Adieu God?

“Wat verwacht je van dit gesprek?”. De vraag overvalt me. Ik had Tijs van den Brink, mijn interviewer, gevraagd wat zijn eerste vraag aan mij zou zijn, maar dat wilde hij niet zeggen. We zitten naar elkaar toegedraaid in een bank in de kerk van mijn jeugd, de Martinuskerk in Sneek, mijn geboorteplaats. Tja, wat verwachtte ik eigenlijk van dit gesprek? Ik had eerder lang nagedacht over het verzoek voor een interview in het kader van het EO-programma Adieu God? en het van het verloop van voorgesprekken af laten hangen wel of niet mee te doen. Religie is voor mij ‘serious business’. Tenzij ik zeker weet dat mijn gesprekspartner dat ook vindt, vermijd ik gesprekken daarover zoveel mogelijk. Een persoonlijk gesprek met een redacteur en een uitvoerig telefoongesprek met van den Brink hebben me over de streep getrokken. Het hielp ook dat ik de plaats van interview zelf mocht kiezen. Het werd de kerk van mijn doop, mijn jeugd, mijn breken uit mijn gezin van herkomst. De kerk ook van waaruit mijn ouders lang geleden begraven zijn en van waaruit ik nog kortgeleden twee broers naar hun laatste rustplaats heb begeleid. En toch had ik die vraag die Tijs mij als eerste stelde mezelf nog niet gesteld. Niettemin was het alsof het antwoord daarop al nadenkend zichzelf samenstelde: “Wat ik verwacht is oprechtheid en de ervaring dat tussen imperfecte mensen perfecte momenten mogelijk zijn”. En zo heb ik het gesprek ook ervaren. Ook al werd ik door de vragen die volgden steeds tot nadenken in het hier-en-nu aangezet, dat hinderde me absoluut niet. Integendeel, ik heb geen woord gewisseld dat ik niet  meende. Ik meende ze maar al te zeer, waardoor ik innerlijk soms met man en macht emoties moest beteugelen. Zoals toen Tijs mij vroeg wat mij er toe had doen besluiten om ondanks de enorme verliezen die ik in mijn leven heb opgelopen, hoe onrechtvaardig ook, toch door te gaan in plaats van voor de dood te gaan. Door die vraag viel ik tijdens het gesprek van binnen heel even terug in de pijnlijke diepte van gevoelens van uitzichtloosheid en waardeloosheid, zoals ik die indertijd gevoeld heb. Waardoor ik  nog tijdens het gesprek haast werd gedwongen waar te maken waar ik eerder in het gesprek nog enkel over had gesproken. Te weten, dat je emotionele pijn niet te vroeg moet afkappen, maar in plaats daarvan zoveel mogelijk toelaten, uitspreken, voelen, opzoeken zelfs. Want op het diepste punt van het dal resteert er nog maar één weg. De weg omhoog. Emotionele immuniteit, weerbaarheid, bouw je niet op door vermijding, verdringing of vlucht, maar door blootstelling. Het is daarom dat ik mezelf oplegde antwoorden op die vraag niet uit de weg te gaan. Ik hoop, ik moet het ‘m nog eens vragen, dat Tijs daarop doelde toen hij na afloop zei: “Ik heb weer wat geleerd”. Waarop mijn antwoord was: “En ik heb weer iets opnieuw geleerd. Dank je wel”.

Het interview is nu online te bekijken via deze link: https://www.npostart.nl/adieu-god/25-05-2020/VPWON_1309098

