.  Een, ik kan steeds meer met hem, en hij met mij. Zoals, zij het nog bescheiden, gebaren en geluiden maken en nabootsen, voorlezen, zingen, met speelgoed in de weer zijn, zoals figuren ergens in doen of iets bouwen (en weer omgooien). Twee, hij hecht zich steeds meer aan me. En ik aan hem. Als ik nu het huis binnenkom om hem van de voorafgaande oppas over te nemen en hij ziet me, dan reageert hij meteen. Strekt zijn handjes naar mij uit, maakt aandachtsgeluidjes  en probeert zich uit haar handen los te wurmen. Of, als hij op de grond zit, kruipt zo snel als hij kan naar mij toe en trekt zich aan mijn broekspijpen  omhoog, signaal dat ik hem moet oppakken. En doe ik dat, dan vlijt hij zich meteen tegen mij aan. Ik smelt dan. Soms valt hij ook in mijn armen in slaap. Behalve dat het me goed doet dat zich zo’n band tussen ons ontwikkelt, ben ik er ook een beetje  trots op. Maar met trots is het oppassen geblazen. Als er bijvoorbeeld een verjaardag is en er zijn familieleden of andere mensen die ook op hem passen, dan hoop ik soms toch stiekum dat hij laat zien dat hij het meest toenadering tot mij zoekt. Blijkbaar wil ik op zo’n moment graag als de primus inter pares, de eerste onder de oppassers, uit de bus komen. “Niet zo’n gunstige neiging, Diekstra”, waarschuw ik mezelf weleens fluisterend. Die neiging lost zich overigens acuut op als ik bedenk dat het slechtste wat volwassenen rondom een kind kunnen doen is een  stille competitie beginnen omtrent wie van hen hij/zij het liefste vindt. Niet alleen kan dat de onderlinge verhoudingen, weliswaar vaak onuitgesproken maar toch, onder druk zetten. Het betekent ook dat de liefde die het kind ontvangt, voor een deel niet oprecht want egocentrisch is. Anders gezegd: als je van een kind wilt weten of het jou de liefste vindt, dan pas je niet goed op.

Omdenken

Mijn leermeester, Albert Ellis, de meest invloedrijke psychotherapeut van de twintigste eeuw, hielp mij in een leertherapie in belangrijke mate van twee problemen af. Het ene was mijn vliegangst. Het andere was mijn  ‘vroege ochtend depressie’. Vliegangst was een acuut probleem.  De opleiding en leertherapie vonden plaats in New York. Dus moest ik regelmatig vliegen en kon daar al dagen tevoren als een ramp tegenop zien. Een keer, tijdens een uiterst turbulente vlucht, schoot mijn angst zozeer door het dak dat ik dagen heb rondgebeld of ik te zijner tijd met een boot terug naar Nederland kon. Ik wist heus wel dat turbulentie geen veiligheidsprobleem, hoogstens een comfortprobleem is. Maar die gedachte hielp me niet. Wat me wel hielp was Ellis’ aanwijzing dat ik angst en onveiligheid voortdurend door elkaar haalde. Het feit dat ik angstig was in een vliegtuig was voor mij het bewijs dat vliegen objectief een onveilige, bedreigend situatie is. Waarom zou ik anders angstig zijn? Maar juist die gedachte, een emotie houden voor een externe werkelijkheid, was de essentie van mijn probleem. Ellis hielp me dat om te denken. Ook in andere situaties, zoals spreken in het openbaar. Het inzicht dat ook gevoelens, zoals angst, gebeurtenissen zijn en dat daarom voor gevoelens geldt dat jouw gedachten (= de gesprekken die je daarover met jezelf voert) bepalen of ze blijven bestaan of zelfs verergeren, was voor mij nieuw en cruciaal. Ik had in die tijd ook flink last van depressieve  stemmingen. Vooral ’s ochtends als ik wakker werd. Dan kwamen vaak meteen gedachten op als ‘Oh jeh..weer dat vreselijke gevoel’, ’als het maar niet erger wordt’, ‘hoe kom ik in Godsnaam zo de dag door’, enzovoorts. En ik begon dan te denken aan allerlei dingen die mis waren of zouden kunnen gaan. Tot aan de conclusie dat ik me maar het beste ziek zou kunnen melden. Kortom, mijn slechte stemming bij het opstaan was een gebeurtenis die ik onbewust al denkende erger maakte. Ellis noemde dat: je depressief maken over je depressie. Hij leerde me ook hier óm te denken. ‘Benader je ochtenddepressie als een uitdaging. Als iets waar je op verschillende manieren invloed of greep op wilt en kunt krijgen, met name door te beginnen je met andere niet-deprimerende maar wel realistische gedachten te injecteren. Zoals ‘ik wil niet dat het erger wordt, ik ga gewoon aan het werk en zie wel hoe ver ik kom. Als mijn stemming soms toch wegzakt dan leid ik mezelf af, ga ik met iemand kletsen, bel ik iemand op, wandel ik een eind stevig of ga ik sporten, enzovoorts. En doe dat dan ook’. Ellis benadrukte daarbij het grote belang alternatieve gedachten niet alleen te denken maar ook regelmatig hardop tegen mezelf te herhalen. Op zijn aanwijzing heb ik zulke helpende gedachten ook met koeieletters opgeschreven en geplakt op de spiegel waarvoor ik me ’s ochtends scheerde. Om ze al scherende luidop uit te spreken. Dat doe ik soms nog.

