Afspraken over aanspreken

Wat kunnen twee Leidenaren niet wat één ook niet kan? Antwoord: achter elkaar lopen! Ik ben daar dagelijks getuige van als ik wandel door het park tegenover mijn huis. Als een stel me tegemoet komt en het hele pad bestrijkt, dan maken ze zelden  baan voor mij vrij door even achter elkaar te gaan lopen. De meesten blijven doodgemoedereerd naast elkaar lopen. Waardoor ik, voor die anderhalve meter, steeds van het pad moet. De berm in. Soms is dat geen probleem. Maar soms betekent het dat ik half het struikgewas in moet  of nagenoeg struikel over de benen van degenen die op een bank naast het pad zitten. In het park wordt ook aan de lopende band gejogd. Prima wat mij betreft als ze die bewuste afstand maar aanhouden. Maar dat doen joggers meestal niet. Die kiezen vrijwel altijd voor het midden van het pad en bezweet en druppeltjes rondspattend komen ze of van achteren rakelings langs je heen of jij moet, als ze van voren komen, een eind de zijkant in duiken om niet met allerlei besmettingsvisioenen thuis te komen. Na inmiddels minstens 10 weken van anderhalve meter, dus zo’n 70 parkdagen, begint me dat alles danig te irriteren. Want velen lijken het ondanks alle oproepen van Rutte en zijn RIVM-makkers maar niet te leren. Mijn eigen ‘voorbeeldig’ uitwijkgedrag werkt ook niet. Ik begin dat zo langzamerhand ook mezelf te verwijten. Want ik heb nog nooit een van die stellen of joggers op hun gedrag aangesproken. Waarom niet? Ik kan dat niet precies duiden. Beducht voor een afwijzende of agressieve reactie? Angst dus? Of lafheid? Of is het nog basaler? Is het ongewoonte? Heb ik gewoon niet geleerd, in mijn opvoeding, scholing, sociale omgang, hoe je dat doet, anderen op straat op een respectvolle maar effectieve manier aanspreken op hun problematische of tegendraads gedrag? En omgekeerd, heb ik niet geleerd hoe het op een respectvolle en effectieve manier te incasseren als anderen mij op voor hen problematisch of hinderlijke gedrag aanspreken? En hoef ik er bij anderen dus ook niet op te rekenen? Bij publieke afspraken voor duurzame gedragsverandering hoort leerpsychologisch ook de afspraak elkaar te mogen aanspreken als we die verandering even vergeten of nalatig zijn en respectvol te accepteren als we daar op worden gewezen. Kortom, willen we een zekere laksheid in het onderhouden van de gevraagde onderlinge afstand of hygiene maatregelen en daarmee een 2de Corona golf in het najaar voorkomen, dan moeten we veel meer nadruk leggen op afspraken over en vaardigheid in aanspreken. Daarom, Rutte en hulptroepen, maak en verspreid als de bliksem filmpjes of videos waarin respectvol en effectief aanspreken en incasseren van aangesproken worden, wordt gemodelleerd. Roep onderwijsinstellingen op deze regelmatig in gangen en klassen te tonen en kinderen, jongeren en studenten daarin te oefenen. En hamer er constant op dat wij ons in de pubieke ruimte wel degelijk tegen elkaar aan mogen bemoeien. Die ruimte is immers van ons allemaal.

Beloof dat toch niet!

