Oom Donald

Ze wil hem niet zomaar een diagnose opplakken, zoals narcist of sociopaat. Dat is hij wel maar hij is in veel meer opzichten gestoord. Het zou een hele batterij tests vergen dat uit te zoeken en daar zal hij absoluut nooit aan meewerken. Aan het woord is Mary Trump, het enige nichtje van Donald in haar boek Too Much and Never Enough (Teveel en nooit genoeg) waarvan morgen de Nederlandse vertaling verschijnt. Donald heeft geprobeerd publicatie te verhinderen en ik begrijp maar al te goed waarom. Mary, klinisch psycholoog van beroep, schrikt er niet voor terug om de psychopathologie, de psychische gestoordheden, in de Trump familie onder een vergrootglas te leggen om ons, de buitenwereld, te doen begrijpen met wie we in het Witte Huis te maken hebben en dat hij daar weg moet. Haar boek is daarom zeker ook bedoeld haar landgenoten op te roepen absoluut niet dezelfde fout te maken als vier jaar geleden. De verbijstering die zij ervoer toen Donald in 2016 door de Republikeinse partij als presidentskandidaat werd genomineerd is van tal van pagina’s nog altijd zo af te pakken. Ze was er van overtuigd dat hij nooit gekozen kón worden. “Maar alleen al het idee dat hij een kans had, was verontrustend”. En toen die verontrusting werkelijkheid werd “ voelde het alsof 62.979.636 stemgerechtigden ervoor hadden gekozen Amerika te veranderen in een grootschalige versie van mijn zo ernstig  gestoorde  familie”. In haar boek gaat ze uitvoerig en overtuigend gedetailleerd daarop in. Daarbij schrijft ze aan haar grootvader Fred I Trump, vader van Donald en van haar eigen vader Fred II, een hoofdrol toe. Ze beschrijft Fred I als een klassieke sociopaat  gekenmerkt door een volslagen gebrek aan empathie, een neiging tot liegen en bedriegen, onverschilligheid over goed en fout, grof en niet zelden wreed gedrag, een volslagen gebrek aan interesse in andermans rechten en een onverzadigbare geldzucht. Hij had er plezier in zijn kinderen voortdurend tegen elkaar op te zetten. Degene die daaruit als angstigste of zwakste tevoorschijn kwam kon standaard op zijn minachting rekenen. Dat lot was  doorgaans Mary’s vader Fred II beschoren, die daar uiteindelijk aan onderdoor is gegaan en zich, 42 jaar oud, dood heeft gedronken. Donald leerde daardoor al heel jong om nooit zwakte tonen, zich nooit gewonnen te geven, altijd terug te slaan, zoveel mogelijk verdeeldheid te zaaien, en er niet voor terug te schrikken om anderen, wreed of crimineel te behandelen als dat het meeste (geld) opleverde. De voorbeelden die Mary daarvan geeft, doen je beseffen dat voor de machtigste man op aarde macht niet verantwoordelijkheid betekent, maar recht. Recht om te nemen en te laten wat hem persoonlijk goeddunkt. Maar hoe het kan dat hij met zo’n pathologische uitrusting zich toch tot die positie heeft opgewerkt terwijl hij overduidelijk onbekwaam is, daarop blijft ook Mary het antwoord schuldig. Mede daarom ben ik er met haar bepaald niet gerust op dat haar oom op 3 november zal verliezen. Of bij verlies het hoofd zal buigen.

 

 

 

