Voorwaardelijke humor

Als ik die bepaalde vriend aan de lijn krijgt, begint ons gesprek steevast met een stilte. Ik wacht tot die door hem wordt verbroken met ‘weet je..?’ of ‘heb je..?’ want dan volgt er (meestal) iets grappigs waardoor het gesprek met een goed humeur start. Zoals onlangs. “Weet je, ik moest vanmorgen in de supermarkt niezen. Ik heb nog nooit van zoveel mensen aandacht gehad”. Ik inderdaad lachen. Maar met een ietwat dubbel gevoel. Want het is ook een beetje de spot drijven met de angst van mensen. Toen ik hem daarop pseudovermanend wees was zijn reactie ‘”je hebt gelijk, dit is ook een beangstigende tijd. Volgens de Chinezen is het ‘t jaar van de rat en dat begint dan met een virus”. Dat vond ik wel spitsvondig maar echt leuk? Je kunt met humor soms ook bewerkstelligen dat de stemming eerder ont- dan opvrolijkt. Hij gaf toe zich daarvan soms te weinig rekenschap te geven. “Maar ik blijf erbij dat degenen met gevoel voor humor, als zender of als ontvanger, het over de hele linie kwa gezondheid beter doen dan degenen zonder. Ze kunnen beter relativeren en dat betekent dat ze zelfbeheerster omgaan met stress en klachten en kwalen”. Het beschikbare onderzoek geeft hem daar gelijk in. Maar humor, om heilzaam te zijn, moet wel aan drie voorwaarden voldoen. Het moet niet op een bespottende manier nationaliteiten, bevolkingsgroepen of generaties tegen elkaar af- of opzetten (stomdronken jongeman ziet oude man en bralt ‘wat ben jij oud zeg!’. Die reageert met ‘wat ben jij dronken zeg!’. ‘Waarop de jongeman uitroept: ‘maar dat is morgen weer over’). Een voorbeeld van humor waarin de  generaties wel met gelijke munt worden betaald? Een jong ventje collecteert voor de fanfare. Hij komt voorbij een oude man die op de eerste verdieping uit het open raam kijkt en roept “Meneer, hebt u wat over voor de fanfare?” “Wat”, reageert de man, “voor sigaren?” “Nee meneer, voor de fanfare.” Dat gaat zo nog twee keer, waarop het jochie geirriteerd uitroept “Ouwe, smeer die sigaren maar in je haar. En de oude man terugroept “ en jij die fanfare van jou”. Voorts, goede humor drukt bij voorkeur op een onverwachte manier zelfkennis of zelfspot uit in plaats van anderen bespotten. Fraai voorbeeld is  de professor in de opvoedkunde die in een talkshow op de vraag wanneer het leven begint, antwoordde:‘Dat begint als mijn jongste kind het huis verlaat en de hond mee neemt’. En het moet, reden voor Mark Twain humor ‘the juice of life’ te noemen, bijvoorkeur gaan over iets wezenlijks. Zoals in het voorbeeld de stress van opvoeding. Of zoals in het volgende –  mijn vriend had inmiddels ware humor weer te pakken – de absurde kloof tussen leefwerelden. ‘Bij de ingang van Albert Heijn aan een coronaleeg plein spreekt een dakloze een vrouw aan die net inkopen heeft gedaan: “ik heb al drie dagen niet gegeten”. Waarop de vrouw vraagt: “waar kun je zoveel zelfbeheersing leren?”’

