Opstaan ouderen, laat je niet uitdoven!

Er gebeuren dingen waarvan het eigenlijk niet voorstelbaar laat staan aanvaardbaar is dat niet hele volksstammen er tegen in opstand komen en de aanstichters ervan de maatschappelijke deur wijzen. Een daarvan vond een week geleden plaats toen in de VS de Republikeinse presidentskandidaat Nikki Hayley (52) met een hele reeks politieke advertenties aan kwam zetten waarin ze haar concurrenten Donald Trump en Joe Biden wegzette als mentaal ernstig gehandicapte, voortdurend struikelende, chagrijnige oude mannen. Die niemand als president laat staan als wereldleider moet willen. Politici van 75 jaar en ouder, aldus Hayley, moeten getest worden op hun competenties, waarbij haar ondertoon is dat noch Donald noch Joe daarvoor zullen slagen. Behalve dat zulke afstandsdiagnoses sowieso verwerpelijk zijn, tonen ze ook aan dat Hayley het wat ouderdom betreft zelf ook niet helemaal op een rijtje heeft. Want ‘oudere’ zijn, zoals schrijfster en televisiemaakster Laure Adler in haar recente prachtige boek Van Oude Mensen uiteenzet, is een leeftijd opgelegd krijgen door ‘jongeren’ die zichzelf precies daardoor als ‘jong’ zien. Wat neerkomt op discriminatie, want je weigert gebruik te maken van de tientallen jaren lang verzamelde kennis, vaardigheden en wijsheden van ouderen en probeert hen zoveel mogelijk naar de randen van de samenleving te schuiven. Zo zijn er talloze mensen van 65 tot 75 en ouder die nog jaren heel goed zouden kunnen en willen werken in een scala van beroepen, maar geen schijn van kans krijgen. Ook niet in sectoren met een groot personeelstekort. Tekenend is ook dat, een enkele uitzondering daargelaten, niemand ouder dan 70 in de Tweede Kamer zit. Anders gezegd, ‘oudere’ is een sociale categorie, niet een biologische of medische. Het probleem is dus niet zozeer lichamelijke achteruitgang als wel de intolerantie in de samenleving jegens ouderen, de weigering gebruik te maken van hun verzamelde, geaccumuleerde wijsheid en haar pogingen hen te isoleren. Of zoals Haley het zo fijntjes tegen Biden gezegd zou hebben: “Man, gaat toch lekker met pensioen, dan geniet je veel meer van je leven en wij ook van het onze”. Wat ze daarmee in feite zegt, en vele ’jongeren’ helaas met haar, is dat ouderen niet het recht hebben verloren van het leven te genieten maar dat ze verder eigenlijk niets beters te doen hebben. Sterker nog, Hayley en talloze anderen, niet alleen in de VS dus maar ook hier, zien voor de samenleving niet veel nut meer van ouderen, dwingt ze tot terugtrekken, tot uitdoving, tot extinctie, nog voordat hun vermogen tot zinvol leven en werk is uitgeput. Daarom ouderen!, rebelleer tegen je uitdoving, je extinctie, en accepteer dat dit niet altijd hoffelijk kan en moet. Er is mijns inziens niemand geweest die het dilemma waar het hier om gaat zo treffend getypeerd heeft als de meest getalenteerde en invloedrijke schrijver en dichter in het Duitse taalgebied ooit, Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Ik citeer (op rijm):”De ouderdom is een hoflijk man, een paar maal klopt hij netjes an, maar niemand laat hem binnen, en voor de deur wil hij niet staan, en als hij dan gaat naar binnen, kan men niets met hem beginnen.”