Rene Diekstra geeft op maandag 23 december een unieke lezing in de vorm van een kerstdienst! Tickets (inclusief gesigneerd boek) zijn hier verkrijgbaar: https://billetto.nl/e/rene-diekstra-s-psychologische-kerstdienst-en-boeksignering-Tickets-397183

 

Je belangrijkste gesprek

Omstreeks het jaar 150 publiceerde de historicus Flavius Arrianus een verzameling levensadviezen die hij had opgetekend tijdens  toespraken van een vrijgemaakte slaaf, Epictetus genaamd. Die publicatie kreeg de titel Encheiridion mee, Grieks voor zoiets als ‘boekje om bij de hand te houden’. Een treffende aanduiding. Want het Encheiridion kan met recht het eerste psychologische zelfhulpboek uit onze geschreven geschiedenis genoemd worden en heeft als zodanig grote invloed gehad. Al direct na verschijnen werd het onder Romeinse burgers een bestseller en zelfs Katholieke kerkvaders als Augustinus (354-430) prezen het aan. Tot ver in de 18e eeuw bleef het veelgelezen troostliteratuur, en ook in begin van de twintigste eeuw was er nog grote belangstelling voor, getuige het verschijnen van een reeks nieuwe vertalingen in verschillende talen. In ons land die van Scheurleer onder de titel Encheiridion: Zedekundig handboekje (1915). En hoewel nauwelijks nog beseft, is ook de invloed ervan in de hedendaagse psychologie en  psychotherapie duidelijk aanwijsbaar. Sterker nog, de meest gepraktizeerde en wetenschappelijk stevigst onderbouwde psychotherapie-methode, de cognitieve (gedrags)therapie, heeft haar archimedische punt in deze beroemde stelling in Epictetus’boekje: ‘Het zijn niet de dingen zelf die mensen beroeren, maar het zijn hun gedachten over die dingen waardoor dat gebeurt’. Anders gezegd, wat we denken of waaraan we denken is belangrijker voor ons (on)geluksgevoel dan de gebeurtenissen die ons overkomen. Een boude maar goed te onderbouwen bewering waarvan het belang niet gemakkelijk overschat kan worden. Om de volgende redenen. 1) We denken altijd. Ook dromen zijn gedachten. Zolang we leven kunnen we het denken niet laten. We móeten denken. 2) “Er is geen andere invloed waarmee de wetenschap zich bezig houdt – aardbevingen, chemische reacties, magnetische velden of wat je ook noemt – die van meer beslissend belang is in het bepalen van onze toekomst dan gedachten”. Deze uitspraak van neuropsycholoog en winnaar van de Nobelprijs voor Geneeskunde in 1961, Roger Sperry, drukt het uit als geen ander: onze gedachten bepalen zowel onze persoonlijke toekomst als de toekomst van ons als mensheid. 3) De vraag wat gedachten eigenlijk zijn laat zich op treffende wijze beantwoorden door het oudGriekse woord ervoor, ‘phrazomai’, dat behalve mediteren of overwegen ook ‘ik ben in gesprek met mezelf’, betekent; 4) Van alle gesprekken in ons leven zijn de gesprekken die we met ons zelf in gedachten voeren de belangrijkste. Die bepalen in hoge mate wat we voelen en doen; 5) Die zelfgesprekken kunnen we op drie manieren voeren, namelijk in woorden of zinnen, in beelden, dromen of fantasieen, of in een combinatie daarvan, in beelden met ondertiteling. 6) Zelfbewustzijn en zelfcontrole zijn daarom cruciale Levensvaardigheden. Zelfbewustzijn betekent je bewust zijn van je woord- en beeldgedachten en daarmee van waarom je je zo voelt en doet als je voelt en doet. Zelfcontrole betekent het kunnen omdenken van voor je levensdoelen niet-helpende gedachten in helpende. 7) Tenslotte. Beide vaardigheden blijken heel goed te leren (zie Diekstra.nl/lezing). Want bedenk: we móeten weliswaar denken, maar we zijn vrij in wát we denken.

