Wijsheiddonoren

Mijn moeder was een zeer gelovige vrouw, gehecht aan de tradities en vieringen van zon- en hoogtijdagen in de Katholieke kerk, zoals Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Allerheiligen, Allerzielen. Zij verlangde dat haar kinderen vanaf circa 8 jaar daaraan deelnamen. Ik ervoer dat als normaal en met Kerstmis en Pasen zelfs als leuk. Maar dat gold niet voor Allerzielen, jaarlijks op 2 november, de dag na Allerheiligen. Allerzielen had voor mij iets bedreigends, duisters bijna. Volgens mijn moeder en de Kerkleer was het de dag om te bidden voor de doden. Ik had als achtjarige  nog nooit een dode gezien of een overlijden meegemaakt en geen idee hoe me dat bidden voor de doden voor te stellen. Ze maakte dat, onbedoeld, allemaal nog wat dreigender door te vertellen dat bidden op die dag beslissend kon zijn voor degenen die in het voorafgaande jaar waren gestorven en in het vagevuur, een soort van wachtkamer voor de hemel, terechtgekomen. Ons bidden, een soort van smeekbedes ten gunste van hen aan God, kon hen net het laatste zetje geven om aan de hel te ontsnappen en in de hemel te komen. Ik weet nog dat ik mijn moeder een keer heb gevraagd hoe je nou kon weten of dat gelukt was, iemand de hemel in te bidden. Daarop antwoordde ze, heel strategisch realiseer ik me nu, dat je dat niet kon weten. Maar dat je juist daarom  voor alle, dus ook voor de voor  jou onbekende doden, zo aandachtig mogelijk moest bidden. Ik vond het maar een verwarrende verantwoordelijkheid. Dat bidden heb ik, met excuus aan mijn als gevolg van een dramatisch ongeval veel te vroeg overleden moeder, al decennia geleden opgegeven. Maar ik sta, ik denk als gevolg van haar vroegkinderlijke inprenting, op 2 november meestal wel een tijdlang  bij haar stil, fantaseer wat we samen hadden kunnen ervaren als zij ook die 20-25 jaar meer had gekregen die haar zusters wel mochten leven. Er is nog altijd veel dat ik haar wil vragen, met haar bespreken, haar vertellen. Denkend aan haar komen die dag vaak ook andere overleden familieleden, vrienden, leermeesters in mijn verbeelding voorbij. En daarmee het besef, niet zelden een verdrietig gemis-besef, dat relaties nooit af zijn. Maar ook dat ze na de dood nog een bron van inspiratie kunnen zijn. Ik heb er een gewoonte van gemaakt me regelmatig te herinneren en op te schrijven wat ik van overleden dierbaren heb geleerd of meegemaakt dat ik graag wil vasthouden. Want hoe gek toch dat wij onze doden wel zien als potentiele orgaandonoren maar zelden als wijsheidsdonoren. Ik werd me dat weer eens bewust toen onlangs een buurman en goede vriend overleed. Hij heeft zijn nabestaanden onder andere deze wijsheid gedoneerd: ‘Het gaat in je leven vóór alles om jouw antwoord op deze drie vragen: Waar geloof je in? Waar moet je voor vechten? En waar moet je tegen vechten? Volgende week maandag, 2 november, wil ik het daar weer eens met hem over hebben.

 