 

Met Crito bepleit ik dat

In de geschriften van de beroemde Griekse wijsgeer Plato komt een dialoog voor tussen de nog beroemdere wijsgeer Socrates en een vriend, Crito genaamd. Socrates is door een Atheense rechtbank veroordeeld tot de dood door het drinken van een beker gif vanwege ondermijning van de moraal van de Atheense jeugd en afwijzing van de staatsgodsdienst. Zijn steenrijke vriend Crito heeft hem aangeboden hem vrij te kopen of te helpen ontsnappen. Socrates wijst dat af. Kort vóór zijn dood vindt in de gevangeniscel tussen beide mannen het volgende gesprek plaats. Crito: “ Ik geloof niet dat het te rechtvaardigen is, Socrates, wat je nu aan het doen bent, jezelf opgeven terwijl je leven gered had kunnen worden. Bovendien laat je naar mijn idee ook je eigen zoons in de steek. Terwijl je de kans hebt hen groot te brengen en op te voeden, vertrek je, en laat je hen achter en wat jou betreft moeten ze maar zien wat er verder met hen gebeurt. Nee, je moet ofwel geen kinderen maken of alle lasten om hen groot te brengen tot het einde toe helpen dragen”. Het is nogal wat om in het voorportaal van de dood zoiets van vriend tot vriend te zeggen. En toch, het zijn juist deze dingen die een ware vriend de moed zou moeten hebben je te zeggen, zelfs of juist omdat als je wanhopig bent. Toen in juli 2001 de kunstenaar Herman Brood (1946-2001) door een sprong van het Amsterdamse Hilton hotel een einde aan zijn leven maakte, liet hij vier kinderen achter, de jongste circa 7 jaar. Heeft hij een vriend als Crito gehad? Naar verluid heeft Brood met de gedachte gespeeld om van het Okura-hotel te springen. Een vriend zou hem daarop hebben voorgesteld het Hilton te nemen met als argument, begrijp ik, dat het dichter bij huis was en hij dat eventueel zelfs nog zou kunnen zien tijdens zijn sprong. Als het waar is, is het hemeltergend. Heeft de schrijver Joost Zwagerman (1963-2015) die ook zelf aan zijn leven een einde maakte en drie kinderen naliet, een vriend als Crito gehad? Volgens Plato heeft Socrates dankzij en in het bijzijn van Crito kort vóór zijn dood toch nog persoonlijk afscheid  genomen van zijn kinderen. Hebben Herman en Joost dat ook gedaan? Ik weet het niet. Ik hoop het. In een samenleving als de onze wordt ons zelden  voorgehouden, zoals Crito Socrates deed, dat als we voorgoed willen  ‘vertrekken’, van ons verwacht mag worden daarvoor begrip te vragen en uitleg en de mogelijkheid tot reageren te geven aan de mensen om ons heen.  Er zijn mensen die zeggen dat het onze eigen beslissing is en dat anderen die zonder meer te respecteren hebben. Maar bijvoorbaat respecteren? Van wie zijn we eigenlijk? Van niemand behalve ons zelf? En als we van niemand zijn behalve van ons zelf, mogen we dan met ons zelf doen wat, waar en wanneer we willen? Of hebben we een verantwoordelijkheid in deze jegens anderen, in het bizonder kinderen? Met Crito bepleit ik dat.

 

 

Foto: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Artgate_Fondazione_Cariplo_-_Canova_Antonio,_Critone_chiude_gli_occhi_a_Socrate.jpg

 

 

Ga vaker het gevecht aan

De beroemde Oostenrijkse dierkundige en Nobelprijswinnaar Konrad Lorenz wijdde een groot deel van zijn leven aan onderzoek naar hechtingsgedrag bij dieren. Een van zijn conclusies was: ‘Bij vogels zijn de agressieve exemplaren van een bepaalde groep ook de trouwste vrienden en bij zoogdieren geldt hetzelfde. Voor zover we weten komt liefdevolle hechting alleen voor bij agressieve organismen”.

Vallen mensen daar ook onder? Absoluut aldus de twee meest eminente psychologen van de vorige eeuw, de Oostenrijker Sigmund Freud en de Amerikaan Erik Erikson. Volgens hen slagen veel mensen er niet in met een ander  een intieme relatie op te bouwen omdat ze niet in staat zijn het openlijk met elkaar oneens te zijn en hun onenigheid op een constructieve manier uit te vechten.