Sociaal-emotionele afstand

Betekent sociale afstand ook emotionele afstand? Eerste paasdag brachten onze jongste zoon en zijn vrouw ons een anderhalve meter bezoek. Ze hadden ook hun jongste kind, 15 maanden oud, meegenomen. Omdat het mooi weer was en we in de tuin meer dan voldoende ruimte hebben voor de voorgeschreven afstanden, mocht hij ook even loslopen. We hadden een koord gespannen om de veilige afstand te markeren. Maar nauwelijks liet zijn vader hem los of hij, mij ziende, rende op mij af, zijn handjes voor zich uitstrekkend. Terwijl ik naar achter week, tilde zijn vader hem net op tijd omhoog en terug achter het koord. Een ingreep die nog keren herhaald moest worden. Ik ervoer dat als absoluut niet leuk. Tot zo’n 4 weken geleden paste ik, vanaf dat hij ongeveer een maand oud was, iedere week een groot deel van een dag op hem. Naarmate de maanden verstreken werden onze uitwisseling en wederzijdse gehechtheid steeds intenser. Als ik binnenkwam om de voorafgaande oppas af te lossen en hij zag mij, maakte hij zich acuut overal van los en kwam op mij toerennen. Precies zoals hij nu met Pasen deed. En het eerste wat ik dan deed was hem oppakken, knuffelen, rondsjouwen, in de lucht gooien en op schoot nemen. Ons begroetingsritueel zeg maar. Precies alles wat deze Pasen niet mocht. Zijn voortdurende pogingen  bij me te kunnen komen en zijn vader’s en mijn pogingen dat te voorkomen, maakte de ontmoeting voor ons beiden  frustrerend, enigzins verdrietig zelfs. Toen hij enige tijd later na veel gezwaai en afstandskussen met zijn ouders vertrok, realiseerde ik me terwijl ik de voordeur achter hen sloot, dat er niet enkel ‘social distancing’ had plaatsgevonden. Ook ‘social-emotional distancing’. We hadden niet alleen ruimtelijk maar ook emotioneel afstand  moeten houden. Behalve meters  ook contactverlangens moeten inleveren. Sindsdien houdt de vraag mij bezig wat social-emotional distancing aanricht als het nog maanden- of wie weet jarenlang moet. Om nog even bij mijn kleinzoon te blijven. Stel dat ik een jaar of langer niet meer op hem kan passen en met hem omgaan  zoals we dat gewend waren te doen, welke gevolgen zal dat hebben? Voor mij zal in ieder geval gelden dat ik dan veel minder van zijn ontwikkeling in juist de zo belangrijke periode van 1 tot 3 jaar zal kunnen mee-maken, in dubbele betekenis, dan zonder corona het geval zou zijn geweest. Zo belangrijk omdat kinderen daarin leren spreken, zelfbeeld ontwikkelen, relaties leggen, gevoelens differentieren en fantasie en werkelijkheid onderscheiden. Ik kan kortom niet de grootouder zijn, die ik graag zou willen zijn en waarvan ik geloof dat hij dat ook graag wil. Ik zal overigens bepaald niet de enige grootouder die met dit coronagevolg worstelt en met deze vraag: maakt lange tijd sociaal afstand  moeten houden van wie je houdt, het voor opgroeiende kinderen moeilijk die gevoelens te onderhouden? De wetenschap heeft daar nog geen duidelijk antwoord op. Ik wel. Schiet alsjeblieft op met dat vaccin.

Een oefening in nederigheid

Samen met mijn buurman, oud-huisarts, wandel ik door het park aan de overkant van de singel waaraan we beiden wonen. Onderling houden we alert de voorgeschreven afstand en meerdere keren moeten we ver uitwijken om die afstand ten opzichte van tegemoet komende wandelaars te houden. Dat maakt in gesprek blijven ongemakkelijker en geeft, aan wat eerder een ontspannen bezigheid was, wandelen, een zekere mate van gespannenheid. We hebben het erover waarom dat zo is en of dat alleen maar te maken heeft met het feit dat we voortdurend moeten opletten. “Nee’, het is meer’ zegt hij. “Angst?” vraag ik bijna retorisch. Hij knikt maar neemt het woord niet luidop over, alsof dat te confronterend, te kwetsbaar is. Al doorpratend bekennen we aan elkaar dat precies hierin de kern van ons ongemak of onrust gelegen is. De coronacrisis is een confrontatie met onze kwetsbaarheid, onze fragiliteit. Wij zijn uiterst fragiele wezens. Contact met een minuscuul, voor het blote oog onzichtbaar viraal organisme, kan al voldoende zijn om ons biologisch en  psychologisch af te breken. De middelen die we inzetten om dat te voorkomen, afstand houden, sociale isolatie, handen wassen, zijn niet meer dan lapmiddelen. Ze verminderen de waarschijnlijkheid dat onze fragiliteit door het virus kan worden benut, maar bieden er absoluut geen garantie tegen. Wat innerlijk aan ons knaagt en waaraan we voortdurend worden herinnerd doordat we daar in het park steeds maar lopen uit te wijken, is dat we wezens op de vlucht zijn. Merkwaardig genoeg betekent het  dat we wel angstig zijn maar niet in paniek. Helaas niet. Want paniek betekent voor korte tijd blootgesteld worden aan een gevaarlijke situatie waaruit we kunnen vluchten en ons weer veilig voelen. Maar de coronacrisis betekent chronisch in angst. Als we nu onze huizen weer invluchten, is veiligheid nog altijd geen zekerheid. Hebben we toch iets aangeraakt, ingeademd, opgevangen dat ons fataal kan worden? Dat is wat corona bij ons blootlegt. Het besef dat onze fragiliteit ons op ieder moment fataal kan zijn. En die confrontatie met onze fundamentele kwetsbaarheid is geen kwade droom. Het is de werkelijkheid, biologisch, psychologisch. Vrijwel tegelijk spraken we uit dat het hoofd bieden aan de corona-crisis daarmee in essentie een oefening in nederigheid is. Een deugd die we al te lang verwaarloosd hebben. Onze cultuur is er vooral een van hoogmoed geworden, van de ‘sky is the limit’, veroudering en sterfelijkheid zijn ‘preventable medical conditions’, de mens is ‘the master of the universe’ en ‘the only sin is not to win’ (Donald Trump). Het spreken over die zelfoverschattingen bracht ons  op het boek De Pest (La Peste) van de Franse filosoof Albert Camus. Geschreven in 1947 maar naadloos beantwoordend hoe en waarom crises als de coronacrisis ook psychologische  crises zijn. Het is enkel realistische omgang met onze fundamentele fragiliteit, nederigheid kortom, die psychologische ontreddering voorkomt of hanteerbaar maakt. Want, om het kort en pijnlijk treffend  met Camus te zeggen: “Het leven is een hospice, geen hospitaal”.