Nederland faalt te vaak

In 2008 deden mijn medewerkers en ik op verzoek van de gemeente Den Haag een onderzoek naar wat volwassenen in de stad weten en begrijpen van opvoeding en ontwikkeling. Daarbij werd ook gevraagd of men op de hoogte was van het bestaan van een VN-Kinderrechtenverdrag en wat dat behelst. Van de 1000 ondervraagden wist een kleine meerderheid dat zo’n verdrag bestaat, maar kende overgrote meerderheid niets van de inhoud ervan. Hoe is dat nu? Tijdens een benefietbijeenkomst, afgelopen week in Leiden georganiseerd door UNICEF en Amnesty vanwege het 30-jarig bestaan van het verdrag op 20 november, (b)leken de aanwezigen daar bepaald pessimistisch over. Ik hoop dat ze zich vergissen. Want het is een heel bizonder en bizonder nodig verdrag. Behalve dat het wereldwijd het meest breed onderschreven mensenrechtenverdrag is, is het ook het meest concrete, met 54 artikelen aangaande voorzieningen, bescherming en participatie. Het zegt, bijvoorbeeld, niet alleen dat een kind recht heeft op onderwijs maar ook waarmee onderwijs het moet uitrusten. Het is ook een zeer sympathiek, welhaast vertederend verdrag. Zo staat in het verdrag, zonder enige mitsen en maren, dat kinderen (0-18 jaar) waar ook ter wereld recht hebben op liefde, begrip en ouderlijke zorg, op opvoeding tot begrip en verdraagzaamheid, vrede en vriendschap, op persoonlijke ontwikkeling in de meest brede zin van het woord, zowel geestelijk als lichamelijk, en dat bij nood hulp aan kinderen prioriteit heeft boven hulp aan volwassenen. Dan is er nog dit belangrijke gegeven. Het verdrag is voor de landen die het geratificeerd hebben, en dat zijn alle VN-lidstaten behalve de VS, wet. Dat roept een prangende vraag op. Houden de landen zich aan de Kinderwet? Doen wij hier in Nederland dat? Het is geen diplomatiek antwoord als ik zeg ‘ja’ en ‘neen’. We doen het in een aantal opzichten (heel) goed, maar we schieten in een aantal opzichten ook (schromelijk) tekort. Zo krijgen de meeste kinderen in ons land al dertig jaar lang  nog altijd niet het onderwijs waar ze volgens artikel 28 en 29 van het verdrag recht op hebben. En zo zijn de kind-wachtlijsten in de jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg niet zelden zolang dat van prioriteit geven aan kinderen in de nationale zorgverdeling absoluut geen sprake is en er daardoor letterlijk doden vallen. En dan is er nog het onaanvaardbare gegeven dat Nederland kinderen met een migranten-status, die niets hebben misdaan maar het land niet in mogen of moeten verlaten, in gevangeniscellen opsluit. Waardoor die kinderen niet zelden ernstig getraumatiseerd raken, hun ontwikkeling ontwricht en het VN-verdrag wreed geschonden. Toch zijn ook dat ‘onze kinderen’. Zoals, of we dat nu leuk vinden of niet, ook de kinderen van Nederlandse ouders in IS-kampen dat zijn. Ook zij hebben wettelijk recht op onze hulp. Allemaal redenen lijkt me om Nederland op te roepen zich onmiddelijk aan de Kinderrechten te houden. En blijft ze nog langer tekortschieten, laten we dan massaal aangifte doen. Tegen onze eigen staat weliswaar. Maar dat moet dan maar.