Betekent dit dat iemand die met poeslieve stem zegt: ‘Schat, ik hou te veel van je om ruzie met je te gaan maken, je bent mijn vijand niet’, of: ‘Als je zo tegen me tekeer gaat kan ik gewoon niet serieus nemen wat je zegt’ in feite de boel aan het vernachelen is? Niet wil weten wat jij werkelijk denkt of voelt en weigert je serieus te nemen? Het antwoord is ‘ja’ als betrokkene bang is voor iedere vorm van ruzie of emotionele openhartigheid en koste wat kost ‘lieve’ vrede wil bewaren.

Emotionele intimiteit, de hoofdingrediënt van een hechtingsrelatie en een belangrijke voorwaarde voor relationele duurzaamheid, veronderstelt het delen en meedelen van positieve én negatieve gevoelens en ervaringen. En daar hoort natuurlijk ook boosheid bij. Boosheid is de elementaire emotionele reactie dat iets wat belangrijk voor jou is, bedreigd wordt en daarmee een van de meest zekere signalen dat je (veel) om iets geeft.

Het blijkt vooral de golfslag van boosheid of verwijdering en van toenadering of ‘bijleggen’ te zijn waaruit ware intimiteit en vertrouwen in relaties geboren worden. Iedere spanning die binnen een relatie wordt opgelost of uitgevochten, versterkt die relatie. Maar zowel in partnerrelaties, ouder-kind relaties, op het werk alsook in de politiek en internationale overlegorganen heeft vechten een slechte reputatie. Psychologisch gezien volkomen onterecht. Vechten is hechten. Vaak. Ik heb het altijd intrigerend gevonden dat de oude Grieken een godin kenden met de naam Harmonia,  dochter van de god van oorlog, Ares, en de godin van de liefde Aphrodite. Er is weinig zo positief voor relaties en persoonlijk zo bevredigend als iets met een ander te hebben uitgevochten. Omgekeerd is er weinig zo negatief en zo onbevredigend als iets belangrijks nooit met anderen te hebben uitgepraat of uitgevochten. In het beroemde Indiase epos de Bhagavad Gita komt een passage voor waarin de hoofdpersoon, Arjuna, als hij kort voor een veldslag in het leger aan andere overkant kant familieleden, vrienden en vroegere leermeesters ontwaart, uitroept:  ‘ik zal niet vechten’. Het vooruitzicht van een gevecht met al die bekenden is hem te veel, en hij werpt zijn zwaard van zich. Dan roept Krishna, de stem van de hogere wijsheid, hem op om de wereld van conflict en confrontatie toch onder ogen te zien: ‘bereid je voor op vechten maar met vrede in je ziel’.

 

 

