Zelfcontrole

Aan de singel waar ik woon staan meerdere studentenhuizen. Al geruime tijd wordt door de  bewoners daarvan ook de stoep als fietspad gebruikt. Dat levert hachelijke toestanden op. Als ik mijn voordeur uitkom word ik soms bijna  aangereden. Of ze fietsen, van achter komend, rakelings langs me heen wat vaak flink schrikken is. Boos worden of aanspreken heeft weinig zin. Ze zijn allang weer door. Maar onlangs kwam het wel tot een confrontatie. Er zit  een bocht in de singel waardoor je niet goed kunt zien wat er aankomt. Terwijl ik daar loop, komt van de andere kant plotseling een fiets aanzetten. De berijdster merkt mij te laat op omdat ze op haar mobiel zit te vingeren. Ik kan nog net opzij springen. Maar zij rijdt van de weeromstuit de stoep af en laat haar mobiel vallen. Ik zeg geschrokken “Godsamme, kijk toch uit!” Zij legt, niets zeggend, haar fiets op straat, raapt haar mobiel op, kijkt of die beschadigd is, zet de fiets weer rechtop en loopt weg. “Kun je niet eens sorry zeggen?”, zeg ik. Met haar rug naar mij toe produceert ze een onduidelijk excuus. Ik zie haar vervolgens een eindje verderop haar fiets in een voortuin zetten. Iemand aanspreken op zijn gedrag op straat vind ik verrekte lastig om te doen, – ik voel me dan al gauw zo’n ouwe jeweetwel – maar ik besluit dat nu toch te doen. Ik loop naar haar toe, steek mijn hand uit, krijg een lauwe handdruk terug, noem mijn voornaam, vertel dat ik ook aan de singel woon en ervan baal dat de stoep als fietspad wordt gebruikt. “Helemaal”, wijzend op haar mobiel, “als je ook nog eens daarmee bezig bent.” “Ik weet het” zegt ze, “dat mag ook niet. Maar toch..” “Maar toch”, neem ik over, “doe je het. Gebrek aan zelfcontrole.Toch?” Dan wordt ze opeens bijdehand. “Ja, ik weet heus wel dat u psycholoog bent. Ik studeer zelf psychologie.” Een gesprek volgt waarin ze verrassend openhartig blijkt. Zelfcontrole of zelfbeheersing is niet alleen in het verkeer een opgave voor haar. “Ik snoep en eet vaak te veel, ga veel te laat naar bed, laat me tijdens het studeren veel te makkelijk afleiden, schuif werkstukken of andere schrijfklussen te lang voor me uit, kijk veel te veel Netflix, enzovoorts, enzovoorts”. Dan, met een half-ondeugende glimlach, “Kunt u me dat niet leren, zelfbeheersing?” “Leren ze je dat op de Universiteit dan niet”, is mijn tegenvraag, “Je studeert nota bene psychologie!”. “Nee”, antwoordt ze. “Ze hebben het er wel over, maar ze leren het je niet.” “Dat is een beschamende  tekortkoming, zeg ze dat!”, zeg ik. “Want zelfcontrole is een van de belangrijkste bepalers van studiesucces (en geluk!)”. Die avond stop ik het meest recente wetenschappelijke overzichtsartikel daarover in haar brievenbus. Prompt de volgende dag kom ik haar weer tegen, op de fiets op weg naar de Universiteit. Over de stoep, dat wel. “Geen mobiel ziet u? roept ze. “Wel”, ‘m omhoog houdend,”dat artikel”.