Afgelopen dinsdag verscheen er in de NRC en op de website van 113 (www.113.nl) het volgende bericht: ‘Vragenlijsten en trainingen kunnen suicide onder jongeren voorkomen. Een dergelijke aanpak bleek in Brabant effectief’. Mijn eerste reactie? Alsjeblieft, beloof dat toch niet! Ik hou me regelmatig bezig met hulpverlening aan suicidale jongeren, met consult geven aan gezinnen of organisaties die daarmee te maken hebben en met het bijhouden van de wetenschappelijke onderzoeksliteratuur over suicidepreventie bij jongeren. Wat mij drijft is het besef dat er geen groter drama denkbaar is, zowel voor direct betrokkenen zoals ouders en broers/zussen, als voor ons als mensheid, dan als een kind niet meer wil leven en de daad bij die wens voegt. Dan sterft niet alleen een kind. Dan sterft ook een toekomst. Maar er is ook geen grotere vreugde, grotere overwinning, denkbaar dan als het lukt een kind voor de poort van de dood weg te halen en naar het leven terug te voeren. Maar daar zijn geen gemakkelijke manieren voor, zo laat ruim honderd jaar intensief onderzoek – in 1910 vond al het eerste wetenschappelijke symposion over zelfdoding onder jongeren plaats – steeds weer zien. Zelfdoding is een complex fenomeen en nog altijd, meer dan een eeuw later, begrijpen we onvoldoende hoe biologische, psychologische, sociale en omgevingsfactoren in wisselwerking crisissituaties creeren met zelfdoding als uitkomst. We weten daarom ook nog altijd onvoldoende hoe en waarmee we moeten ingrijpen om zo’n afloop bij jeugdigen te voorkomen. Ik heb dan ook nog geen enkel hard bewijs gezien dat de ‘Brabantse-113’ aanpak ook maar één zelfdoding door een jongere heeft voorkomen. Wat het bij een bepaalde groep  jongeren zal bereiken, is een vermindering van depressieve gedachten en van suicide-ideatie, van gedachten aan zelfdoding. Zoals ook een reeks andere programma’s, zowel in ons land als elders, dat doen. Maar volkomen terecht stelt de recente Research Agenda for Youth Suicide Prevention: depressieve gevoelens, suicide ideatie, suicidepoging en suicide zijn te onderscheiden gedragingen en bevindingen met betrekking tot  een daarvan hebben onvoldoende zeggingskracht of validiteit met betrekking tot de andere. Suicidegedachten en het doen van een niet-dodelijke poging zijn indicatoren voor hoge stress en/of gebrekkige persoonlijke vaardigheden en sociale steun of relaties. Maar het zijn geen robuste indicatoren of voorspellers van zelfdóding. Zelfdoding is een betrekkelijk uitzonderlijk verschijnsel onder jongeren, ook onder degenen met depressieve gevoelens of suicidegedachten. Er is daarom grote behoefte aan onderzoek naar de uitzonderlijke processen die deze uitzonderlijke sterfgevallen op een inzichtelijke en beinvloedbare wijze in beeld brengen. Dergelijk onderzoek is moeilijk, tijdrovend en kostbaar, zoals ik zelf bij herhaling heb ervaren en onder andere met ouders en andere betrokkenen heb beschreven in het boek ‘Het is net of ik hier niet hoor. Leven en dood van een dertienjarige’. De preventie van zelfdoding bij jongeren met een hoog risiko daarop is een opgave die het afnemen van signaleringsvragenlijsten en geven van vaardigheidstrainingen verre te boven gaat. Stop daarom alsjeblieft met onverantwoorde beloftes. Ze voegen hoogstens ontgoocheling toe.

Relaties tussen generaties

“Ik heb een vraag die me al een aantal weken bezighoudt sinds ik mijn vader heb geinterviewd met het schema dat u mij hebt toegestuurd. Ik had er eigenlijk helemaal geen zin in en ik heb het voornamelijk gedaan omdat mijn vader er zo op aandrong nadat hij daarover in de krant had gelezen. Maar gek genoeg vind ik hem sindsdien aardiger. Hij mij volgens mij ook.Toch is er niks in het interview aan de orde gekomen waarvan ik kan aanwijzen ‘daar komt dat door’. Hoe zit dat dan?” Laat ik beginnen met te zeggen dat dit een effect van het (volwassen) kind – ouder interview is waarop ik zeer heb gehoopt. Zeg maar het verbeteren van de relaties tussen generaties in een en dezelfde familie. Zij het soms in andere bewoordingen heb ik inmiddels van meerdere ‘interviewer’-kinderen soortgelijke ervaringen te horen gekregen. Een zekere verbazing over het feit dat het interview op de sfeer in de onderlinge relaties een langduriger positief effect heeft zonder dat aanwijsbaar is waardoor precies. Vanuit psychologisch perspectief is dat overigens niet zo verbazingwekkend en wel vanwege wat wel eens het Tolstoi-effect genoemd wordt. Naar de grote Russische romanschrijver Leo Tolstoi (de schrijver van onder meer Oorlog en Vrede en Anna Karenina) die ooit het volgende beweerde: ‘we mogen andere mensen niet zozeer vanwege het goed dat zij ons gedaan hebben, als wel vanwege het goede dat wij hen gedaan hebben’. Zoals de aandacht die we aan hen gegeven hebben. Dat is een opmerkelijk gegeven. Als wij goed of aandachtig zijn voor iemand, zoals een ouder, een kind, een buur of als we een hulpbehoevend familielid met iets helpen, dan neemt de mate waarin we die persoon aardig vinden, dikwijls toe. De verklaring daarvoor is dat wij psychologisch zo in elkaar zitten dat wij altijd onze gedrag voor ons zelf moeten rechtvaardigen. Dus als we veel moeite voor iemand doen of iemand veel aandacht  geven en vervolgens voor ons zelf de vraag moeten beantwoorden waarom we die moeite gedaan of die aandacht gegeven hebben, dan is een voor de handliggend  antwoord, dat die ander die aandacht of hulp verdient. Dat we ons dus terecht voor die persoon hebben ingespannen. Hieruit valt een belangrijke conclusie te trekken. Door anderen te helpen of door ze aandacht te geven zoals door hen te interviewen, neemt niet alleen onze betekenis voor hen toe. Ook hun betekenis voor ons neemt toe. Fascinerend is het niet, om te moeten concluderen dat als je wilt dat jouw ouders belangrijkere mensen voor jou worden, het helpt hen te interviewen? Dat je daarbij ook nog eens informatie over hen verzamelt waardoor je hen beter begrijpt (en jezelf mogelijk ook als door hen opgevoed) is daarbij een bonus. En dan is er nog een andere belangrijke bonus. De interviewervaring helpt  je je bewuster te worden van het feit dat je de mate waarin je anderen mag, voor een groot deel zelf in de hand hebt.