Photo by Library of Congress on Unsplash

Ouderengetto’s

Al ruim veertig jaar ken ik haar. De eerste twintig daarvan waren we collega’s, sindsdien is ze een goede vriendin. Een waarmee ontmoetingen altijd weer een plezier zijn. Door haar trouw, goedlachsheid en optimisme. Bij haar laatste bezoek, enkele weken geleden, leek ze aanvankelijk die eigenschappen als vanouds te hebben behouden. Tot het gesprek op Corona kwam. Opeens was daar, meer dan bezorgdheid, vooral boosheid. “Ik baal ervan” (dat had ik haar nooit  eerder horen zeggen) “hoe ze ons ouderen neerzetten. Vóór corona stond ik nooit bij leeftijd stil. Ik ben gezond van lijf en geest. 82, nou en! Maar sinds corona voel ik me 82 en oud. Je krijgt voortdurend ingewreven, via kranten, persconferenties, radio en vooral die stomme late avond praatprogramma’s op TV,  dat  jij tot de kwetsbaren behoort waarvoor anderen, jongeren, ondernemers, de hele economie, zich moeten opofferen. Alsof wij voornamelijk nog tot last zijn, onnuttige schepsels, surplus-mensen, dor hout. Dat terwijl wij ouderen al langere tijd in de hoek zitten waar de klappen vallen. Mijn pensioen is de afgelopen jaren alleen maar lager geworden. Prijscompensatie krijgen we al zeker 10 jaar niet meer. Mede daarom ben ik verhuisd naar een kleinere, goedkopere woning. Maar waar ik me ook boos over maak, me zelfs voor schaam is hoe ouderen er zelf ook een zootje van gemaakt hebben. Zoals de door ruzies ontplofte 50+ partij, waar ik echt mijn hoop op had gevestigd. Zodat iedereen nu loopt te roepen dat die oudjes het in ieder geval zelf niet kunnen, hun eigen belangen behartigen”. Dan blijkt dat haar boosheid sterk vermengd is met angst. Niet zozeer voor ziekte of dood, als wel voor de steeds vaker gehoorde geluiden om de bewegingsvrijheid en rechten van ouderen aan banden te leggen. Die mogen straks misschien alleen nog op voorgeschreven uren naar de supermarkt of de straat op om een wandelingetje te doen, zodat er geen contact met besmettende jongeren kan plaatsvinden. En mogelijk hebben ouderen binnenkort niet eens meer dezelfde rechten als de jongere generaties op bepaalde  gezondheidszorg, bijvoorbeeld ziekenhuisopname of IC- behandeling. Heeft ze een punt? Ik vrees meerdere. Als het in Corona-verband over ouderen gaat, wordt voortdurend gehamerd op hun kwetsbaarheid en zelden of nooit op hun weerbaarheid, lichamelijk, psychisch en sociaal, of op hoe die vergroot kan worden. Terwijl daar tal van mogelijkheden voor zijn. Ook wordt zelden benadrukt dat veel 70plussers nog sociaal actief en productief zijn en willen zijn, in beroepen, vrijwilligerswerk, verenigingen, kinderoppas, opvoeding, enzovoorts. In het huidige corona-beleid ligt wat ouderen betreft  de nadruk voornamelijk nog op afzonderen, isoleren of ‘distancing’, en dat terwijl  juist sociale isolatie of vereenzaming immuunsysteem ondermijnend is. Ze heeft het woord niet gebruikt, maar naar haar luisterend kwam bij mij de gedachte op ‘waar jij in feite tegen ageert en terecht bang voor bent, is dat er in de toekomst getto’s voor de ouderen worden ingericht. Natuurlijk zullen politici en beleidsmakers dat nu nog ontkennen. Maar dat is historisch geen garantie gebleken.

 

 

 

 

Photo by Alex Boyd on Unsplash

 