 

Onderwijs leert niet

In mijn werkkamer hangt recht tegenover de plaats waar ik gewoonlijk zit, een pentekening die mijn vrouw ooit uit China meebracht. De voorstelling op de tekening stamt naar verluid uit de begintijd van het Taoisme (de stroming waaruit begrippen als yin en yang afkomstig zijn), zo’n 2500 jaar geleden. Dikwijls, als mijn blik erop valt, zeker als dat vóór een college, lezing of therapiesessie is, ervaar ik een gevoel van toenemende alertheid. Dan hoor ik weer de stem van de Chinese hoogleraar in de filosofie die ik later naar de betekenis van de tekening vroeg: “Wat daarop wordt uitgebeeld is de essentie van opvoeding en onderwijs”. Ik was  aanvankelijk zeer verbaasd over die uitleg. Want op de tekening zijn twee figuren te zien, een kind (van zo’n 10-12 jaar) dat met een hand ergens heen wijst en daarbij iets zegt, en een volwassene, gekleed in een lang wit gewaad, die luistert.   Verbaasd, want opvoeding en onderwijs zijn in de gangbare opvatting in grote delen van de wereld vrijwel altijd gezien als processen waarin volwassenen spreken en kinderen luisteren. Zo niet volgens de Tao. Daarin is de essentie van opvoeding en onderwijs dat volwassenen voor kinderen situaties creeren waarin deze zich  angstvrij en spontaan kunnen uiten, vragen stellen, aangeven wat hen bezighoudt, kunnen oefenen. ‘Verbeeld je”, aldus de collega, “dat er voorafgaande aan deze tekening een eerdere tekening bestond. Daarop de omgekeerde situatie: de volwassene spreekt en wijst en het kind luistert. In die situatie hoeft er van leren nog helemaal geen sprake te zijn.  Pas als het kind, zoals in de ‘tweede’ tekening, in actie komt naar aanleiding van wat de volwassene  heeft aangereikt, als het kind aan zichzelf gaat onderwijzen wat de volwassene  het eerder heeft onderwezen, is er sprake van leren”. Concreet toegelicht: als een kind dat wat het op school uitgelegd heeft gekregen later aan anderen, thuis of elders, mag uitleggen, dan gebeuren er twee ‘dingen’. Een is dat het kind door zelf uit te leggen ook zelf (beter) grip krijgt op of begrijpt wat het die dag uitgelegd heeft gekregen. En twee, het kind onthoudt aldoende beter wat het is voorgehouden. Dat geldt overigens niet alleen voor kinderen, ook voor volwassenen. Conclusie? Het is een vergissing te denken dat wat anderen ons instrueren bepaalt wat we leren. Leren en ontwikkelen vindt alleen dan plaats als we dat wat anderen ons instrueren tot instructie aan ons zelf (kunnen) maken. Van instructie die niet leidt tot zelfinstructie leren we niets. Kortom, we ontwikkelen ons niet door onderwijs maar door zelfonderwijs, niet door coaching maar door zelfcoaching, niet door therapie maar door zelftherapie en niet zozeer door opvoeding alswel door zelfopvoeding. De belangrijkste rol en vaardigheid van opvoeders, onderwijzers, coaches en therapeuten is daarom situaties te creeren die zoveel mogelijk ruimte, begeleiding en aanmoediging geven aan het ‘zelf-doen’. Want, zoals een therapeut het mij, client zijnde, ooit op het hart drukte: “If yóu don’t do it, it won’t be done”.