Jezelf durven herkennen

Hoe meer je van iets of iemand weet, hoe genuanceerder je oordeel over dat iets of die iemand is. Draai je deze zogenoemde wet van de cognitieve complexiteit om dan wordt het ‘hoe ongenuanceerder je over iets of iemand oordeelt, hoe minder je van dat iets of die iemand afweet’. Hoewel dat nooit goed is onderzocht, zou een van de gevolgen van deze wet kunnen zijn dat wij geen behoefte hebben aan meer kennis over bepaalde mensen, omdat we ons oordeel over hem of haar niet wensen bij te stellen of te nuanceren. Ik ben me onlangs gaan afvragen hoe vaak dit in de (volwassen) kind – ouder relatie speelt. Aanleiding is dat onder de duizenden verzoeken om het kind-ouder interviewschema waar ik in de column Intieme Vreemden eind januari over schreef, er ettelijke honderden zijn met ongeveer deze toelichting: ‘Mijn ouders leven niet meer, dus hen kan ik niet meer interviewen, maar toch zou ik graag het interviewschema ontvangen om aan mijn kinderen door te geven en hen te vragen mij te interviewen’. Een aantal daarvan hebben me bericht hoe het verder is gegaan en daaruit maak ik op dat nogal wat van de ‘gevraagde’ kinderen niet echt staan te trappelen hun ouder(s) te interviewen. Of het zelfs gewoonweg afwijzen. Met argumenten varierend van ‘ik weet alles al van je’ via ‘voorlopig geen tijd daarvoor’ of ‘de zin ervan niet inzien’ tot ‘zich er ongemakkelijk bij voelen’. Natuurlijk gaat het hier om een kleine niet-representatieve steekproef en het beeld zou best kunnen veranderen als ik alle opgedane ervaringen bijeen zou kunnen verzamelen. Maar toch, de ervaringen die ik wel toegezonden heb gekregen, geven te denken. Maar wat me vooral aan het denken heeft gezet, is een toevallig gesprek met een zoon, wiens vader, die een goede collega van mij is, precies om bovengenoemde reden het schema bij mij had opgevraagd. Zoonlief gaf onomwonden toe niet veel zin te hebben zijn vader te interviewen:“behalve dat ik wel wat beters te doen heb, ben ik ook niet echt geinteresseerd in die man. Trouwens,  je ouders zijn je verleden en ik ben vooral bezig met de toekomst”. “Maar is voor jou duidelijk wat jij uit dat ‘ouderverleden’ meeneemt naar de toekomst en waarom?” vroeg ik. Is voor jou bijvoorbeeld duidelijk wat gemaakt heeft dat jij niet meer geinteresseerd bent in je vader en kan het belangrijk zijn dat te begrijpen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat jouw zoon later ook zo over jou denkt? Waarop hij als gestoken reageerde met ‘maar ik wil eigenlijk helemaal niet weten wat ik in de persoon en levensloop van mijn vader bij mezelf herken’. Ik heb geprobeerd hem duidelijk te maken dat je zelf leren kennen in belangrijke mate ook betekent jezelf herkennen in anderen, met name in je ouders. Afgelopen week liet zijn vader me weten dat er een interview-afspraak gemaakt was en bedankte me daarvoor. Maar daarvoor moet hij natuurlijk niet mij, maar uitsluitend zijn moedige zoon bedanken.