Image by Amy S from Pixabay 

De Big Five van Donald

Vraag van een lezer: “Ik heb nieuwsjaardag bij mijn vader doorgebracht. Dat was geen succes. Ik heb me tijdens en achteraf meerdere keren afgevraagd ‘wat moet ik van hem begrijpen om ‘m te begrijpen?” Mijn antwoord was kort: “Zijn persoonlijkheid!” Zijn reactie was één woord langer:”Leg uit svp’’. Bij deze dan. De evolutie streeft op allerlei gebieden naar diversiteit, ook op het gebied van persoonlijkheid. Daarom ‘landen’ wij mensen niet als blanco bladen op deze planeet maar met een aanzienlijke varieteit aan verschillen in persoonlijkheidstrekken. Afhankelijk van de aard en beinvloedbaarheid van onze persoonlijkheidstrekken ontwikkelen we meer of minder vaardigheid in het accuraat waarnemen van en effectief reageren op allerlei situaties. Talrijke psychologische onderzoeken hebben inmiddels uitgewezen welke de voornaamste persoonlijkheidstrekken zijn waarop wij van elkaar verschillen c.q. lijken . Dat is een vijftal, de Grote Vijf of  Big Five. Internationaal bestaat nog altijd geen volledige overeenstemming hoe die trekken te noemen, maar we kunnen ze algemeen als volgt omschrijven (zie Nettle, 2007): extraversie: de dimensie die loopt van sociaal/gezellig, actief, praatgraag, dwingend, spontaan, humoristisch en avontuurlijk aan de ene kant, naar introvert, teruggetrokken, gesloten, zwijgzaam, luisterend en voorzichtig aan de andere: goedmoedigheid: dimensie die loopt van vriendelijk, zachtaardig, coöperatief en behulpzaam aan de ene, naar lichtgeraakt, achterdochtig, bazig en koppig aan de andere kant; zorgvuldigheid: een dimensie die loopt van zorgvuldig, gedisciplineerd, verantwoordelijk en serieus aan de ene kant, naar onzorgvuldig, nonchalant, ongedisciplineerd en lichtzinnig aan de andere;  emotionele stabiliteit: dimensie die loopt van onverstoorbaar, kalm, beheerst en niet snel klagend aan de ene kant, naar nerveus, angstig, paniekerig, emotioneel labiel aan de andere; openheid: een dimensie die loopt van fantasierijk, creatief, nieuwsgierig  en intellectueel belangstellend aan de ene kant, naar conservatief, bekrompen, simplistisch en nuchter aan de andere. Door onze positie op de Big Five zijn we, bijvoorbeeld, meer gesloten of juist meer spontaan dan anderen, meer verlegen of juist meer sociaal actief, hebben we snel de neiging in paniek te raken of reageren juist kalm, zijn we nonchalanter of zorgvuldiger, goediger of juist venijniger en sneller aggressief dan vreedzaam.  Stel dat ik, onder groot voorbehoud natuurlijk, aan de hand van de samen met een collega door mij ontwikkelde Big Five vragenlijst, de 23BB5 questionnaire, Donald Trump eens de Big Five maat mocht nemen, hoe zou ik ‘m dan waarschijnlijk beoordelen?  Ik denk als extreem extravert, extreem koppig, meer dan gemiddeld onzorgvuldig, onbetrouwbaar, conservatief en emotioneel onvoorspelbaar. Het zijn vooral de twee extreme posities, extreem extravert en extreem koppig, die zijn omgang met anderen en de wereld domineren. Extreem extravert betekent dat hij sociaal hyperactief, opschepperig en dwingend is, met als massaal publiek gevolg een mengsel  van verontrusting, angst, kritiek en bewondering. Dat in combinatie met zijn extreme koppigheid, zijn onbeheersbare neiging tegen anderen vaak zeer onbeschoft en boos te keer te gaan en zijn levensmotto  ‘the only sin is not to win’  roept de vraag op: kan iemand met zo’n persoonlijkheid wel president worden? Trump:’’Let op Dumbo! ‘Ik kon het één keer. Ik kan het absoluut ook een tweede keer. Wen er maar vast aan… .”

 