Bij ongewijzigd gedrag

“We moeten angst oproepen!” Dat zou de vroegere Amerikaanse vice-president Al Gore bij herhaling hebben geroepen tegen de mensen waarmee hij in 2006 zijn An Inconvenient Truth (Een ongemakkelijke waarheid) maakte. In die film worden de rampen getoond die zich door klimaatverandering overal ter wereld zullen voltrekken als we niet onze levensstijl en omgang met de natuur drastisch en onmiddellijk veranderen. Bij ongewijzigd gedrag zal de ellende niet te overzien zijn. Zo zal een groot deel van West-Europa, Nederland voorop, door de stijgende zeespiegel weggevaagd worden. Heeft Gore’s angstaanjaag-strategie gewerkt? Werkt angstaanjaging uberhaupt als het gaat om mensen tot duurzame gedragsverandering te bewegen? Vragen als deze kwamen bij mij op tijdens de TV-persconferentie van het kabinet afgelopen donderdagavond. De toon daarvan was dreigend. Als wij, burgers van Nederland, ons niet beter en onmiddellijk aan de bekende RIVM-richtlijnen  houden dan nu gebeurt, gooien wij, kabinet de boel binnenkort weer op slot, zal de gezondheidszorg weer uit haar voegen barsten, krijgt de economie een tweede opdonder die ze mogelijk, althans grote delen ervan, deze keer niet zal overleven en zal het aantal dodelijke slachtoffers opnieuw de pan uitrijzen. Die angstaanjaging werd deze keer vooral tot jongeren gericht. (Geparafraseerd) ‘Jullie hebben voor je eigen gezondheid weinig van het virus te vrezen, maar zijn wel de dragers en besmetters ervan bij je opa en oma, je ouders en andere kwetsbare groepen.’ Je kunt met zo’n boodschap twee bedoelingen hebben. Ofwel je bedoelt het als bewustmaking van en beroep op eigen individuele verantwoordelijkheid. Ofwel je bedoelt het als dreigement: ‘als het weer misgaat jongens, dan is dat vooral door jullie toedoen, jullie schuld’. Uit de wijze waarop Rutte het bracht bleek dat hij en zijn collega’s beide oogmerken hebben en dat is psychologisch gezien niet handig en verstandig. De suggestie van ‘schuld bij voorbaat’ roept weerstand op. Zo niet bij alle jongeren dan toch zeker onder bepaalde groepen daarvan. En er zijn maar weinig oppositionele jongeren nodig om virusuitbraken te veroorzaken. Bovendien, kabinet, jongeren zijn niet alleen maar verspreider, als ze dat al zijn, maar ook slachtoffer van het virus. Denk aan de razendsnel oplopende werkeloosheid juist onder jongeren, aan de ontwrichting van hun onderwijs,  aan de beperkingen die hen worden opgelegd in sociale omgang en uitgaan, en aan de toegenomen psychische klachten onder hen. Als je dan ook nog  het verwijt krijgt van dat alles zelf een belangrijke oorzaak te zijn, dan is je motivatie als jongere om als deel van het probleem ook deel van de oplossing te willen zijn gauw verdampt. Mijn onderzoek indertijd met het programma Stadsetiquette in Rotterdam en elders toonde aan dat het wijzigen van onveilig en asociaal gedrag in duurzaam veilig en prosociaal gedrag in  buurten en wijken, het vooral moet hebben van vertrouwen geven aan en actief deelnemen en (mede) leiding geven door kinderen en jongeren. Wat Rutte en de zijnen blijkbaar nog altijd niet begrijpen is dat een pandemie minstens zozeer een sociaal als medisch probleem is.

 

 

 

Photo by Craig Whitehead on Unsplash

Turn het turnen!

“Veel coaches hebben een gespleten persoonlijkheid Als ze in de gymzaal zijn houden ze er andere waarden en normen op na dan daarbuiten. Ze zouden tegen hun eigen kinderen nooit schelden en schreeuwen maar op het moment dat ze hun coach-kleren aandoen, worden schelden en schreeuwen normaal gedrag. Ze weten dat dat niet oké is: anders zouden ze de gordijnen en deuren niet dicht houden”. Dit citaat komt uit een studie waarop een van mijn medewerkers aan het lectoraat Jeugd en Opvoeding aan de Haagse Hogeschool in 2016 promoveerde en is opgetekend uit de mond van de directeur van een gymnastiekvereniging. De studie naar de cultuur van bestuur en gedrag van gymnastiekverenigingen en daarin werkzame coaches werd uitgevoerd in opdracht van Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) en de stichting Veilig Sportklimaat (VSK) en kreeg als veelzeggende titel mee: Turnonkruid: Onderzoek naar het dames (sub)turntopsportklimaat. Het rapport van de studie waarvoor bestuurders, coaches, turnsters en ouders zijn geinterviewd, is bepaald geen opwekkende leeskost. Alles wat er de afgelopen twee weken recent naar buiten is gekomen over de psychologische mishandeling van topturnsters in spe staat er al in. Zo wijzen meerdere directeuren erop dat coaches absolute controle over hun pupillen nastreven en het niet pikken als die tegen hun ouders klagen over hoe ze behandeld, afgebekt, gekleineerd of gestraft worden: “Als de ouders zich daarover komen beklagen, krijgt de pupil er vervolgens van de coach van langs. ‘Je vertelt die dingen niet tegen je ouders. Wat we doen of zeggen hier, blijft hier en dat deel je niet met je moeder’. Dan wordt ze uitgescholden, voor de hele groep ten schande gezet of moet buiten de groep haar oefeningen doen. Je weet dan dat dit meisje thuis nooit meer iets durft te zeggen. Dat is wat we noemen totale controle.” Maar waarom is daar vier jaar geleden niets over naar buiten gekomen? Het antwoord: de opdrachtgevers wilden dat per se niet. De onderzoekers zagen zich daardoor beperkt tot publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften. Met als voorspelbaar gevolg dat er in de Nederlandse media geen aandacht aan is besteed. De wrange conclusie hieruit is dat het onafhankelijke onderzoek dat de KNGU naar aanleiding van de recente commotie heeft aangekondigd, allang gedaan is. Ik kan niet beoordelen in hoeverre men zich bij de Unie binnenshuis iets van het rapport heeft aangetrokken. Maar van haar mag worden geeist Turnonkruid nu vrij te geven. Want de discussie in de media dreigt volstrekt de verkeerde kant op te gaan door enkel coaches persoonlijk als barbertjes publiekelijk op te  hangen. De twee boven gegeven citaten maken duidelijk dat de bestuurders wisten hoe het er toe ging maar niet hebben ingegrepen. Ook voor hen was winnen het doel dat alle middelen heiligde. Inclusief de ontwrichting van de psychologische ontwikkeling van jonge meisjes. Om dat te voorkomen beveel ik aan dat vanaf nu bij trainingen altijd een psycholoog aanwezig is die kan ingrijpen als de coach emotionele uitglijers dreigt te maken.