Coronarigheden

Onlangs maakte ik een vervelende fout. Ik loop in gedachten ‘mijn’ Dirksupermarkt binnen, haal een krant uit het rek en ga naar een kassa. Van de zijkant komend, zie ik niet dat er tussen twee rekken een rij voor die kassa staat. “Meneer, u hebt geen karretje”, roept de mevrouw opgewonden bij wie ik voor lijkt te dringen. Acuut ben ik het middelpunt van aandacht. Zelfs de cassiere bemoeit zich ermee en geeft me tweemaal het bevel een karretje te halen, ookal zeg ik dat ik enkel een krant wil. Terwijl andere klanten angstig voor mij terugdeinzen, alsof ik een wandelende besmettingsbron ben, hoor ik iemand roepen “die corona-regels gelden ook voor jou hoor, Meneer!”. Beschaamd loop ik terug naar de ingang. Maar daar staan aan mijn kant geen karretjes. Ik wacht tot iemand binnenkomt en schiet dan snel naar buiten. Een krant heb ik niet meer gekocht. Wel houd ik  sindsdien een corona-journaal bij, onder de voorlopige titel Coronarigheden. Want het was een nare ervaring. Toegegeven, vooral mijn schuld voor wie dat zo wil noemen. Maar waar had ik me precies schuldig aan gemaakt? Ik wilde heus niet voordringen, heb ook beslist geen sch… aan hygienemaatregelen. Ik ben alleen te weinig alert geweest. Dat is een narigheid die Corona in ons dagelijks leven heeft ingebracht. We moeten constant op onze hoede zijn. Zo kan ik me niet meer permitteren om, wat ik graag doe, in gedachten door het plantsoen tegenover mijn huis te lopen. Ik moet voortdurend alert zijn op de afstand jegens tegemoetkomers. In winkels, zoals in de Bijenkorf laatst, mag ik artikelen – ik wilde een tas kopen – niet aanraken. Op de roltrap moet ik verplicht rechts houden, mag niemand passeren en mijn hand niet op de reling. Ik moet de strepen op de vloer en de paal-afzettingen constant in de gaten houden voor waar ik wel en niet mag komen. In veel andere winkels – één persoon per keer – moet ik mijn vrouw buiten laten, zoals vroeger de hond. Waardoor al winkelend overleg over iets kopen onmogelijk is of vooraf moet gebeuren. Spontaan een  restaurant, café of kroeg is binnenlopen uit den boze. Maar echt ‘naar’ is het verbod om bij overlijden, ziekte, geboorte, huwelijk, jubileum of andere belangrijke levens- of familiegebeurtenissen getroffen of betrokken anderen  spontaan en van nabij te condoleren, feliciteren of contact mee te maken. Kortom, de Corona-crisis is psychologisch gezien een massale ‘nare’ (oorspronkelijke betekenis = levenverengende) oefening in zelfbeheersing. Verplichte levensverenging ten behoeve van levensverlenging is nu de gedragscode. Maar zoals altijd bij ingrijpende verengende maatregelen zijn opstandige, ‘bevrijdende’ tegenreacties onvermijdelijk. Vandaar de spontane antiracisme protesten en beeldenstormen: het zijn uitbraken, vooral door jongeren, uit de coronarigheden. Zouden ze zonder die wereldwijde Corona-crisis niet hebben plaatsgevonden? Ik denk nú niet en zeker niet op zo’n wereldwijde schaal. Wees daarom gewaarschuwd lieve medemensen. Er is een virus bezig om niet alleen ons DNA maar ook onze geschiedenis te herschrijven. Of is het te slopen?