Image by 422737 from Pixabay

Kleinkinderloos

Ons wetboek is niet zelden een bron van verdriet doordat het aan wat eigenlijk een heel gewoon recht zou moeten zijn, voorwaarden stelt die het moeilijk of zelfs niet uit te oefenen maken. Zo staat in het Burgerlijk Wetboek (BW) dat kinderen  recht hebben op omgang met hun ouders en met degenen die in nauwe persoonlijke betrekking met hen staan, denk met name aan grootouders. Alleen werkt het voor grootouders niet zo. Want het uitgangspunt in de rechtspraak, willen grootouders aanspraak maken op een omgangsregeling met een kleinkind, is dat ze eerst moeten bewijzen dat ze in het verleden meer dan het gebruikelijke contact met dat kleinkind hebben gehad. Pas als dat  bewezen is kunnen ze bij de rechter aankloppen voor een omgangsregeling indien gewenst. Er moet dus daarvóór al sprake zijn geweest van een nauwe persoonlijke betrekking tussen grootouder en kleinkind. Af en toe een bezoek, een oppasdag of een incidentele oppasperiode (zoals tijdens afwezigheid van ouders vanwege reis of vakantie) is daarvoor niet voldoende  bewijs. Anders gezegd, de wetgever gaat er vanuit dat er tussen grootouders en kleinkinderen in beginsel geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat, dat deze eerst bewezen moet worden en dat pas daarna eventueel over een omgangsregeling gesproken kan worden. Een volstrekt absurde situatie! Want hoe bewijs je als grootouder dat er een persoonlijke betrekking tussen jou en je kleinkind-baby of -kleuter bestaat? Of wat als de ouders niet aan nauwer contact tussen jou en je kleinkind wensen mee te werken of dit zelfs zoveel mogelijk actief verhinderen? De gevolgen laten zich raden. Nogal wat grootouders hebben om uiteenlopende redenen zoals scheiding tussen de ouders of verstoorde relaties met een of beide ouders, niet of nauwelijks contact met hun kleinkind(eren). Niet zelden jarenlang, zoals ik in mijn werk bij herhaling heb kunnen constateren. Soms tot aan de dood van de grootouder(s) toe. Daarbij komt het zelfs voor  dat grootouders een kleinkind jaren na diens geboorte nog nooit in persoon gezien hebben of op handen hebben mogen dragen. Schattingen, die mede-onderzoekers en ik meermaals gemaakt hebben in de afgelopen jaren, wijzen erop dat zo’n 16 tot 20 duizend grootouders als gevolg van het feit dat hun omgang met kleinkinderen zoveel mogelijk wordt ge- of verhinderd, ook door de wetgever dus, in feite kleinkinderloos gemaakt zijn. Daaraan moet, ik zeg het zo onverbiddelijk mogelijk, nog in dit grotendeels vrij in te vullen jaar, absoluut een einde komen. En dat kan ook. Want er ligt een wetsvoorstel  “Drempelverlaging omgang grootouders” waarin uitgangspunt is dat grootouders geacht worden een nauwe persoonlijke band met hun kleinkind te hebben en te onderhouden. Overigens is de aanduiding ‘Drempelverlaging’ een gotspe. Er horen eenvoudigweg geen drempels opgeworpen te zijn voor de omgang tussen kleinkinderen en grootouders. Daarvoor is, zo toont onderzoek aan, ongehinderd contact tussen kleinkinderen en grootouders te belangrijk. Te belangrijk voor ontwikkeling, gezondheid en levensplezier van kleinkinderen. Maar ook te belangrijk voor grootouders en, ook al beseffen die dat vaak te weinig, voor de ouders van wie de kleinkinderen de kinderen zijn. Bedenk dat geen samenleving zich het verwijt kan permitteren kleinkinderloosheid te bevorderen.

 

 

Image by Pexels from Pixabay

Over de pijn van niet gezien worden

Het is nieuwjaarsdag circa half vijf in de middag als de deurbel gaat. Nauwelijks de voordeur geopend word ik half onder voet gelopen half omhelsd door vijf kleinkinderen, van 1 ½ tot 13 jaar, die zich vol enthousiasme naar binnen werken. Maar terwijl de rest uitzwerft naar hun favoriete plaatsen in huis, blijft de jongste op de deurmat staan en steekt met een luide kreet zijn handjes omhoog. Het is het eerste gebaar dat hij gewoonlijk maakt als hij mij onmoet en dat zoiets betekent als “Opa, til me op, hou me een tijdlang vast, praat tegen me!” Ik mag m pas weer neerzetten en loslaten om zich bij de anderen te voegen als ik dat gedaan heb. Doe ik het om een of andere reden niet of tekort dan blijft hij aandringen of gaat soms zelfs huilen. Pas als ik hem voldoende lang heb vastgehouden en gekust, altijd weer een kwestie van afwachten, kan ik hem met een gerust hart loslaten. Hoewel hij ook dan  soms toch bij mij terugkomt en zijn handjes omhoog steekt en ik ‘m weer, steeds korter overigens, moet optillen. Bij het weggaan moet dat ook, maar dat gaat sneller omdat zijn ouders dan meetillen. Ik heb me in de maanden dat dit patroon tussen hem en mij zich al afspeelt, vaak afgevraagd wat het drijft en ben tot de conclusie gekomen dat het antwoord van een vertederend basale eenvoud is, zelfs of  juist als hij met zijn 3 broertjes en zusje komt : “Opa, zie mij!”  Hoe basaal laat zich goed illustreren met wat de beroemde Britse criticus en (toneel)schrijver George Bernhard Shaw (1856-1950), volgens velen de “grootste na Shakespeare” en winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur (1925), ooit daarover schreef: “De ergste zonde jegens onze medemensen is niet hen te haten maar is onverschilligheid. Dat is de essentie van onmenselijkheid. Onverschilligheid is zeggen: je doet er niet toe, je bestaat voor mij niet.” Anders gezegd, er is niets zo pijnlijk als niet gezien worden. Er is ook niets waarvoor we bereid zijn zover te gaan als anderen ertoe bewegen, niet zelden bijna dwingen, ons te zien. Dat is wat ik van mijn kleinzoon leer. Dat er niets zo belangrijk, zo bevredigend, zo geruststellend is als het gevoel van gezien en begrepen te worden. Maar, zo dwingt zich de verontrustende vraag op, hoeveel kinderen worden niet gezien, niet begrepen? Of anders gezegd, hoeveel kinderen groeien op zonder tederheid. Want tederheid is niets anders dan emotionele betrokkenheid op, emotionele zorg voor de ander. Om emotioneel betrokken te zijn hoef je geen psychologische wijsheden te kennen. Je hoeft alleen maar er te zijn, aanwezig te zijn, met verhoogde aandacht voor wat die ander op dat moment ervaart. Shaw: “Er is iets in gezien worden dat groei bevordert”. Oftewel, als jij de schijnwerper van jouw aandacht op mij richt, ga ik groeien. Als jij mij ziet, neemt de waarschijnlijkheid toe dat ik mijzelf ook zie. Maar zie jij mij niet, dan zie ik mezelf vaak ook niet (zitten). En dat kan inderdaad pijnlijk zijn.