 

 

 

Photo by Eugene Lim on Unsplash

Psychologische reactantie

“Ik sta naast mijn fiets voor het stoplicht te wachten. Komt een meneer vlak naast me staan. Ik zeg ‘kunt u aub wat afstand houden’. Roept ie terwijl hij, het licht sprint op groen, wegspurt:’‘stom wijf!’” ”In een hotel met richtingspijlen op de vloer spreek ik een man die tegen de richting ingaat vriendelijk aan en wijs op de pijlen. De man zelf reageert verbaasd, hij had die pijlen niet gezien. Maar de man achter mij reageert anders. ‘Echt belachelijk iemand zo aan te spreken. Meneer, u mag lekker lopen waar u wilt hoor, ik zou me er niets van aantrekken’.” “Komt een groep joggers mij tegemoet, spuugt een vlak vóór mij op de grond. ‘Ben je nou helemaal gek geworden’ roep ik geschrokken. ‘Moet je maar niet in de weg lopen bitch’, is het antwoord”. Zomaar een ‘bloemlezing’ uit reacties op de column Aanspreken van twee weken geleden. Alle drie demonstreren het bijna kinderlijk-puberale verzet van sommige  volwassenen tegen beperkingen die hen of anderen worden opgelegd en de neiging precies het tegenovergestelde te doen van wat van ze gevraagd wordt. Psychologen noemen die neiging reactantie. De term verwijst naar het gegeven dat mensen sterk emotioneel reageren als hun bewegingsvrijheid of opties worden bedreigd of ingeperkt. Evolutionair gezien streven we naar zo groot mogelijke vrijheid in opties en keuzes. Dat verhoogt onze overlevings-en voorplantingskansen. Beperkt iemand of iets, zoals de Corona-maatregelen, onze opties, dan kan reactantie optreden: weerstand in gedrag gepaard aan negatieve gedachten en een gevoelstoestand van onbehagen, frustratie, boosheid, angst of een mengsel daarvan. Cruciaal is nu hoe we in die reactantie-toestand reageren. Accepteren we de beperkingen en leveren we (tijdelijk) bepaalde opties in omdat we geloven dat het belangrijk is voor een groter goed, zoals onze eigen overleving of die van anderen? Of gaan we in verzet? Onderzoek van de reactantie-theorie, een belangrijke en goed onderzochte theorie, heeft twee belangrijke feiten aangetoond. Een is dat mensen hun vrijheid zo hoog waarderen dat beperking of verlies daarvan vrijwel altijd leidt tot  reactantie, tot emotioneel onbehagen of verzet. Weliswaar niet bij iedereen even sterk maar niet zelden tot op het punt van openlijke agressie of het tegenovergestelde doen van wat geadviseerd of opgelegd wordt. Bij mannen (zie de voorbeelden) overigens vaker dan bij vrouwen. De Viruswaanzin-beweging bijvoorbeeld is een uiting van vooral mannelijke reactantie. Twee is dat wij, dat is eveneens evolutionair bepaald, zeer verlies-afkerige wezens zijn. Er zit geen overdrijving in de stelling dat op allerlei gebieden – economie, relaties, status, bewegingsvrijheid, gezondheid – ‘de pijn van verlies doorgaans tweemaal zo groot is als het plezier van winst’. Dreigen verliezen op meerdere gebieden, bijvoorbeeld  gezondheid én economie, dan vinden ook meerdere pijnlijke verdubbelingen plaats. Dat maakt het cruciaal te weten, zeker in Coronatijd, hoeveel reactantie – onbehagen, agressie, angst, pijn en innerlijke weerstand – maatregelen teweegbrengen, bij welke groepen dat vooral speelt en wat de mentale en gedragsrisico’s daarvan zijn. Ik verwijt het RIVM dat niet onderzocht te hebben.