 

 

 

Photo by Fusion Medical Animation on Unsplash

Liam’s vraag

Een week geleden. Het is prachtig weer, kinderen en kleinkinderen zijn op bezoek en we zitten in de tuin. Op een gegeven moment komt mijn oudste kleinzoon Liam, 10 jaar, naar me toe,  houdt nog net op tijd de afgesproken afstand aan en vraagt: “Opa René, waarom zijn er eigenlijk Corona-virussen?”. De vraag overvalt me zodanig dat ook de verbazing in deze over mezelf me ontglipt. “Liam, eerlijk gezegd heb ik daar nog nooit over nagedacht”. “Maar”, neemt hij over, “het is toch gek dat er zo’n virus is, want er gaan zoveel mensen aan dood en veel mensen worden er heel ziek van, toch?” Het gesprekje dat volgt, beeindigt hij met de woorden ‘ik snap nog steeds niet waarom” als iets elders in de tuin zijn aandacht afleidt. Ik reageer met ‘Ik ook niet..” Later s’avonds terwijl ik naar de praatshow op NPO1 kijk, komt Liam’s vraag weer bij mij op en realiseer me opeens, dat ik in geen enkel praatprogramma in de afgelopen maanden die vraag heb horen stellen. Terwijl die over vrijwel niets anders zijn gegaan dan het virus. Waarom niet? Onzinnige vraag? Onbeantwoordbare vraag? Hoe meer ik er in de volgende dagen over nadenk, hoe duidelijker me wordt dat het wat al te gemakkelijk is Liam’s vraag op die manier af te serveren. Prachtig eigenlijk hoe een kind zich kan verwonderen over een vraag die volwassenen gemakshalve uit de weg gaan. Want waarom heeft de evolutie, als we dat even nemen als de belangrijkste scheppende kracht op deze planeet, ons niet uitgerust met ingebouwde weerbaarheid tegen coronavirussen? Me dunkt dat het daarvoor tijd genoeg heeft gehad. Of worden we op deze planeet neergezet als halffabrikaten die door oefening en blootstelling hun weerbaarheid moeten ontwikkelen? En kunnen we die weerbaarheid pas van de ene aan de andere generatie doorgeven als die vaak genoeg geoefend en genetisch in ons is ingegraveerd? En moet het vóór die ingravering lukt, eerst heel wat keren mis gaan en er tal van dodelijke slachtoffers vallen? Of is dit een manier waarop de evolutie het mensdom verjongt, namelijk door het drastisch opruimen van oude loten aan de stam om daarmee zoveel mogelijk levensruimte te creeren voor de jonge? Of is het een corrigerende ingreep van de evolutie? Met als kernboodschap ‘jullie zijn met veel te veel op deze planeet, leven in stedelijke gebieden veel te dicht en vervuilend op elkaar. Hoog tijd dat jullie je beter spreiden, meer afstand ten opzichte van elkaar houden en je gedrag veranderen. Dat laatste is overigens wel het meest opmerkelijke aspect aan de coronacrisis. De enige maatregelen die we vooralsnog ter beschikking hebben om die crisis  te bezweren zijn niet medische, microbiologische of  virologische, maar enkel psychologische, gedragsveranderende. Zoals handenwassen, 1½ meter houden, geen grote groepsvorming, en mondkapjes dragen. Ik snap daarom ook absoluut niet waarom de praatprogramma’s iedere avond opnieuw een blik virologen opentrekken. Want daarvan moeten we het voor deskundigheid op het gebied van gedragsverandering toch echt niet hebben.

 

 

 

Photo by Jules Bss on Unsplash

Adieu God?