 

Image by bess.hamiti@gmail.com from Pixabay 

Uit de hemel gevallen

Als ik aan winter en Kerstmis denk, is dikwijls het eerste beeld dat opkomt dat van een grote met sneeuw bedekte vlakte of helling met daarop in de verte niets anders dan een kale boom. Kaal, met uitzondering van iets op een tak iets dat lijkt op een uitstulping in de vorm van een groenachtig struikachtig boeket. De suggestie, die er vanuit gaat als ik probeer het beeld een tijdlang vast te houden als het enige levende  in een verder doodse wereld, raakt me nog altijd. Al sinds de tijd dat ik met mijn gezin in een bergdorpje in Frankrijk woonde, in de winter omringd door  besneeuwde en zeer spaarzaam begroeide hellingen. Op een dag legde een Franse collega tevens natuurarts die dol was op raadsels mij de volgende voor: “René, wat hebben Kerstmis, epilepsie en Asterix (de kleine held uit de beroemde Franse stripserie Asterix en Obelisk) met elkaar gemeen?” Ik wist het natuurlijk niet en de oplossing zei mij aanvankelijk ook niets, namelijk: misletoe of maretak. Totdat hij uitlegde dat misletoe eeuwenlang beschouwd is als een geneeskrachtige plant tegen lichamelijke ziektes, met name epilepsie, “de ‘vallende ziekte’ Een plant die niet op de aarde valt maar hoog daarboven uit zetelt op bomen, met name de krachtige eik, en zelfs doorgroeit in een verder  koude, lege wereld, dat moet wel een bizonder (genees)krachtige plant zijn. Een die volgens de overlevering en het principe uit de homeopathie ‘similia similibus curantur’, ‘het gelijke geneest het gelijke’, beschermt tegen meerdere lichamelijke aandoeningen.  Overigens niet alleen tegen lichamelijke maar ook tegen sociale en relationele problemen. Vandaar de gewoonte bij verschillende volkeren om ter voorkoming van conflicten met anderen een misletoe tak bij zich te dragen of een elixir daarvan getrokken te drinken. Of om gezeten onder de misletoe conflicten met anderen uit te praten en op een wijze manier op te lossen. En zelfs om de waarschijnlijkheid van liefde of verliefdheid te vergroten. Zoals, vooral in Angelsische landen, de eeuwenoude aanbeveling aan potentiele partners om elkaar te kussen onder de misletoe. Rest de vraag: waar komt de mistletoe dan vandaan als hij niet uit de aarde komt? Het logische antwoord daarop was – de Romeinse schrijver Plinius (ca. 23-79) tekende dat op uit de mond van een druide, een priester  – dat de plant uit de hemel was gevallen en de boom, waarop de plant terecht kwam en ging groeien, door een god zelf was uitgekozen. Maar om zijn goddelijke kracht als elixir te behouden, moest de mistletoe door de druide met een gouden mes worden afgesneden (zoals in de Asterix strip) en zonder de aarde te raken opgevangen worden in een wit kleed. En dat moest gebeuren op het moment dat de zon weer in kracht ging toenemen, tijdens de zonnewende,  circa 25 december, Kerstmis dus. De mistletoe is net als het Kerstkind, een eeuwenoud symbool van een fundamenteel menselijk verlangen, van hoop op nieuw, minder somber, minder problematisch, zonniger, lichter leven. Van hoop op ‘iets dat uit de hemel valt’, iets ‘goddelijks’. Zoals de wapens neerleggen en elkaar onder de misletoe tegemoet komen.