Spreken is goud

Het jaar weet ik niet meer precies. Ik was 12 of 13 jaar, zat op een seminarie  en er heerste zware griep. Veel mede-seminaristen en paters moesten het bed houden. De missen  waren voor een aantal dagen opgeschort en de groepsgebeden waren even niet verplicht. Ik vond dat heerlijk. Van mij mocht de epidemie nog lang duren. Wel werden de niet-zieken dagelijks halverwege de middag naar hun slaapcel gestuurd met een kwikthermometer. Bleken we koorts te hebben dan moesten we meteen in bed. Dat wilde ik per se niet. Om te zorgen dat de koorts die ik wel had niet kon worden vastgesteld, hield ik de thermometer steeds eerst even tussen mijn billen en dan, als ie rond de 38 uitkwam, ter afkoeling uit het raampje van mijn slaapcel. Hoewel ik me een aantal dagen niet helemaal jofel voelde, genoot ik zozeer van het zo verworven lossere regime dat het die symptomen zeker waard was. Terugdenkend aan die ervaring heb ik me afgevraagd hoeveel kinderen nu weliswaar lichte klachten hebben die op corona kunnen wijzen maar dat, net als ik indertijd, voor anderen verborgen proberen te houden. Want zo gauw je ouders dat in de gaten hebben, ben je mooi je vrijheid kwijt. Niet meer naar buiten, niet meer met andere kinderen omgaan, en de godganse dag opgescheept zitten met je mede-gezinsleden, die ook in quarantaine moeten. Ik heb er indertijd als kind geen moment bij stil gestaan dat door te doen alsof en besmet rond te blijven lopen, ik mogelijk anderen besmette. Niemand die me daarop wees. Dat excuus kunnen 12-13 jarigen vandaag niet meer aanvoeren. Ze worden via de media en talloze websites praktisch doodgegooid met informatie over het virus en de daarvoor geldende gedragsregels. Maar opmerkelijk genoeg is er een cruciale gedragsregel voor hen die ik nog nergens ben tegengekomen. Die luidt: ‘als jij, kind, vermoedt of merkt dat je griepsymptomen ontwikkelt, vertel het tegen je ouders en wel onmiddellijk. Want juist nu is spreken goud en kan zwijgen ziekmakend zijn’. Dat geldt overigens niet alleen voor kinderen, maar evenzeer voor ouders. Daarom ouders, spreek daarom met je kinderen over deze ‘vergeten’ regel. Maar spreek met hen ook af en toe over hoe de veranderingen door de corona-crisis door hen worden ervaren. Die zijn voor hen minstens zo groot  als voor volwassenen. Niet naar school, sportclub, muziekgroep, niet  of heel beperkt naar buiten en met vriendjes omgaan, geen direct contact met opa’s en oma’s, geen of heel beperkt bezoek van of aan gezinsvrienden, geen verjaardagsfeestjes, geen vakanties zoals gepland en, niet te vergeten, grote onzekerheid over of en wanneer alles ooit weer normaal wordt. Bedenk voorts, de onzekerheid die jij nu als ouder ervaart over jouw gezondheid, werk en inkomen is niet alleen een stressbron voor jezelf. Het  beinvloedt ook de sfeer in huis en daarmee hoe angstig of gerust je kinderen zich voelen. Ook hier geldt: spreken is goud, zwijgen verdient geen medaille.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Angst is deelbaar