Bron foto: EO

Nachtgedachten

De vooraanstaande Franse bioloog Jean Rostand (1894-1977) die zich ook met besmettingen bezighield, schrijft in zijn werk “Gedachten van een bioloog’: “Waar je bang voor bent dat gebeurt niet, er gebeurt iets veel ergers”. Treffend gezegd. Een  klein deel van de wereldbevolking is besmet met het biologische coronavirus, erg genoeg overigens, maar een enorm groot deel is besmet met het psychologische virus, met angst. Angst die verwart, ontwricht, de toekomst verduistert, zichzelf vermeerdert, ziek maakt. Ik was daar getuige van bij een van mijn beste vrienden. Het begon eind januari toen hij vanwege rugklachten en wat leek op een blaasontsteking naar de huisarts was gegaan. Die had hem enigzins gerust kunnen stellen maar mijn vriend wilde toch een PSA-bepaling, bang als hij was dat er iets met zijn prostaat mis zou kunnen zijn. Die bepaling gaf een waarde aan  op de rand van normaal. Daardoor verontrust vroeg en kreeg hij een verwijzing naar urologie, maar kon daar niet eerder terecht dan begin april. Dan breekt de coronacrisis uit. Hij krijgt te horen dat de afspraak daardoor niet doorgaat en hij tezijnertijd teruggebeld wordt. De angst voor wat er intussentijd allemaal in zijn lichaam kan voltrekken, zoals ‘zijn die rugklachten mogelijk uitzaaiingen?’ slaat heftig toe. Ik help hem die te leren beheersen – middels ontspannings- en meditatieoefeningen en vooral 5G-oefeningen, oefeningen in het construeren van en acteren op helpende gedachten. Dat helpt redelijk. Maar s’nachts, hij slaapt slecht, en vooral in de vroege ochtenduren, slaan toch vaak paniekgedachten toe. Dikwijls tot op het punt dat hij zeker weet dat hij prostaatkanker heeft en beelden maakt van afscheid  nemen van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen en van alles wat hij nog in zijn leven had willen doen maar nooit meer zal kunnen. En hij hoopt daarbij vurig dat de coronacrisis al voorbij is als hij sterft, zodat zijn begrafenis in ieder geval weer met een normaal aantal mensen kan plaatsvinden. Waarom juist de nacht soms zo moeilijk is? Dat is omdat iedere nacht met zijn eenzaamheid en machteloosheid in zekere zin een imitatie van de dood is. Hij deelt zijn nachtgedachten wel met mij maar zo weinig mogelijk met zijn vrouw, die hij daar niet mee wil belasten.  Er verstrijken twee maanden zonder afspraakbericht. Ik spoor hem dan aan zelf zolang zelf te gaan bellen totdat een afspraak gemaakt is. Dat lukt tenslotte in de vorm van een nieuwe PSA-bepaling en een telefonische afspraak daarna met een uroloog (‘waarvan hij natuurlijk al weet wat die gaat zeggen’). Afgelopen week, na ruim 3 ½  maand wachten (sic!), heeft die plaatsgevonden. Niet alleen blijkt zijn PSA-waarde gedaald, maar afgezet tegen  eerdere bepalingen ontwikkelen zijn waarden zich leeftijdsconform, volstrekt normaal aldus de uroloog.  Als ik mijn vriend later die dag spreek, zegt hij ontwapenend eerlijk: ‘Weet je, ik begrijp nu pas echt je uitspraak dat hoe vaak je een gedachte denkt helemaal niets zegt over hoe waar die is. Ik ben de afgelopen maanden duizend doden gestorven. En ik leef nog”.

 

 

 

 

 

 

 

Photo by Gabrielle Rocha Rios on Unsplash

Emotionele welsprekendheid

Wat doet de anderhalve meter verplichting met onze cultuur? Die vraag kwam bij mij op bij het herlezen onlangs van een artikel dat ik ooit schreef onder de titel Intieme Gebaren. Daarin repte ik over een collega die naar verschillende landen reisde om te bestuderen hoe vaak men elkaar in gewone alledaagse contacten aanraakte. Hij ging in drukbezochte cafes zitten, observeerde urenlang de mensen om hem heen, en noteerde het aantal aanrakingen. Hij vond het volgende. Per uur raakten mensen in San Juan, de hoofdstad van Puerto Rico, elkaar 180 keer aan, in Parijs 110 keer, in de stad Gainesville in Florida 2 keer en in Londen 0 keer. De oorzaak van die verschillen is volgens hem de mate waarin lichamelijke aanraking in een cultuur vooral sexuele betekenis heeft. Hoe sterker de sexuele signaalwaarde, hoe sterker ook het taboe op aanraking. Maar met de introductie van de anderhalve meter samenleving is dat alles opeens anders. Aanraking, althans van vrienden, kennissen, collega’s, medewerkers enzovoorts, wordt niet alleen ontraden of verboden, maar zelfs als bedreigend of angstaanjagend bestempeld of ervaren. Wat kortgeleden nog een vriendschaps- of welkomsuiting was, is nu een angstprikkel. Wat  een nabijheidsverlangen is, wordt nu vervangen door een afstandseis. Wat doet dat met ons? Uiterlijk – je signaleert de ander voortdurend ‘ik wil je niet dicht bij me’ – en innerlijk? Kan hartelijk begroeten of afscheid nemen middels een handdruk, omhelzing, knuffel of kus worden vervangen door woorden? Een van de grootste ‘woorden-genieen’ ooit, William Shakespeare, meende in zijn Othello van niet: “Woorden zijn slechts woorden”. Ik meen dat Shakespeare zich  vergist. Ook woorden kunnen pijn doen, kwetsen, afstand scheppen. Woorden kunnen ook troosten, genezen, helen, verduidelijken, verbinden. Ook als ze op afstand worden uitgesproken. Alleen vereist dat laatste wel emotionele spreekvaardigheid. Kunnen spreken vanuit en in de taal van gevoelens als angst, verdriet, boosheid, gedeprimeerdheid, schaamte, schuld, jaloezie, trots, blijdschap en opluchting. Juist dat blijkt een taal te zijn die veel mensen, jonger en ouder, onvoldoende meester. Stel, je vindt iemand lief of sympathiek of troostend en je was précorona gewoon dat met een knuffel of kus uit te drukken. Wat moet je dan nu? Als je nu toch zou aanraken, is de kans groot dat diezelfde lieve ander je nu als bedreigend ervaart en probeert te ontwijken. Om dat te voorkomen en toch je gevoelens uit te drukken, moet je dus vooral terugvallen op woorden. Maar mogelijk  heb je tegen diezelfde ander nog nooit uitdrukkingen gebruikt als ‘ik vind je lief, sympathiek, troostend’, etc’. Mogelijk waren je kussen of knuffels mede manieren om je moeite met gevoelens rechtstreeks uit te spreken achter te verbergen. Wat voor lieve gevoelens geldt, geldt ook voor lastige. Uitspreken dat je verdrietig bent over iets, is niet zelden moeilijker dan maar gewoon in tranen uitbarsten. Kortom, de anderhalve meter samenleving vraagt om meer emotionele welsprekendheid. Maar helder(der)  over emoties communiceren moet je wel leren. Ter geruststelling, de lessen daarvoor bestaan al