“Wat verwacht je van dit gesprek?”. De vraag overvalt me. Ik had Tijs van den Brink, mijn interviewer, gevraagd wat zijn eerste vraag aan mij zou zijn, maar dat wilde hij niet zeggen. We zitten naar elkaar toegedraaid in een bank in de kerk van mijn jeugd, de Martinuskerk in Sneek, mijn geboorteplaats. Tja, wat verwachtte ik eigenlijk van dit gesprek? Ik had eerder lang nagedacht over het verzoek voor een interview in het kader van het EO-programma Adieu God? en het van het verloop van voorgesprekken af laten hangen wel of niet mee te doen. Religie is voor mij ‘serious business’. Tenzij ik zeker weet dat mijn gesprekspartner dat ook vindt, vermijd ik gesprekken daarover zoveel mogelijk. Een persoonlijk gesprek met een redacteur en een uitvoerig telefoongesprek met van den Brink hebben me over de streep getrokken. Het hielp ook dat ik de plaats van interview zelf mocht kiezen. Het werd de kerk van mijn doop, mijn jeugd, mijn breken uit mijn gezin van herkomst. De kerk ook van waaruit mijn ouders lang geleden begraven zijn en van waaruit ik nog kortgeleden twee broers naar hun laatste rustplaats heb begeleid. En toch had ik die vraag die Tijs mij als eerste stelde mezelf nog niet gesteld. Niettemin was het alsof het antwoord daarop al nadenkend zichzelf samenstelde: “Wat ik verwacht is oprechtheid en de ervaring dat tussen imperfecte mensen perfecte momenten mogelijk zijn”. En zo heb ik het gesprek ook ervaren. Ook al werd ik door de vragen die volgden steeds tot nadenken in het hier-en-nu aangezet, dat hinderde me absoluut niet. Integendeel, ik heb geen woord gewisseld dat ik niet  meende. Ik meende ze maar al te zeer, waardoor ik innerlijk soms met man en macht emoties moest beteugelen. Zoals toen Tijs mij vroeg wat mij er toe had doen besluiten om ondanks de enorme verliezen die ik in mijn leven heb opgelopen, hoe onrechtvaardig ook, toch door te gaan in plaats van voor de dood te gaan. Door die vraag viel ik tijdens het gesprek van binnen heel even terug in de pijnlijke diepte van gevoelens van uitzichtloosheid en waardeloosheid, zoals ik die indertijd gevoeld heb. Waardoor ik  nog tijdens het gesprek haast werd gedwongen waar te maken waar ik eerder in het gesprek nog enkel over had gesproken. Te weten, dat je emotionele pijn niet te vroeg moet afkappen, maar in plaats daarvan zoveel mogelijk toelaten, uitspreken, voelen, opzoeken zelfs. Want op het diepste punt van het dal resteert er nog maar één weg. De weg omhoog. Emotionele immuniteit, weerbaarheid, bouw je niet op door vermijding, verdringing of vlucht, maar door blootstelling. Het is daarom dat ik mezelf oplegde antwoorden op die vraag niet uit de weg te gaan. Ik hoop, ik moet het ‘m nog eens vragen, dat Tijs daarop doelde toen hij na afloop zei: “Ik heb weer wat geleerd”. Waarop mijn antwoord was: “En ik heb weer iets opnieuw geleerd. Dank je wel”.

Het interview is nu online te bekijken via deze link: https://www.npostart.nl/adieu-god/25-05-2020/VPWON_1309098

Bron foto: EO

Nachtgedachten

De vooraanstaande Franse bioloog Jean Rostand (1894-1977) die zich ook met besmettingen bezighield, schrijft in zijn werk “Gedachten van een bioloog’: “Waar je bang voor bent dat gebeurt niet, er gebeurt iets veel ergers”. Treffend gezegd. Een  klein deel van de wereldbevolking is besmet met het biologische coronavirus, erg genoeg overigens, maar een enorm groot deel is besmet met het psychologische virus, met angst. Angst die verwart, ontwricht, de toekomst verduistert, zichzelf vermeerdert, ziek maakt. Ik was daar getuige van bij een van mijn beste vrienden. Het begon eind januari toen hij vanwege rugklachten en wat leek op een blaasontsteking naar de huisarts was gegaan. Die had hem enigzins gerust kunnen stellen maar mijn vriend wilde toch een PSA-bepaling, bang als hij was dat er iets met zijn prostaat mis zou kunnen zijn. Die bepaling gaf een waarde aan  op de rand van normaal. Daardoor verontrust vroeg en kreeg hij een verwijzing naar urologie, maar kon daar niet eerder terecht dan begin april. Dan breekt de coronacrisis uit. Hij krijgt te horen dat de afspraak daardoor niet doorgaat en hij tezijnertijd teruggebeld wordt. De angst voor wat er intussentijd allemaal in zijn lichaam kan voltrekken, zoals ‘zijn die rugklachten mogelijk uitzaaiingen?’ slaat heftig toe. Ik help hem die te leren beheersen – middels ontspannings- en meditatieoefeningen en vooral 5G-oefeningen, oefeningen in het construeren van en acteren op helpende gedachten. Dat helpt redelijk. Maar s’nachts, hij slaapt slecht, en vooral in de vroege ochtenduren, slaan toch vaak paniekgedachten toe. Dikwijls tot op het punt dat hij zeker weet dat hij prostaatkanker heeft en beelden maakt van afscheid  nemen van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen en van alles wat hij nog in zijn leven had willen doen maar nooit meer zal kunnen. En hij hoopt daarbij vurig dat de coronacrisis al voorbij is als hij sterft, zodat zijn begrafenis in ieder geval weer met een normaal aantal mensen kan plaatsvinden. Waarom juist de nacht soms zo moeilijk is? Dat is omdat iedere nacht met zijn eenzaamheid en machteloosheid in zekere zin een imitatie van de dood is. Hij deelt zijn nachtgedachten wel met mij maar zo weinig mogelijk met zijn vrouw, die hij daar niet mee wil belasten.  Er verstrijken twee maanden zonder afspraakbericht. Ik spoor hem dan aan zelf zolang zelf te gaan bellen totdat een afspraak gemaakt is. Dat lukt tenslotte in de vorm van een nieuwe PSA-bepaling en een telefonische afspraak daarna met een uroloog (‘waarvan hij natuurlijk al weet wat die gaat zeggen’). Afgelopen week, na ruim 3 ½  maand wachten (sic!), heeft die plaatsgevonden. Niet alleen blijkt zijn PSA-waarde gedaald, maar afgezet tegen  eerdere bepalingen ontwikkelen zijn waarden zich leeftijdsconform, volstrekt normaal aldus de uroloog.  Als ik mijn vriend later die dag spreek, zegt hij ontwapenend eerlijk: ‘Weet je, ik begrijp nu pas echt je uitspraak dat hoe vaak je een gedachte denkt helemaal niets zegt over hoe waar die is. Ik ben de afgelopen maanden duizend doden gestorven. En ik leef nog”.