Het is zaterdagochtend, ik zit aan mijn ontbijt en kijk de tuin in. Het is zonnig, de lucht is strak blauw, hier en daar beginnen planten in bloei te komen, een ekster en een vlaamse gaai fladderen rond. Nog maar kort geleden zou ik dat alles hebben aangezien voor het begin van een prachtige dag en opgevat hebben als een uitnodiging om naar buiten te gaan, de wereld in, het leven te vieren. Maar niet langer. Buiten heeft voor mij, zelfs terwijl ik besef dat het mogelijk overdreven of overgeneraliserend is, meerdere nuances van bedreiging gekregen. Alsof er achter dat prachtige dagbegin onzichtbaar iets kwaadaardigs wacht op de gelegenheid om op mij over te springen. Natuurlijk weet ik dat ik in mijn eigen tuin veilig ben. Maar ik weet ook dat als ik straks in het park in de buurt wil gaan wandelen, zoals ik al jaren dag in dag uit doe, diezelfde veiligheid niet langer een vanzelfsprekendheid is. De enkele keren dat ik dat de afgelopen dagen toch heb gedaan, heb ik angstvallig (treffend woord nu) de voorgeschreven afstand van anderhalve meter van voorbijgangers proberen aan te houden. Zij  meestal ook. Maar het geeft een vervreemdend  gevoel van wantrouwen om als voorbijgangers in elkaar een potentiele levensbedreiging te moeten zien. Ik althans ervaar het als een ontmoedigende, zelfs deprimerende boodschap. Onlangs schreef ik op deze plaats dat het niet zozeer angst voor de dood als wel voor controleverlies is die mensen in deze coronatijd in zijn greep houdt. Ik denk nu dat dit een vergissing was. Enige zelfanalyse en literatuuronderzoek heeft mij duidelijk gemaakt dat achter gevoelens van onveiligheid, ontmoediging en controle-verlies bij rampen van de corona-omvang, wel degelijk de meest fundamentele van alle angsten loert: de angst voor de dood. De enorme investering van psychologische energie die wij nu, kabinet, overheidsdiensten, zorginstellingen, burgers en bedrijfsleven, massaal plegen ten behoeve van het behoud van het leven en van zelfbehoud, zou onmogelijk zijn als de angst voor de dood ons niet even massaal opjaagt. De term ‘zelfbehoud’ alleen al wijst op inspanningen om een levensvernietigende kracht te neutraliseren of te vertragen. In normale tijden bewegen we ons meestal alsof we niet geloven in onze eigen dood. Maar door corona kunnen we ons die psychologische luxe niet langer permitteren. Want het gaat nu niet om het omgaan met onzekerheid maar juist om het omgaan met een zekerheid. De zekerheid van doodsangst. Willen we psychologisch nu iets voor elkaar betekenen, dan is het door openhartig over en met die angst in gesprek te gaan. Angst heeft de eigenaardige eigenschap om ondermijnender te worden naarmate we datgene waarvoor we angst hebben, verdringen. Zo ook doodsangst. Maar doodsangst openlijk benoemen en bespreken vergt moed. Geen TV-presentator, koning of premier heeft daar tot op heden de moed toe gehad. Heeft durven uitspreken dat ook zij doodsangstig zijn en hoe ze daarmee omgaan. Dat betreur ik. Want zeker in tijden van corona is gedeelde angst halve angst.

 

 

 

 

 

 

Stop het hamstervirus!