 

Besmettelijk gezond

Onlangs, tijdens het ordenen van mijn archief, kwam ik een column van mij tegen die in 1988 onder de titel Besmettingsgevaar in deze krant werd gepubliceerd. Het waren de jaren van aandacht en angst voor besmetting met het HIV en de ziekte AIDS die daardoor wordt veroorzaakt. Aanleiding voor die column was een documentaire getiteld Helen gemaakt door de Amerikaanse TV-maatschappij CBS. Helen was werkzaam als prostituee en bleek een groot aantal van haar klanten met het virus besmet te hebben. Ook het kind dat ze ter wereld bracht. De gevolgen voor de door haar besmetten waren veelal verschrikkelijk. Het merkwaardige was dat Helen zelf helemaal geen klachten had en lange tijd ook niet wist, en daarom ontkende, dat ze voor anderen een bedreiging vormde. Exact 50 jaar eerder, in 1938, had zich iets soortgelijks voorgedaan. In dat jaar was in een ziekenhuis in de VS een vrouw, Mary genaamd, gestorven die daar ettelijke jaren in quarantaine had gezeten nadat was vastgesteld dat zij decennia lang – vanaf 1883, het jaar waarin ze vanuit Europa naar de VS was geemigreerd – tal  van mensen met buiktyfus had besmet. Tijdens de overtocht  hielp Mary de scheepskok en leerde van hem koken. Via het voedsel dat ze mee hielp bereiden, besmette ze de meeste andere emigranten aan boord. Toen het schip de haven van New York binnenliep, waren minstens honderd opvarenden aan tyfus gestorven, met inbegrip van de scheepskok. Officieel werd de schuld voor de tyfusepidemie aan de slechte leefomstandigheden aan boord toegeschreven.

Eenmaal in de VS zocht Mary werk als kokkin en werkte in verschillende huishoudens, waar ze steeds opnieuw mensen besmette. Omdat ze zelf gezond was, verzette ze zich jarenlang steeds weer tegen de verklaring dat de tyfusuitbraken veroorzaakt werden door haar aanwezigheid in de huishoudens. Toen de gezondheidsautoriteiten haar uiteindelijk op het spoor kwamen, werd ze gearresteerd en kreeg vervolgens het verbod opgelegd als kokkin te werken. Omdat  ze zich daar niet aanhield en er  weer tyfusuitbraken plaatsvonden, werd ze  opnieuw gearresteerd en voor de rest van haar leven in quarantaine gehouden, waarin ze aan de gevolgen van een beroerte stierf.

Wat zowel Mary als Helen psychologisch gezien zo intrigerend maakt, is dat ze geleid werden door de opvatting dat als je je zelf gezond voelt en niet de symptomen van een bepaalde ziekte hebt, je anderen ook niet met die ziekte kunt besmetten. Ik vrees dat die opvatting bij velen nog altijd opgeld doet. Ook nu, in tijden van Corona. Het is, helaas, een ernstige misvatting. Als iemand in mijn directe omgeving met het virus besmet is, dan kan ik door hem of haar besmet worden. En kan ik op mijn buurt, ook al voel ik me gezond en heb geen symptomen, weer anderen besmetten. Vandaar dat ik dit met mezelf heb afgesproken: bij twijfel testen. Ik wil hoe dan ook geen onnodig risico voor anderen vormen. Want, homo homini virus. De mens kan de mens (ook) een virus zijn.