 

 

Image by armennano from Pixabay

Over dubbeltjes op hun kant

Geschiedenis is vaak een dubbeltje op zijn kant. Als sommige ‘kleine’ dingen ook maar iets anders gelopen waren, dan was het ‘grote’ verhaal dat over bepaalde personen en gebeurtenissen vervolgens verteld zou worden, heel anders geworden. Neem Napoleon over wie onlangs weer een bioscoopfilm is verschenen waarover tussen de makers en het Franse publiek heftige ruzies zijn uitgebroken. De film zou een veel te soft, veel te weinig heldhaftig beeld van de grote veldheer schetsen. Ik ‘volg’ Napoleon al zowat mijn bewuste leven lang en verzamel boeken, documentaires, afbeeldingen en objecten die met hem te maken hebben. Af en toe schrijf ik ook over hem (zie ‘De macht van een maitresse’). En natuurlijk wilde ik de film, zo gauw die uit kwam, meteen zien. Ruim twee-en-half uur heb ik geïntrigeerd zitten kijken. Geïntrigeerd door wat de film toont. Maar vooral geïntrigeerd door wat die weg laat, niet toont. Volgens sommige Fransen wordt Napoleon er te weinig heldhaftig in voorgesteld. De 61veldslagen die hij heeft geleverd zouden veel meer verdienen. Ik deel dat oordeel niet. Er zit meer dan genoeg woest wapengekletter, doodsverachting en afslachting in. Ook het oordeel dat Napoleon als te emotioneel en relationeel te kwetsbaar wordt neergezet, zoals in de relatie met zijn grote liefde en eerste vrouw Josephine, deel ik niet. Integendeel. Bepaalde cruciale emotionele gebeurtenissen zijn juist weggelaten. Zoals deze. In de nacht van 12 op 13 april 1814 doet Napoleon in het kasteel van Fontainebleau, 55 kilometer ten zuidoosten van Parijs, een ernstige suicidepoging. Hij verblijft daar gedwongen sedert de nederlagen tegen de geallieerde legers van onder meer Rusland en Oostenrijk die Frankrijk op eigen grondgebied hebben verslagen en thans bezetten. Naar verluid heeft hij daar documenten te tekenen waarin de voorwaarden voor zijn troonafstand en vertrek zijn vastgelegd. Maar in plaats van dat te doen besluit hij zichzelf te doden. En wel door het innemen van een hoeveelheid cyanide. Dat draagt hij al enkele jaren in een binnenzakje bij zich, gekregen van zijn arts voor het geval hij tijdens krijgshandelingen ooit gevangen genomen zou worden. Kort na de inname daarvan lijdt hij urenlang aan uiterst pijnlijke krampen. Maar de dood treedt niet in en ontredderd geeft hij de opdracht de arts te halen. Die meent dat het betreffende gifpoeder waarschijnlijk te oud was om nog werkzaam te zijn. Napoleon vraagt dan om een sterker gif . Maar zover is het niet meer gekomen. Na heftig overgeven wijken de krampen geleidelijk en daarmee zijn doodsverlangen. Tegen zijn adjudant Caulaincourt zou hij gezegd hebben: “Als zelfs de dood mij niet wil dan is het de hoogste tijd dat ik gewoon weg ga”. Maar wat als het gif wel werkzaam was geweest? Hoe zouden wij dan nu over deze grote kleine man oordelen? In ieder geval was er nooit een laatste grote veldslag, een Waterloo, noch een Elba of Sint Helena geweest. En zou hemals suicidant, als zelfdoder, dezelfde posthume aandacht en eerbetoon ten deel gevallen als nu al gedurende ruim twee eeuwen? Over dubbeltjes op hun kant gesproken.