Afgelopen vrijdagavond omstreeks 7 uur. Ik ga naar de  Albert Heijn bij mij in de buurt om spaghetti te kopen. Bij binnenkomst val ik van de ene verbijstering in de andere. Tal van schappen blijken, op enkele eenzame verpakkingen na,  zo goed als leeg. Alsof er een orkaan door de zaak is gegaan en alles op zijn weg heeft weggeblazen. Ook in het pasta-schap. Geen spaghetti meer te bekennen. Een vakkenvuller die ik er naar vraag, antwoordt dat er morgen wel weer zal zijn maar dat ik dan flink vroeg moet komen. ‘Want ze nemen het soms wel met tien pakken tegelijk mee’. Op dat moment komt een vrouw voorbij met een bergtop aan producten in haar winkelwagen die minstens 10-20 centimeter boven de rand daarvan uitsteekt. Meteen daarop een man met een eveneens overvolle wagen en een enorm pak toilet- of keukenpapier onder zijn arm, die doodgemoedereerd hardop tegen de vrouw naast hem uitroept “ziezo, daar kunnen we  weer een maand mee vooruit’. Als ik even later met de weinige boodschappen die ik nog kon doen, naar huis rijd, bedenk ik dat er niet een maar twee virussen rondwaren. Een lichamelijk en een psychisch virus. Beiden zijn van mens op mens overdraagbaar en hoogst besmettelijk. Zo voelde ik daarnet in Albert Heijn het psychische virus, dat tot hamsteren aanzet, bij aanblik van die overvolle winkelwagens zich ook even in mij roeren. Beide virussen zijn levensgevaarlijk. Het lichamelijke virus kan ons lichamelijke immuunsysteem slopen. Maar het psychische virus kan door gedachten als  “Wat kan mij het schelen of er iets voor anderen overblijft als ik maar genoeg heb” en het gedrag wat daaruit volgt ons sociaal immuunsysteem slopen. Het sociale weefsel dat ons bindt en ons elkaar doet vertrouwen en beschermen. Scherper gezegd. Hamsteren is anti-sociaal gedrag in de meest letterlijke zin van het woord. Want het sloopt het meest belangrijke sociale kapitaal waarover we beschikken: wederzijds vertrouwen. In haar prachtige boek Dilemmas of Trust noemt Govier vertrouwen de lijm van de samenleving. De twee componenten van die lijm zijn goede intenties en competenties,  het hebben van goede bedoelingen jegens anderen en weten hoe die waar te maken. Mensen vertrouwen is verwachten dat zij goed of juist jegens ons zullen handelen, en dat ze weten hoe behalve met hun eigen ook met onze belangen rekening te houden en ons niet te schaden. En terwijl we juist in deze tijd van crisis niets zozeer nodig hebben als wederzijds vertrouwen, als geloof in de goede intenties en competenties van elkaar, zijn er mensen bezig, de  hamsteraars, ons met wantrouwen te besmetten. Het kan daarom niet toevallig zijn dat het woord hamsteren is afgeleid van een oud-Iraans woord dat ‘de vijand, die omverwerpt’ betekent. Hamsteraars werpen het vertrouwen tussen mensen omver. Ik roep de supermarkten op die schuingedrukte zin de komende weken boven hun ingang te hangen. En alle lezers om als er nog twee pakken spaghetti over zijn, er een te laten liggen.

“Je moet iets doen!”