Afspraken over aanspreken

Wat kunnen twee Leidenaren niet wat één ook niet kan? Antwoord: achter elkaar lopen! Ik ben daar dagelijks getuige van als ik wandel door het park tegenover mijn huis. Als een stel me tegemoet komt en het hele pad bestrijkt, dan maken ze zelden  baan voor mij vrij door even achter elkaar te gaan lopen. De meesten blijven doodgemoedereerd naast elkaar lopen. Waardoor ik, voor die anderhalve meter, steeds van het pad moet. De berm in. Soms is dat geen probleem. Maar soms betekent het dat ik half het struikgewas in moet  of nagenoeg struikel over de benen van degenen die op een bank naast het pad zitten. In het park wordt ook aan de lopende band gejogd. Prima wat mij betreft als ze die bewuste afstand maar aanhouden. Maar dat doen joggers meestal niet. Die kiezen vrijwel altijd voor het midden van het pad en bezweet en druppeltjes rondspattend komen ze of van achteren rakelings langs je heen of jij moet, als ze van voren komen, een eind de zijkant in duiken om niet met allerlei besmettingsvisioenen thuis te komen. Na inmiddels minstens 10 weken van anderhalve meter, dus zo’n 70 parkdagen, begint me dat alles danig te irriteren. Want velen lijken het ondanks alle oproepen van Rutte en zijn RIVM-makkers maar niet te leren. Mijn eigen ‘voorbeeldig’ uitwijkgedrag werkt ook niet. Ik begin dat zo langzamerhand ook mezelf te verwijten. Want ik heb nog nooit een van die stellen of joggers op hun gedrag aangesproken. Waarom niet? Ik kan dat niet precies duiden. Beducht voor een afwijzende of agressieve reactie? Angst dus? Of lafheid? Of is het nog basaler? Is het ongewoonte? Heb ik gewoon niet geleerd, in mijn opvoeding, scholing, sociale omgang, hoe je dat doet, anderen op straat op een respectvolle maar effectieve manier aanspreken op hun problematische of tegendraads gedrag? En omgekeerd, heb ik niet geleerd hoe het op een respectvolle en effectieve manier te incasseren als anderen mij op voor hen problematisch of hinderlijke gedrag aanspreken? En hoef ik er bij anderen dus ook niet op te rekenen? Bij publieke afspraken voor duurzame gedragsverandering hoort leerpsychologisch ook de afspraak elkaar te mogen aanspreken als we die verandering even vergeten of nalatig zijn en respectvol te accepteren als we daar op worden gewezen. Kortom, willen we een zekere laksheid in het onderhouden van de gevraagde onderlinge afstand of hygiene maatregelen en daarmee een 2de Corona golf in het najaar voorkomen, dan moeten we veel meer nadruk leggen op afspraken over en vaardigheid in aanspreken. Daarom, Rutte en hulptroepen, maak en verspreid als de bliksem filmpjes of videos waarin respectvol en effectief aanspreken en incasseren van aangesproken worden, wordt gemodelleerd. Roep onderwijsinstellingen op deze regelmatig in gangen en klassen te tonen en kinderen, jongeren en studenten daarin te oefenen. En hamer er constant op dat wij ons in de pubieke ruimte wel degelijk tegen elkaar aan mogen bemoeien. Die ruimte is immers van ons allemaal.

Beloof dat toch niet!