 

Netflix of ouderenzorg?

Onlangs op een reunie biechtte een oude vriendin, nog altijd  landelijke politiek actief, op dat ze al twee maanden vrijwel iedere avond naar de serie Vis a Vis op Netflix kijkt. Die serie, zo vertelde ze, gaat over een Spaanse vrouwengevangenis waarin geen gruwelijkheid te schokkend en geen  platvloerse vulgariteit en taal te erg is. “Zo tussen 9 en 11 s’avonds laat ik me erdoor bestoken, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat daardoor een ietwat relaxte voorbereiding op de slaap er regelmatig bij inschiet”. En toen, me uit de nabijheid van anderen wegvoerend, bekende ze bijna fluisterend “hoe meer avonden op die manier verstrijken, hoe meer ik last krijg van een schuldgevoel. Dat ik weer een paar uur heb vergooid met het kijken naar pulp – waar ik niks van leer en niks zinvols of moois aan vind, wel heel spannend – begint me steeds meer dwars te zitten. En toch zit ik de volgende avond weer diezelfde pulp te kijken. Ik moet perse weten hoe het verder gaat”. Uit het gesprek dat volgde werd mij duidelijk, en haar,weliswaar tegenstribbelend, ook, dat haar kijkgedrag de kernsymptomen van een verslaving bevat. Zoals ontkenning (‘ik ben niet verslaafd’), de illusie van zelfcontrole (‘ik kan ieder moment kappen’), angst dat de verslavende stof opraakt (‘hoeveel afleveringen komen er nog?’) en het gevoel van geruststelling als blijkt dat er nog voorraad is (‘gelukkig zijn er nog …afleveringen’). In de voorbije twee maanden, zo schatte ze zelf, heeft ze ruim 120 uur aan Netflix verspeeld. Drie volle werkweken! “Beschamend en uitzonderlijk”, haar eigen woorden. Ik ben ten behoeve van haar op onderzoek uitgegaan. Wat blijkt? Niks uitzonderlijks.  Netflix heeft in ons land ruim 3 miljoen abonnees, die volgens opgave van het bedrijf zelf, net als zij, gemiddeld 2 uur per dag kijken. Stel, geen onredelijke schatting, dat ze dat ¾ van het jaar doen. Dat betekent 1.642.500.000 kijkuren. Maar het moeten er veel meer zijn want niet-abonnees kijken vaak mee. We halen daarom met gemak 2.000.000.000 oftewel twee miljard Netflix-uren. Hoe bedoel je verslavend, tijdverspillend? Hoeveel andere, zinvollere, gezondere, relaxtere en socialere ‘dingen’ zouden we met die gigantische hoeveelheid uren wel niet kunnen doen. Als we, bijvoorbeeld, ‘slechts’ 10% daarvan zouden besteden aan (vrijwillige) zorg voor ouderen in onze omgeving, dan zou dat zorgprobleem nationaal in één klap en voorgoed opgelost zijn.Toegegeven, er zit ook zinvolle, bewustmakende of charmante inhoud in het Netflix aanbod. En met jezelf af en toe belonen voor inspanningen of verstrooien met een leuke film of serie is ook niets mis. Maar het meeste is niet meer dan kauwgom voor de ogen. En het achter elkaar wegkauwen van afleveringen, het zogenaamde coma-kijken, maakt, zo valt uit onderzoek af te leiden, onrustig en gespannen, verstoort de slaap, doet te lang zitten, en creert achteraf vaak een gevoel van leegheid dat weer, typisch voor verslaving, om een volgende ‘shot’, aflevering of serie, vraagt. Kortom, voor haar, mijn vriendin en voor ons aller welbevinden is Netflix netnix.