Een kapje voor de koning

Ik weet niet meer precies wanneer het was, maar ooit had Radio Friesland een rubriek op zondag waarin een buiten-Fries – iemand in Friesland geboren en getogen maar elders wonend en werkend –  in Leeuwarden werd geinterviewd. Zo ook ik. De eerste vraag van de interviewer was natuurlijk wat ik nog met Friesland had. Ik vertelde dat ik altijd trouw de verrichtingen van Sportclub Heerenveen volg, mijn favoriete voetbalclub. Waarop de vraag kwam hoe ik vond, het was maart, dat ze het deden dat seizoen. Ik antwoordde dat de prestaties sterk wisselend waren. Thuis wonnen ze bijna altijd maar uit verloren ze meestal. “Maar die jongens beschikken  uit en thuis over dezelfde talenten, dus heeft Foppe (Foppe de Haan was toen trainer) een psychologisch probleem.” Terug in Leiden s’avonds gaat direct na het NOS-journaal de telefoon.  Ik neem op. “Goeienavond, u spreekt met mevrouw de Haan. Hier hebt u mijn man”. Tot mijn verrassing, ik herken hem meteen aan zijn stem, krijg ik Foppe aan de telefoon. ‘Mijn vrouw”, zo begint hij, “luisterde vanmiddag, ik was in het stadion, naar het interview met jou. Volgens jou, begrijp ik, heb ik een psychologisch probleem omdat wij dit seizoen thuis meestal winnen en uit meestal verliezen. Dus ik zou zeggen, Diekstra, als jij het dan zo goed weet, kom eens langs en help ons dat oplossen”. Ik ben inderdaad langs geweest. Ik zeg niet dat het daaraan ligt, maar als ik me goed herinner ging het in de resterende uitwedstrijden beter en eindigden ze dat jaar relatief hoog. Ik zeg wel – hij heeft dat zelf later in lezingen bevestigd – dat hij enthousiast was over de zogenoemde 5G-methode[1]. Die methode is gebaseerd op het gegeven dat de belangrijkste gesprekken die wij in ons leven voeren de gesprekken met ons zelf zijn. Anderen kunnen ons nog zulke nuttige adviezen of instructies geven, zolang we daar geen adviezen of instructies aan ons zelf van maken, halen ze weinig uit. Ik vroeg Foppe onder andere wat het laatste is dat hij wil dat er gebeurt in de kleedkamer voordat zijn spelers na rust weer het veld op gaan. Zijn antwoord was dat ze nog een keer goed naar zijn instructies luisteren. Ik antwoordde dat dit psychologisch niet handig is. Dat het effectiever is hen te vragen in hun eigen woorden te herhalen wat zij van zijn instructies begrepen hebben. En pas als dat klopt met wat hij bedoelt, ze de wei in te sturen. Want alleen instructies die tot zelfinstructies worden gemaakt zijn duurzaam effectieve instructies. ‘Mark Rutte, neem jij dat ook als leidraad. Ons instrueren ‘Houd afstand’, ‘Was je handen’, ‘Vermijd grote groepen’ enz. is alleen effectief als wij daar instructies aan onszelf van maken: ‘Ik houd afstand’ ‘ik was mijn handen’, ‘ik vermijd grote groepen’. Help ons daarbij. Bijvoorbeeld, geef iedereen, dus ook de koning, een pet of mondkapje waarop zulke zelfinstructies groot afgedrukt staan,. Op die manier houden we niet alleen ons zelf maar ook elkaar aanwijsbaar bij de les.

 

 

Photo by Mitya Ivanov on Unsplash

[1] Zie Diekstra, RFW. Ip kan denken/voelen wat ik wil. 30ste druk 2019. Amsterdam: uitgeverij Pearson

 

 

Corona: succes via falen

Stel je hebt je een nieuw doel voorgenomen, zoals tweemaal in de week fitnessen, 8 kilo afvallen, je vaarbewijs halen, een werkstuk of scriptie voor je opleiding op tijd inleveren, tenminste eenmaal per week je oude ouders bezoeken. Waarmee help je jezelf daarbij het best? Is dat door je zelf regelmatig voor te stellen, visualiseren noemen psychologen dat, dat je succesvol bent in het bereiken van dat doel? Of help je je zelf meer door te visualiseren  dat je faalt? Het antwoord op die vraag weten we uit tal van onderzoeken, zoals het volgende. Een groep vrouwen die nooit sportten maar dat wel als doel hadden, werd in tweeen gesplitst. De ene helft, de positiviteitsconditie, werd geinstrueerd ‘denk aan waarom sporten goed voor je is, aan het doelen dat je jezelf gesteld hebt en  visualiseer dat je dat aan het behalen bent’. De andere helft, de negativiteitsconditie, werd geinstrueerd: “denk aan dat je faalt je doel te bereiken, visualiseer de obstakels op de weg daarheen, en schrijf op wat je tegen jezelf zegt waardoor je daarover struikelt’. Deze vrouwen werd eigenlijk geinstrueerd een soort van detective te worden van hun eigen faalgedrag, onder andere door zelfsaboterende gedachten op te sporen (“ik heb er nu niet echt zin in, maar ik doe het straks heus wel”, etc). Wat bleek? De negativiteitsinstructie had een groot positief effect. Vanaf het moment dat de vrouwen hun faalmomenten visualiseerden en de schrijfoefeningen deden, nam het aantal uren dat ze sportten aanzienlijk toe. Veel meer dan bij de vrouwen in de positiviteitsconditie. Na 4 maanden was dat verschil nog duidelijk aanwijsbaar. De conclusie? Succes begint met begrijpen waarom je faalt. Laten we dit inzicht eens toepassen op de corona-crisis. Dan gebeurt niet langer wat er nu steeds gedaan wordt door kabinet en RIVM, namelijk ons voortdurend inprenten dat we  succes zullen hebben in het terugdringen van de besmettingen als we ons maar aan de maatregelen houden. Zeg maar de positiviteitsinstructie. In plaats daarvan stellen we ons met zijn allen voor dat we falen in het terugdringen van die besmettingen, welke de obstakels zijn waarover we daarbij struikelen en wat we tegen onszelf zeggen waardoor we struikelen. De negativiteitsinstructie kortom. We schrijven die negatieve gedachten op en delen die met elkaar (daarvoor zijn  de sociale media wél super). In feite roepen we iedereen, jong of oud, op psychodetective te worden van eigen falen in afstand houden, handen wassen, klachten melden, grote groepsvorming vermijden, enzovoorts. Vervolgens eisen we van het NOS-journaal en het late praatprogramma op NPO1, die zijn per slot van rekening van ons allemaal want publieke omroep, dat ze in plaats van ons steeds maar weer met angstcijfers en optochten virologen te bestoken, iedere uitzending een aantal van die corona-psychodetectives aan het woord laten. Doordat we zo van elkaar léren ons denken en gedrag beter te behéren, neemt de waarschijnlijkheid toe dat we het tij zullen kéren. De tijd zal het, mijn overtuiging, léren.