Afgelopen dinsdag verscheen er in de NRC en op de website van 113 (www.113.nl) het volgende bericht: ‘Vragenlijsten en trainingen kunnen suicide onder jongeren voorkomen. Een dergelijke aanpak bleek in Brabant effectief’. Mijn eerste reactie? Alsjeblieft, beloof dat toch niet! Ik hou me regelmatig bezig met hulpverlening aan suicidale jongeren, met consult geven aan gezinnen of organisaties die daarmee te maken hebben en met het bijhouden van de wetenschappelijke onderzoeksliteratuur over suicidepreventie bij jongeren. Wat mij drijft is het besef dat er geen groter drama denkbaar is, zowel voor direct betrokkenen zoals ouders en broers/zussen, als voor ons als mensheid, dan als een kind niet meer wil leven en de daad bij die wens voegt. Dan sterft niet alleen een kind. Dan sterft ook een toekomst. Maar er is ook geen grotere vreugde, grotere overwinning, denkbaar dan als het lukt een kind voor de poort van de dood weg te halen en naar het leven terug te voeren. Maar daar zijn geen gemakkelijke manieren voor, zo laat ruim honderd jaar intensief onderzoek – in 1910 vond al het eerste wetenschappelijke symposion over zelfdoding onder jongeren plaats – steeds weer zien. Zelfdoding is een complex fenomeen en nog altijd, meer dan een eeuw later, begrijpen we onvoldoende hoe biologische, psychologische, sociale en omgevingsfactoren in wisselwerking crisissituaties creeren met zelfdoding als uitkomst. We weten daarom ook nog altijd onvoldoende hoe en waarmee we moeten ingrijpen om zo’n afloop bij jeugdigen te voorkomen. Ik heb dan ook nog geen enkel hard bewijs gezien dat de ‘Brabantse-113’ aanpak ook maar één zelfdoding door een jongere heeft voorkomen. Wat het bij een bepaalde groep  jongeren zal bereiken, is een vermindering van depressieve gedachten en van suicide-ideatie, van gedachten aan zelfdoding. Zoals ook een reeks andere programma’s, zowel in ons land als elders, dat doen. Maar volkomen terecht stelt de recente Research Agenda for Youth Suicide Prevention: depressieve gevoelens, suicide ideatie, suicidepoging en suicide zijn te onderscheiden gedragingen en bevindingen met betrekking tot  een daarvan hebben onvoldoende zeggingskracht of validiteit met betrekking tot de andere. Suicidegedachten en het doen van een niet-dodelijke poging zijn indicatoren voor hoge stress en/of gebrekkige persoonlijke vaardigheden en sociale steun of relaties. Maar het zijn geen robuste indicatoren of voorspellers van zelfdóding. Zelfdoding is een betrekkelijk uitzonderlijk verschijnsel onder jongeren, ook onder degenen met depressieve gevoelens of suicidegedachten. Er is daarom grote behoefte aan onderzoek naar de uitzonderlijke processen die deze uitzonderlijke sterfgevallen op een inzichtelijke en beinvloedbare wijze in beeld brengen. Dergelijk onderzoek is moeilijk, tijdrovend en kostbaar, zoals ik zelf bij herhaling heb ervaren en onder andere met ouders en andere betrokkenen heb beschreven in het boek ‘Het is net of ik hier niet hoor. Leven en dood van een dertienjarige’. De preventie van zelfdoding bij jongeren met een hoog risiko daarop is een opgave die het afnemen van signaleringsvragenlijsten en geven van vaardigheidstrainingen verre te boven gaat. Stop daarom alsjeblieft met onverantwoorde beloftes. Ze voegen hoogstens ontgoocheling toe.

Relaties tussen generaties

“Ik heb een vraag die me al een aantal weken bezighoudt sinds ik mijn vader heb geinterviewd met het schema dat u mij hebt toegestuurd. Ik had er eigenlijk helemaal geen zin in en ik heb het voornamelijk gedaan omdat mijn vader er zo op aandrong nadat hij daarover in de krant had gelezen. Maar gek genoeg vind ik hem sindsdien aardiger. Hij mij volgens mij ook.Toch is er niks in het interview aan de orde gekomen waarvan ik kan aanwijzen ‘daar komt dat door’. Hoe zit dat dan?” Laat ik beginnen met te zeggen dat dit een effect van het (volwassen) kind – ouder interview is waarop ik zeer heb gehoopt. Zeg maar het verbeteren van de relaties tussen generaties in een en dezelfde familie. Zij het soms in andere bewoordingen heb ik inmiddels van meerdere ‘interviewer’-kinderen soortgelijke ervaringen te horen gekregen. Een zekere verbazing over het feit dat het interview op de sfeer in de onderlinge relaties een langduriger positief effect heeft zonder dat aanwijsbaar is waardoor precies. Vanuit psychologisch perspectief is dat overigens niet zo verbazingwekkend en wel vanwege wat wel eens het Tolstoi-effect genoemd wordt. Naar de grote Russische romanschrijver Leo Tolstoi (de schrijver van onder meer Oorlog en Vrede en Anna Karenina) die ooit het volgende beweerde: ‘we mogen andere mensen niet zozeer vanwege het goed dat zij ons gedaan hebben, als wel vanwege het goede dat wij hen gedaan hebben’. Zoals de aandacht die we aan hen gegeven hebben. Dat is een opmerkelijk gegeven. Als wij goed of aandachtig zijn voor iemand, zoals een ouder, een kind, een buur of als we een hulpbehoevend familielid met iets helpen, dan neemt de mate waarin we die persoon aardig vinden, dikwijls toe. De verklaring daarvoor is dat wij psychologisch zo in elkaar zitten dat wij altijd onze gedrag voor ons zelf moeten rechtvaardigen. Dus als we veel moeite voor iemand doen of iemand veel aandacht  geven en vervolgens voor ons zelf de vraag moeten beantwoorden waarom we die moeite gedaan of die aandacht gegeven hebben, dan is een voor de handliggend  antwoord, dat die ander die aandacht of hulp verdient. Dat we ons dus terecht voor die persoon hebben ingespannen. Hieruit valt een belangrijke conclusie te trekken. Door anderen te helpen of door ze aandacht te geven zoals door hen te interviewen, neemt niet alleen onze betekenis voor hen toe. Ook hun betekenis voor ons neemt toe. Fascinerend is het niet, om te moeten concluderen dat als je wilt dat jouw ouders belangrijkere mensen voor jou worden, het helpt hen te interviewen? Dat je daarbij ook nog eens informatie over hen verzamelt waardoor je hen beter begrijpt (en jezelf mogelijk ook als door hen opgevoed) is daarbij een bonus. En dan is er nog een andere belangrijke bonus. De interviewervaring helpt  je je bewuster te worden van het feit dat je de mate waarin je anderen mag, voor een groot deel zelf in de hand hebt.