 

De dingen dubbel zien

Jaren geleden kocht ik op een markt in Beijing een hoofdje van koper, zo’n 5 centimeter hoog, met aan elke kant, vóór, zij en achter, steeds een ander gezicht ingegraveerd: een schaterlachend, een minzaam glimlachend, een boos en een verdrietig gezicht. Terug thuis heeft het een vaste plaats naast mijn laptop gekregen. De reden daarvan is dat ik er mijn stemming mee kan beinvloeden. Het komt voor dat ik s’ochtend in een ietwat gedeprimeerde stemming aan mijn buro schuif, tegen de dag die voor mij ligt eerder als een opgave dan een uitdaging aankijk, en eigenlijk geen zin of prikkel voel om waar dan ook aan te beginnen. Hoewel er voor mijn gevoel dan  eigenlijk niets te lachen valt, gebeurt dat toch als ik het schaterlachende Boeddha-achtige gezichtje naar mij toe draai. Vrijwel meteen gaan mijn gezichtsspieren dat gezichtje mimicken. En als ik een paar keer even weg en dan weer terug kijk, begin ik ook werkelijk mee te lachen. Niet alleen van buiten, maar ook ergens van binnen. Mijn blik op de dag wordt positiever. Dat kan ik overigens weer min of meer teniet doen door het lachende gezicht weg en het boze of verdrietige naar mij toe te zetten. Zodoende herinnert het hoofdje me dagelijks aan iets buitengewoon wezenlijks. Namelijk dat hoe ik een stemming, gebeurtenis of persoon ervaar of tegemoet treedt, als uitdaging of als bedreiging, grotendeels een kwestie van keuze of ‘zin’geving is.  Een keuze met ingrijpende gevolgen in zowel in mijn persoonlijke, relationele als maatschappelijke levenssfeer. Persoonlijk: zie ik mijn kwetsbaarheid voor depressieve perioden vooral als een bedreiging of eerder als een uitdaging? Relationeel: zie ik communicatie-problemen met een collega voornamelijk als ondermijnend voor de relatie of juist als uitdaging erin te investeren? Maatschappelijk: beschouw ik de huidige klimaatproblemen voornamelijk als beangstigend of zie ik ze voor alles als een uitdaging om samen met anderen aan te gaan staan? Uit onderzoek blijkt dat de keuze voor uitdaging of bedreiging vaak zo snel en onbewust wordt gemaakt dat we het helemaal niet als een keuze ervaren. Voor de meeste voor iedereen overigens, dat ze automatisch vaker bedreigingen dan uitdagingen om zich heen zien. Mogelijk heeft de evolutie, die vooral op overleven in plaats van op beleven is gericht, dat zo gewild. Maar het gevolg is wel dat, psychologisch gezien, het leven niet zelden vooral wordt ervaren als een (ellen)lange aaneenschakeling van inspanningen om bedreigingen  vóór te blijven, te neutraliseren of het hoofd te bieden. Voor van het leven genieten blijft er op die manier tamelijk weinig over. Tenzij we leren vaker gebruik te maken van de mogelijkheid die de evolutie ons ook heeft geven, namelijk te switchen tussen bedreiging en uitdaging. Ook bij eenzelfde situatie, gebeurtenis of medemens. Het dispuut waar ik ooit lid van was had als lijfspreuk deze oproep van de Vlaamse schrijver Hugo Claus: “Voorwaar, gij zult de dingen dubbel zien”. En zo is het maar net.