Hulpeloosheid

Een patient vroeg me ooit waaraan ik in dit leven de grootste hekel heb. Ik heb lang over het antwoord na moeten denken en kwam tenslotte toch uit bij hetzelfde antwoord als dat Sigmund Freud, op 23 september is het 80 jaar geleden dat hij overleed, op die vraag gaf: hulpeloosheid. En dan niet  hulpeloosheid in de praktische zin, een bepaalde handeling niet kunnen uitvoeren, maar mentale hulpeloosheid. Het maar geen greep kunnen krijgen op bepaalde gevoelens engedachten. Zoals angst, woede, verdriet, wanhoop, verwarring, obsessies. Als we tegen onze hand zeggen dat het de ‘t’ op het toetsenbord moet indrukken en de ‘r’ niet, dan wordt die opdracht gewoonlijk snel en moeiteloos uitgevoerd. Maar als we tegen ons gevoel zeggen dat het niet langer zo depressief  verdrietig, boos of jaloers moet zijn, dan wordt die opdracht niet of veel minder gemakkelijk uitgevoerd. Zelfcontrole over praktisch gedrag is gemakkelijker omdat we door onze ogen, oren en andere zintuigen direkt geinformeerd worden over wat we aan het doen zijn. Die zichtbaarheid stelt onszelf en ook anderen in staat door feedback ons gedrag direct (bij) te sturen. Maar voor gevoelens en gedachten geldt dat we ons daar eerst bewust van moeten worden. Hoe kom je aan dat zelfbewustzijn? Freud’s antwoord is dat we daarvoor aan onze gevoelens en gedachten eerst objectiveerbare vorm moeten geven. In een periode van zijn leven waarin hij regelmatig emotioneel ‘overstuur’ raakte – gevolg van het overlijden van zijn vader- besloot hij zijn hulpeloosheid in deze het hoofd te bieden door zijn gevoelens en gedachten bijna dagelijks op te schrijven. En regelmatig terug te lezen wat hij had geschreven om dan weer te schrijven over wat dat bij hem opriep. Hij heeft dat niet alleen jarenlang volgehouden, hij heeft zelfs het lef gehad om zo verzamelde zeer persoonlijke gedachten en gevoelens te publiceren in zijn beroemdste boek: Die Traumdeutung (1900). Freud’s zoektocht naar mentale zelfcontrole leidde ook, een uitdrukking van zijn beroemde patiente Anna O., tot de ‘talking cure’, gesprekstherapie. Het bevorderen van genezing, van psychische gezondheid, door behalve het uitschrijven ook het uitspreken van gevoelens en gedachten. Dat beide je in staat stellen tegenover je gedachten en gevoelens bewuster positie te kiezen, er een relatie mee aan te gaan, ze letterlijk en figuurlijk te ‘relativeren’, en dus (beter) te beheersen is voor ons inmiddels een open deur. Toch was nog geen eeuw geleden je gevoelens uitspreken of uitschrijven niet alleen ongebruikelijk maar werd ook veelal als onfatsoenlijk of bedreigend ervaren. Maar wat nog altijd geen open deur is, is Freud’s stellingname dat mentale hulpeloosheid, het niet (langer) kunnen beheersen of controleren van je gedachten en gevoelens, een van de meest ontwrichtende ervaringen is die een mens kan overkomen. Het is de bakermat van paniek. Het is ook de kern van de angst voor ouder worden. Wie (langzaam) mentale zelfcontrole verliest, verliest ook (langzaam) het vermogen tot zingeving. Hulpe-loos en zin-loos. Voor wie dat treft, heeft recht op het maximale van ons kunnen.

Zelfdoding: voorkómen of bevorderen?

Morgen, 10 september, is World Suicide Prevention Day. Allereden om deze vraag te stellen: wat willen we als samenlevingmet zelfdoding? De wereld uit helpen zoals de zogenoemde Zero-Suicide beweging nastreeft? Of onder bepaalde voorwaardengemakkelijker en minder risikovol mogelijk maken, zoals de Voltooid Leven beweging nastreeft. Het is het een of het ander, allebei tegelijk gaat niet. Logisch niet, en psychologisch niet. Want volgens de Zero Suicide beweging is zelfdoding nooit eengoede dood, nooit een eu-thanatos. Helpen betekent hier altijdhelpen voorkómen. Terwijl volgens de Voltooid Leven bewegingzelfdoding onder bepaalde voorwaarden een goede, waardigedood is en daarom mag hulp hier hulp bij zelfdoding zijn. Het spanningsveld tussen beide benaderingen is overal in de samenleving aanwijsbaar, van politieke partijen, justitie eninstellingen voor gezondheidszorg tot gezinnen en partnerrelaties. Maar, betreurenswaardig, dat spanningsveld is morgen geengespreksthema. De betreffende (inter)nationale organisatieshebben het op hun sites en bijeenkomsten uitsluitend over preventie van zelfdoding. Terwijl de pleitbezorgers voor hulp bijzelfdoding op hun beurt ook cruciale kwesties uit de weg gaan. Neem D66 Tweede Kamerlid Pia Dijkstra, die afgelopen week aankondigde haar initiatief-wetsontwerp Voltooid Leven uiterlijkbegin 2020 te willen indienen. Dat wetsontwerp beoogt, kortgezegd, mensen die langdurig levensmoe zijn, hun leven voltooidachten en verder leven uitsluitend als last en zinloos ervaren eenmiddel ter beschikking te stellen waarmee ze zichzelf op eenwaardige wijze kunnen doden. Dat middel zou door een daartoespeciaal opgeleide levenseindebegeleider, niet per se een arts, mogen worden voorgeschreven. Maar dan alleen aanlevensmoeden die 75 jaar of ouder zijn. Als de wet wordtaangenomen zal dat onvermijdelijk leiden tot een toename van het aantal zelfdodingen onder 75plussers. Bevorderen in plaatsvan voorkomen dus. Maar hoe gaan we om met degenen die jonger zijn, 74, 70 of nog jonger, die al langere tijd hun levenervaren als afgeleefd, voltooid, enkel nog als last en die straks, wetend dat er ‘officieel’ een zacht en waardig middel beschikbaaris, daar ongetwijfeld om zullen vragen? Zeggen we tegen hen ‘pech gehad, je zult het toch echt een jaar of wat in jelevensmoeheid moeten uithouden alvorens je daarvoor in aanmerking komt?’ En laten we hen intussen zelf maar uitzoekenof en hoe ze hun leven gaan beeindingen, met alle risico’svandien? Ik heb in de afgelopen decennia levensmoede mensen, ook jonger dan 75, volgens Dijkstra ben ik dan strafbaar, tot het einde toe bijgestaan. Ik heb ook tal van jongere en ouderesuicidale of wanhopige mensen bijgestaan om een weg naar het leven terug te vinden. Mijn werk speelt zich, kortom, af in eenvoortdurende spanningsveld tussen voorkómen en mogelijkmaken. Maar het is niet over voorkómen óf waardig mogelijkmaken maar over het spanningsveld daartussen waarover we het als samenleving morgen met elkaar moeten hebben. En laten we   dan in Godsnaam deze vraag niet uit de weg gaan: is het geenonaanvaardbare willekeur om een leeftijdsgrens als ellendegrenste gebruiken?