 

 

 

 

 

 

 

Photo by Gabrielle Rocha Rios on Unsplash

Emotionele welsprekendheid

Wat doet de anderhalve meter verplichting met onze cultuur? Die vraag kwam bij mij op bij het herlezen onlangs van een artikel dat ik ooit schreef onder de titel Intieme Gebaren. Daarin repte ik over een collega die naar verschillende landen reisde om te bestuderen hoe vaak men elkaar in gewone alledaagse contacten aanraakte. Hij ging in drukbezochte cafes zitten, observeerde urenlang de mensen om hem heen, en noteerde het aantal aanrakingen. Hij vond het volgende. Per uur raakten mensen in San Juan, de hoofdstad van Puerto Rico, elkaar 180 keer aan, in Parijs 110 keer, in de stad Gainesville in Florida 2 keer en in Londen 0 keer. De oorzaak van die verschillen is volgens hem de mate waarin lichamelijke aanraking in een cultuur vooral sexuele betekenis heeft. Hoe sterker de sexuele signaalwaarde, hoe sterker ook het taboe op aanraking. Maar met de introductie van de anderhalve meter samenleving is dat alles opeens anders. Aanraking, althans van vrienden, kennissen, collega’s, medewerkers enzovoorts, wordt niet alleen ontraden of verboden, maar zelfs als bedreigend of angstaanjagend bestempeld of ervaren. Wat kortgeleden nog een vriendschaps- of welkomsuiting was, is nu een angstprikkel. Wat  een nabijheidsverlangen is, wordt nu vervangen door een afstandseis. Wat doet dat met ons? Uiterlijk – je signaleert de ander voortdurend ‘ik wil je niet dicht bij me’ – en innerlijk? Kan hartelijk begroeten of afscheid nemen middels een handdruk, omhelzing, knuffel of kus worden vervangen door woorden? Een van de grootste ‘woorden-genieen’ ooit, William Shakespeare, meende in zijn Othello van niet: “Woorden zijn slechts woorden”. Ik meen dat Shakespeare zich  vergist. Ook woorden kunnen pijn doen, kwetsen, afstand scheppen. Woorden kunnen ook troosten, genezen, helen, verduidelijken, verbinden. Ook als ze op afstand worden uitgesproken. Alleen vereist dat laatste wel emotionele spreekvaardigheid. Kunnen spreken vanuit en in de taal van gevoelens als angst, verdriet, boosheid, gedeprimeerdheid, schaamte, schuld, jaloezie, trots, blijdschap en opluchting. Juist dat blijkt een taal te zijn die veel mensen, jonger en ouder, onvoldoende meester. Stel, je vindt iemand lief of sympathiek of troostend en je was précorona gewoon dat met een knuffel of kus uit te drukken. Wat moet je dan nu? Als je nu toch zou aanraken, is de kans groot dat diezelfde lieve ander je nu als bedreigend ervaart en probeert te ontwijken. Om dat te voorkomen en toch je gevoelens uit te drukken, moet je dus vooral terugvallen op woorden. Maar mogelijk  heb je tegen diezelfde ander nog nooit uitdrukkingen gebruikt als ‘ik vind je lief, sympathiek, troostend’, etc’. Mogelijk waren je kussen of knuffels mede manieren om je moeite met gevoelens rechtstreeks uit te spreken achter te verbergen. Wat voor lieve gevoelens geldt, geldt ook voor lastige. Uitspreken dat je verdrietig bent over iets, is niet zelden moeilijker dan maar gewoon in tranen uitbarsten. Kortom, de anderhalve meter samenleving vraagt om meer emotionele welsprekendheid. Maar helder(der)  over emoties communiceren moet je wel leren. Ter geruststelling, de lessen daarvoor bestaan al