Jezelf durven herkennen

Hoe meer je van iets of iemand weet, hoe genuanceerder je oordeel over dat iets of die iemand is. Draai je deze zogenoemde wet van de cognitieve complexiteit om dan wordt het ‘hoe ongenuanceerder je over iets of iemand oordeelt, hoe minder je van dat iets of die iemand afweet’. Hoewel dat nooit goed is onderzocht, zou een van de gevolgen van deze wet kunnen zijn dat wij geen behoefte hebben aan meer kennis over bepaalde mensen, omdat we ons oordeel over hem of haar niet wensen bij te stellen of te nuanceren. Ik ben me onlangs gaan afvragen hoe vaak dit in de (volwassen) kind – ouder relatie speelt. Aanleiding is dat onder de duizenden verzoeken om het kind-ouder interviewschema waar ik in de column Intieme Vreemden eind januari over schreef, er ettelijke honderden zijn met ongeveer deze toelichting: ‘Mijn ouders leven niet meer, dus hen kan ik niet meer interviewen, maar toch zou ik graag het interviewschema ontvangen om aan mijn kinderen door te geven en hen te vragen mij te interviewen’. Een aantal daarvan hebben me bericht hoe het verder is gegaan en daaruit maak ik op dat nogal wat van de ‘gevraagde’ kinderen niet echt staan te trappelen hun ouder(s) te interviewen. Of het zelfs gewoonweg afwijzen. Met argumenten varierend van ‘ik weet alles al van je’ via ‘voorlopig geen tijd daarvoor’ of ‘de zin ervan niet inzien’ tot ‘zich er ongemakkelijk bij voelen’. Natuurlijk gaat het hier om een kleine niet-representatieve steekproef en het beeld zou best kunnen veranderen als ik alle opgedane ervaringen bijeen zou kunnen verzamelen. Maar toch, de ervaringen die ik wel toegezonden heb gekregen, geven te denken. Maar wat me vooral aan het denken heeft gezet, is een toevallig gesprek met een zoon, wiens vader, die een goede collega van mij is, precies om bovengenoemde reden het schema bij mij had opgevraagd. Zoonlief gaf onomwonden toe niet veel zin te hebben zijn vader te interviewen:“behalve dat ik wel wat beters te doen heb, ben ik ook niet echt geinteresseerd in die man. Trouwens,  je ouders zijn je verleden en ik ben vooral bezig met de toekomst”. “Maar is voor jou duidelijk wat jij uit dat ‘ouderverleden’ meeneemt naar de toekomst en waarom?” vroeg ik. Is voor jou bijvoorbeeld duidelijk wat gemaakt heeft dat jij niet meer geinteresseerd bent in je vader en kan het belangrijk zijn dat te begrijpen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat jouw zoon later ook zo over jou denkt? Waarop hij als gestoken reageerde met ‘maar ik wil eigenlijk helemaal niet weten wat ik in de persoon en levensloop van mijn vader bij mezelf herken’. Ik heb geprobeerd hem duidelijk te maken dat je zelf leren kennen in belangrijke mate ook betekent jezelf herkennen in anderen, met name in je ouders. Afgelopen week liet zijn vader me weten dat er een interview-afspraak gemaakt was en bedankte me daarvoor. Maar daarvoor moet hij natuurlijk niet mij, maar uitsluitend zijn moedige zoon bedanken.