Aan mensen uit mijn omgeving stel ik af en toe de vraag ‘waar zijn we nou eigenlijk bang voor wat dat Corona-virus betreft?’ Het eerste spontane antwoord is vrijwel altijd: voor de dood. Kortom, Corona-angst zou eerst en vooral doodsangst zijn. Ik betwijfel dat. Met het woord ‘doodsangst is iets  vreemds aan de hand. Voor alle angsten – of het nu gaat om fobiee¨n als die voor dieren, bloed, injectienaalden, onweer, vliegen en noem maar op – geldt dat ze betrekking hebben op ‘dingen’ die je kunt ervaren of zien. Behalve doodsangst. Je kunt de dood niet ervaren. Als je dat wel zou kunnen zou je immers niet dood zijn.  Je kunt dus ook niet bang zijn voor de dood. Je kunt alleen bang zijn vo´ o´ r de dood. Dat wil zeggen voor het proces van doodgaan of sterven. Of precieser, voor de gedachten en gevoelens die je verwacht nog bewust te zullen ervaren als het virus bezig is je leven uit te doven. Angst voor het virus is daarom in ieder geval anticipatie-angst. Een treffend woord: ‘anticipatie’. Het  komt van het Latijnse woord anticipare, dat zoiets betekent als ‘vooruitgrijpen’. Angst vo´ o´ r het virus is ‘vooruitgrijpende  angst’. Het is angst die voorbij het heden grijpt naar gevoelens die je denkt te zullen hebben en de risico’s die je denkt te zullen lopen als je de besmetting hebt opgelopen. Maar dat is psychologisch wat het virus betreft niet het hele angstverhaal. Een ander aspect van de virus-angst is angst voor controleverlies. Verlies van controle over de verspreiding van het virus in je directe omgeving. Die angst heerst momenteel wereldwijd. Dat is duidelijk te zien aan het gedrag van degenen die op dit punt beleid moeten maken en ons informeren en adviseren. Ze zullen het liever niet hardop zeggen maar ook zij verkeren voortdurend in de greep van de angst voor controleverlies over besmetting. Onzeker als ze zijn over de effectiviteit van bepaalde maatregelen, zullen ze die toch  voorstellen of opleggen,  enkel en alleen om de geruststellingssuggestie die van actie kan uitgaan. Zowel naar het publiek als naar hen zelf: ‘we doen tenminste iets’. Wat ieder van ons persoonlijk betreft brengt de angst voor controleverlies ons er toe ‘dingen’ te doen als mondkapjes te dragen, onze handen volgens voorschrift vaker te wassen, bepaalde bijeenkomsten te vermijden, ons in huis terug te trekken. Allemaal maatregelen waarvan het effect niet of maar beperkt bekend is. Maar het zijn wel maatregelen waardoor we onze angst voor verlies van controle verminderen, “we doen tenminste iets”, hoewel die daarmee niet verdwijnt.  Want het virus is onzichtbaar. En controle over een onzichtbare vijand is en blijft een ondoorzichtige onderneming en niet zelden vooral een schot in het duister. Sigmund Freud, de bekendste van alle psychologen ooit, zei dat hij voor niets zozeer angst had als voor verlies van controle. Om daar aan toe te voegen: “Enkel met denken wordt die angst niet minder. Je moet iets doen.”

Vertrouw de piloot

Afgelopen vrijdag was ik in de Sint-Martinuskerk in Sneek, mijn geboorteplaats, voor de opname van een interview voor het EO-programma Adieu God. Vlak voor de opname zei ik tegen interviewer Tijs van den Brink dat ik nog even een rondgang door de kerk wilde maken. Ik wilde doen wat ik altijd doe als ik een kerk bezoek, een kaars aansteken en een wens doen. Ik heb enige tijd getwijfeld over welke wens. Voor de hand lag een goed interview te wensen. Maar dat voelde toch als te egocentrisch in een wereld waarin de angst voor besmetting, ziekte en dood zo heftig om zich heengrijpt. Uiteindelijk heb ik half fluisterend als wens geuit” ‘zorg er alsjeblieft voor dat we niet in paniek raken’. Aan wie ik die wens heb gericht? Aan de God, de zoon of de moeder die in deze kerk vereerd worden? Ik denk eigenlijk vooral aan de mensheid, mijzelf inbegrepen. Want wat als dat gebeurt, wereldwijd, als het panisch ieder voor zich wordt? Dat risico bestaat wel degelijk. Ook in mij. Als ik lees of hoor dat mensen aan het hamsteren zijn geslagen, dan voel ik een zekere angst-aandrang om dat ook te gaan doen. Terwijl ik weet dat ik, dat wij met zijn allen daartegen krachtig nee moeten zeggen, die aandrang hoe dan ook moeten onderdrukken. Want als die losbreekt, vrijspel krijgt, dan betekent dat chaos, hel, en de doodsteek voor solidariteit. Maar hoe zorg je dat jij zelf en de mensen om je heen niet in paniek raken? Ik weet inmiddels uit ervaring en wetenschap dat drie ‘dingen’ belangrijk zijn. Een is, spreek over je angsten met anderen, ook als ze in je eigen ogen overdreven of maf of ‘gestoord’ zijn. Twee is, beperk je ‘inname’ van berichtgeving over de bedreiging. Besluit om iedere dag,  hooguit dertig minuten informatie over de laatste stand van bedreiging te consumeren. En drie, besluit de mensen te vertrouwen die namens overheid en wetenschap informatie en advies verstrekken. Die drie ‘dingen’ kwamen een jaar of wat geleden op een treffende wijze samen tijdens een KLM-vlucht van Amsterdam naar Frankfurt. Op een gegeven moment kondigde de piloot aan dat we terugmoesten naar Amsterdam vanwege problemen met een cockpitcomputer. Nauwelijks was hij uitgesproken of de vrouw naast mij vroeg “what did he say?” Ik antwoordde dat en waarom we terug naar Amsterdam moesten. Ze reageerde op slag met een angstig ‘Oh God’ en vroeg vervolgens bijna panisch “do you think we’ll gonna make it back to Amsterdam?”  “I don’t know” was aarzelend mijn antwoord “but he, the pilot, says so”. Waarop zij met de cruciale vraag terugkwam: “But do you trust the pilot?” Daar moest ik echt even over nadenken, want mijn eigen houding onderzoeken en positie kiezen. Dat leidde tot dit antwoord: “I decide to trust the pilot”. Tijdens de terugvlucht heb ik haar en de vriendin waarmee ze vloog meerde keren zachtjes horen fluisteren: “We decide to trust the pilot”.