Een psychische pandemie

“Sinds we in die coronacrisis zitten begin ik me echt oud te voelen. Ze hebben het voortdurend over ouderen en zwakkeren alsof dat één pot nat is, één grote risicogroep. Over maatregelen als ouderen verbieden de straat op te gaan, zodat de jongeren gewoon naar hun werk kunnen. Ze roepen zelfs dat de economie kapot wordt gemaakt om die ouderen die toch binnenkort doodgaan niet met het virus te besmetten. En dan die stomme ruzie in die ouderenpartij 50+ waarover wordt geschreven alsof dat typisch iets voor ons ouderen is: ruzie maken, achterdocht, niet meer redelijk kunnen denken, emotioneel incontinentie.” En terwijl ik hoor dat bij haar (71 jaar, alleenwonend) de tranen opkomen vervolgt ze. “Je voelt je als oudere onderhand derderangsburger, een last, een obstakel. Ik hoorde laatst iemand op de radio zeggen: ‘hadden we geen ouderen, hadden we geen coronacrisis’.  Mijn aanvankelijke reactie op haar uitlatingen is verbazing. Uit de keren dat ik haar ontmoet heb, ken ik haar als een zelfbeheerste, intelligente, wijze vrouw, die vóór de coronacrisis nog als vrijwilligster aan 60plussers computerles gaf en ook op andere gebieden actief was. Maar als we doorpraten, ze heeft me via via om een telefonisch consult gevraagd, blijkt dat ze zich erg onrustig, boos en angstig voelt, soms tot op het panische af. Haar beste vriendin, waarmee ze veel telefonisch en skype contact had, is veertien dagen eerder op een IC overleden, vermoedelijk aan coronabesmetting. Sindsdien, zo maak ik op uit het gesprek, is ze in depressieve rouw gedompeld. Ze heeft duidelijk psychologische hulp nodig om niet verder af te glijden, heeft daar ook om gevraagd via haar huisarts maar dat blijkt op enige korte termijn niet te regelen. Terwijl ik naderhand probeer dat toch te organiseren, vraag ik me af hoeveel ouderen zich momenteel psychisch in dezelfde situatie bevinden. Als oudere ben je niet alleen  zelf kwetsbaarder. Dat geldt ook voor je familieleden, vrienden en kennissen van overeenkomstige leeftijden. Als oudere loop je eenvoudig meer risico dat zich in je netwerk dodelijke verliezen  voordoen en dan nu ook nog op een vreselijke manier, zoals zonder afscheid te hebben kunnen nemen. Een rekensom. Als op iedere oudere coronadode er vijf oudere nabestaanden zijn die daardoor emotioneel en sociaal voor langere tijd diep ontredderd raken, dan hebben we er in de afgelopen paar maanden tienduizenden psychologische hulpbehoeftigen zoals zij bij gekregen. Mensen die decennia lang tijdens hun werkzame leven belangrijke bijdragen hebben geleverd aan het reilen en zeilen van gezinnen en samenleving, die harder getroffen of bedreigd worden door het virus dan enige andere groep (met uitzondering van gehandicapten)  en die als stank voor dank in hun latere jaren soms toch worden weggezet of zelfs ‘afgezeken’ als surplus -people, als ‘overbodige’ mensen. Laten we alsjeblieft ophouden ouderen te discrimineren, erkennen dat er onder hen niet alleen een virale maar ook een psychische pandemie gaande is en zorgen dat daarvoor in voldoende mate psychische  beschermingsmiddelen, welke dat zijn weten we allang, beschikbaar komen.