In staat van ontbinding

Rondom het meer van Bled, Slovenie, waar ik jaarlijks vakantiehoud, loopt een pad, zo’n 7 kilometer lang. Mijn dagelijkswandeling. Dit jaar viel me opeens op dat ik tijdens die wandelingvrijwel nooit meer door passanten wordt gevraagd om een fotovan hen te maken. Ik vond dat altijd wel leuk, alleen al vanwegehet verlegen gegiechel van de ‘slachtoffers’. Soms leidde het ooktot gesprekken. Ik heb er zelfs een tweetal langdurige contactenaan over gehouden. Maar ze hebben me niet meer nodig, de passanten. Ze doen het nu vrijwel altijd zelf met hun selfiesticks. De techniek heeft menselijk contact overbodig gemaakt. Op eenvan mijn nu ‘eenzamere’ wandelingen, bedacht ik dat de techniekdat op allerlei terreinen aan het doen is. Bankzaken doen we tegenwoordig voornamelijk nog via internet. Er komt geen mensmeer aan te pas. Hetzelfde geldt steeds vaker voor aankopen, varierend van reizen via kleding, apparaten en levensmiddelen tot het verzenden van wenskaarten. Maar de technische vooruitganggrijpt nog dieper in. Technieken die ooit gebruikt werden om gemeenschappelijkheid van beleving en gedrag te scheppen, zoals bijvoorbeeld wat tijd betreft het luiden van de kerk- of stadsklok, zijn vervangen door technieken die gemeenschappelijkheid overbodig maken. Tegenwoordig heeftiedereen minstens één horloge en smartphone en zijn we van kerk noch ander afhankelijk voor hoe laat het is. Of, andervoorbeeld, in mijn buurt staan er niet langer meerdere postbussenmaar slechts één, omdat iedereen wel een persoonlijke(e)mailbox heeft . Of, nog ander voorbeeld, in of vóór onze huizenstaat er niet één radio, televisie, telefoon, computer of auto, maar heeft vaak iedere bewoner nu ‘personal’ één of meer. De toenemende persoonlijke beschikbaarheid van technieken heefteen enorm effect op ons denken en wereldbeeld. Hoe meertechnieken voor ons persoonlijk beschikbaar zijn, hoe minder we met andere personen te maken hebben. Dus ook hoe minder we anderen nodig hebben of denken te hebben. En hoe vaker engemakkelijker we ons permitteren met hen te breken. Zowel in relaties, denk aan het hoge percentage (40-45%) scheidingen, alsin levensopvatting. Zoals een theoloog mij onlangs zei: “Lange tijdhadden grote groepen mensen een gemeenschappelijk geloof, of dat nu katholiek, protestant, boedhistisch of hindoeistisch was. Tegenwoordig hebben steeds meer mensen hun eigen geloof”.  Deze relationele en ideologische ontbinding doet zich ook op politiek terrein voor. Tegenstellingen in en tussen groepen enlanden worden steeds scherper uitgespeeld en internationaleverbanden steeds instabieler. Getuige de America First politiek enhet opzeggen van handels- en politieke verdragen door president Trump. Getuige ook de Brexit. Niet alleen staat daarbij 52% van de  Britse bevolking mordicus tegenover die andere 48%, maar door de Brexit zal de Europese Unie absoluut verder afbrokkelen.Overigens, het alsmaar uitdijende aantal fracties in ons parlementwijst ook op voorschrijdende fragmentatie hier. Kortom, voor wat ons bindt, voor gemeenschappelijkheid, moeten we het blijkbaarniet hebben van onze veelgeprezen technische ‘vooruitgang’. Van wat dan wel? Ik kom er nog op terug.