 

 

Photo by Tobias Tullius on Unsplash

Onderliggende waarheid

Vorige week dinsdag, 29 september, in de vooravond. Ik loop nog te dubben of ik naar de repetitie van mijn koor, het Toonkunstkoor Leiden, zal gaan. De vorige keer, de eerste repetitie na maanden coronapauze, ben ik wel geweest. Het bestuur had voor zover ik kon beoordelen de juiste maatregelen genomen. Toch vond ik het spannend. Waarschijnlijk mede omdat mijn huisgenoten liever niet wilden dat ik ging. Hoe dan ook, het viel me alles mee en ik overwoog daarom deze keer weer te gaan. En toen kwam kort vóór zessen dat bericht binnen:”Repetitie afgelast”! ‘Een ander Leids koor blijkt half besmet te zijn ondanks het nauwkeurig houden aan de voorgeschreven maatregelen’. Mijn eerste reactie is schrik en een zekere opluchting. De beslissing is al voor mij genomen. Maar een uur of zo later thuis, een paar partituren voor me liggend, voel ik absoluut geen inspiratie om in mijn eentje te gaan oefenen. Ik zou het liefst het virus eerst eens een paar flinke optaters geven. Dat het nou een keer uit moet zijn met dat gesodemieter van alsmaar meer beperkingen. Want laten we eerlijk zijn, wat moeten we onderhand wel niet allemaal inleveren om te zorgen dat het zich koest houdt. Uit elkaars buurt blijven, niet aanraken, handengeven of kussen. Ons zoveel mogelijk in eigen huis   terugtrekken. Alleen en liefst met gekapte mond naar buiten. Buitens- en binnenshuis niet met groepen familieleden, vrienden, collega’s,  leerlingen of studenten samen komen, laat staan plezier maken, juichen, dansen, zingen, uit je dak gaan, feestvieren. En als maar weer dat handen wassen. Er is een Chinees spreekwoord dat luidt: ‘.Een leven zonder feesten is als een reis zonder herbergen’. En zo voelt het maar net. Alsof het leven steeds minder leuk wordt en er met de opkomende mist en nevel van het najaar en komende winter ook nog een deken van somberte en melancholie door de onbeheersbaar lijkende  virus-dreiging over ons innerlijk en buitenleven neerdaalt. Waarom, zo vraag ik me af terwijl ik de partituren maar weer opberg, doen we dit alles?. Waarom volgen we, of althans de meesten van ons, al die dictaten van het virus op? Wat is de waarheid die achter al die maatregelen ligt. Het moet een universele waarheid zijn want het virus dicteert inmiddels  wereldwijd het dagelijks leven. Ik meen dat die universele waarheid de verschrikking van de dood is. Die verschrikking verenigt de meesten van ons in het ons neerleggen bij de maatregelen. Maar diezelfde waarheid brengt anderen er juist toe in verzet te komen. Niet  zozeer tegen het ongemak ervan of tegen wat zij zien als de gebrekkige wetenschappelijke onderbouwing. Zij wensen niet voortdurend herinnerd te worden aan hun sterfelijkheid – een onvermijdelijk emotioneel effect van de maatregelen – of kunnen het bewustzijn ervan (nog) niet aan of verdringen het gewoon.  Vandaar zoveel meer verzet onder jongeren dan onder ouderen. De meeste jongeren willen kunnen leven alsof ze het eeuwige leven hebben. De ouderen wilden dat ooit ook, maar willen nu nog vooral zolang mogelijk leven.

 

 

Photo by Andrey Konstantinov on Unsplash