Een psychische pandemie

“Sinds we in die coronacrisis zitten begin ik me echt oud te voelen. Ze hebben het voortdurend over ouderen en zwakkeren alsof dat één pot nat is, één grote risicogroep. Over maatregelen als ouderen verbieden de straat op te gaan, zodat de jongeren gewoon naar hun werk kunnen. Ze roepen zelfs dat de economie kapot wordt gemaakt om die ouderen die toch binnenkort doodgaan niet met het virus te besmetten. En dan die stomme ruzie in die ouderenpartij 50+ waarover wordt geschreven alsof dat typisch iets voor ons ouderen is: ruzie maken, achterdocht, niet meer redelijk kunnen denken, emotioneel incontinentie.” En terwijl ik hoor dat bij haar (71 jaar, alleenwonend) de tranen opkomen vervolgt ze. “Je voelt je als oudere onderhand derderangsburger, een last, een obstakel. Ik hoorde laatst iemand op de radio zeggen: ‘hadden we geen ouderen, hadden we geen coronacrisis’.  Mijn aanvankelijke reactie op haar uitlatingen is verbazing. Uit de keren dat ik haar ontmoet heb, ken ik haar als een zelfbeheerste, intelligente, wijze vrouw, die vóór de coronacrisis nog als vrijwilligster aan 60plussers computerles gaf en ook op andere gebieden actief was. Maar als we doorpraten, ze heeft me via via om een telefonisch consult gevraagd, blijkt dat ze zich erg onrustig, boos en angstig voelt, soms tot op het panische af. Haar beste vriendin, waarmee ze veel telefonisch en skype contact had, is veertien dagen eerder op een IC overleden, vermoedelijk aan coronabesmetting. Sindsdien, zo maak ik op uit het gesprek, is ze in depressieve rouw gedompeld. Ze heeft duidelijk psychologische hulp nodig om niet verder af te glijden, heeft daar ook om gevraagd via haar huisarts maar dat blijkt op enige korte termijn niet te regelen. Terwijl ik naderhand probeer dat toch te organiseren, vraag ik me af hoeveel ouderen zich momenteel psychisch in dezelfde situatie bevinden. Als oudere ben je niet alleen  zelf kwetsbaarder. Dat geldt ook voor je familieleden, vrienden en kennissen van overeenkomstige leeftijden. Als oudere loop je eenvoudig meer risico dat zich in je netwerk dodelijke verliezen  voordoen en dan nu ook nog op een vreselijke manier, zoals zonder afscheid te hebben kunnen nemen. Een rekensom. Als op iedere oudere coronadode er vijf oudere nabestaanden zijn die daardoor emotioneel en sociaal voor langere tijd diep ontredderd raken, dan hebben we er in de afgelopen paar maanden tienduizenden psychologische hulpbehoeftigen zoals zij bij gekregen. Mensen die decennia lang tijdens hun werkzame leven belangrijke bijdragen hebben geleverd aan het reilen en zeilen van gezinnen en samenleving, die harder getroffen of bedreigd worden door het virus dan enige andere groep (met uitzondering van gehandicapten)  en die als stank voor dank in hun latere jaren soms toch worden weggezet of zelfs ‘afgezeken’ als surplus -people, als ‘overbodige’ mensen. Laten we alsjeblieft ophouden ouderen te discrimineren, erkennen dat er onder hen niet alleen een virale maar ook een psychische pandemie gaande is en zorgen dat daarvoor in voldoende mate psychische  beschermingsmiddelen, welke dat zijn weten we allang, beschikbaar komen.