Operatie Schone Handen

Operatie Schone Handen

Rene Diekstra

Het is druk in het herentoilet van de bioscoop. Ik sta met vier anderen te wachten en drie mannen die al wel aan het afwateren zijn op de rug te kijken. Vies is te sterk uitgedrukt, maar ik vind het altijd weer een ongemakkelijk wachten en een weinig esthetisch vergezicht. Maar vies wordt het voor mij opeens wel als een van de voorgangers klaar is, de wastafel volslagen negeert, de deur met de hand bij de kruk opent en naar buiten stiefelt. Ik begin meteen al te denken hoe ik dadelijk zonder die kruk te hoeven beetpakken naar buiten kom. Als oplossing besluit ik om na het handwassen te wachten tot de deur van buitenaf wordt open geduwd door een volgende patient en ik ‘m met mijn elleboog overneem en zo ontsnap. Dan blijkt als ik voor de wastafel sta, dat er geen zeep meer in de dispenser zit. Dus is er al een hele reeks mannen voor me geweest die met ongewassen  handen – water alleen helpt onvoldoende, je moet zeep gebruiken – hier in en uit zijn gelopen en vervolgens weet ik wel niet wat allemaal met ongewassen handen hebben aangeraakt. Trapleuningen, liftknoppen, zaaldeuren. Ik zal er nauwelijks aan ontkomen om ook mijn ongewassen handen op al aanwezige ongewassen handafdrukken te leggen. Terwijl ik even later  langs de bar naar mijn zaal loop, vraag ik me opeens af of de mannelijke bediende daar naar datzelfde onwasbare toilet ga waar ik net vandaan kom? Ik besluit acuut dat flesje spa dat ik wilde kopen toch maar niet door hem aan te laten reiken. Helaas houdt mijn besmettingsparanoia niet halt na afloop van mijn bioscoopbezoek. Terwijl ik een restaurant naast de bioscoop binnenloop, dringt het besef zich aan mij op dat ze ook daar weleens zeeploze toiletten zouden kunnen hebben, ook voor het personeel, de koks inbegrepen die meestal alles met blote handen doen. Op de drempel van het restaurant besluit ik rechtsomkeer te maken. Naar huis, naar zeep. En dan, zoals zo vaak, komen op de terugweg de vragen op. Hoeveel mensen wassen na toiletbezoek  hun handen op de juiste manier: goed insmeren met zeep, tenminste 20 seconden handenwringend (de duur van ‘happy birthday’ neuriend) wassen, dan drogen  met papier of handdoekautomaat (svp niet met een blazer). Zou dat verschil maken voor de verspreiding van ziekten? Uit onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld op luchthavens slechts 6 tot maximaal 20 % van de reizigers het goed doet. Maar ook dat als we dat weten te verhogen tot zeg 60%, dat  een enorme reductie kan opleveren van de verspreiding van besmettelijke ziekten, mogelijk tot circa 70 %! Kortom, handhygiene is een van de belangrijkste factoren voor het indammen of voorkomen van infecties. Ook Corona-infecties. Hoog tijd dat bedrijven en burgers voor deze zo effectieve en eenvoudige gezondheidsbescherming de handen in elkaar slaan. Hoog tijd kortom voor een nationale campagne ‘Wij Hebben Schone Handen’. En laten we dan tegelijk afspreken dat ongewassen voortaan gelijkstaat aan onverantwoordelijk.