 

Ik geef aan jou, ik geef om jou

Wat is Sinterklaas nu eigenlijk? Vooral een kinderfeest, zoals tegenwoordig steeds vaker wordt verkondigd? Of  een feest voor alle leeftijden? Dat laatste is het in ieder geval eeuwenlang geweest. Getuige de vele Sinterklaas-legendes, die meestal betrekking hebben op de talrijke wonderen die hij als bisschop van Myra zou hebben verricht. Zoals de legende over een verarmde vader die de bruidschat van zijn drie dochters niet kon betalen waardoor zij niet konden trouwen en in de prostitutie zouden belanden. Sinterklaas, dat vernemende, strooide een aantal nachten ongezien samen met Zwarte Piet geldstukken in hun huis waardoor ze alsnog uitgehuwd konden worden. Volgens veel auteurs is de oppervlakkige eenvoud van legendes als deze verraderlijk want ze staan vol symbolen en is voor een goed begrip  psychologisch duiding ervan noodzakelijk. De diepere betekenis laat zich alleen blootleggen door ze als liefdes- of sexsymbolen te begrijpen. Zoals in deze legende,  ik citeer: “ Toen een waardin, bij wie Sint Nicolaas in Myra zijn intrek had genomen, hoorde dat haar gast tot bisschop was benoemd, was ze net bezig haar kind in bad te doen. De badkuip stond op het vuur. Als reactie op het bericht ging ze naar de kerk om de mis bij te wonen en vergat haar kindje. Aan het einde van de mis schoot haar plotseling te binnen dat het kind met de badkuip en al nog op het vuur stond en rende ze in paniek naar huis. Hoewel het water het kookpunt had bereikt, bleek het kind ongedeerd. Dankzij de bescherming van Sint Nicolaas”. Om met zo’n verhaal uit de voeten te kunnen, moet je psychologisch de diepte in. Dan kan het een verhaal zijn over schuldgevoel, over ‘egoistische’, niet rekening met anderen houdende, seksualiteit. Het kind in het badwater staat dan voor het kind in het vruchtwater, in de baarmoeder. En het gaan naar de kerk staat voor sexuele gemeenschap, denk aan de uitdrukking ‘voor het zingen de kerk uit’. De hoogzwangere moeder heeft sexuele gemeenschap gehad en is daar zo in opgegaan dat ze de verantwoordelijkheid voor het kind in haar buik even helemaal vergeten was. Daarover voelt ze zich schuldig en het is vanwege dat schuldgevoel dat Sint Nicolaas er voor zorgt dat er toch een gezond kind uit het bad(=vrucht)water, geboren wordt. Uit zulke legendes laat zich afleiden wat  Sinterklaas en Piet, zijn knecht, dieptepsychologisch nu eigenlijk symboliseren. Ze zijn de twee gezichten van menselijke liefdesrelaties, namelijk driftgedreven sexualiteit en emotionele betrokkenheid of verantwoordelijkheid. De driftgedreven Piet staat onder toezicht van de oudere, wijze Sinterklaas. Samen geven ze uitdrukking aan het feit dat liefde en sexualiteit aan de ene kant plezier, genot, lust (mogen) betekenen maar aan de andere kant scheppen ze ook verantwoordelijkheden, zowel ten opzichte van een eventueel kind als van een partner. Het duo Sint en Piet is als het ware een waarschuwing tegen het gebruiken van de ander uitsluitend ter bevrediging van de eigen lusten. Waarmee het geven van een Sinterklaasgeschenk, een surprise waarvoor moeite is gedaan, vanuit de gever de diepere betekenis heeft van ”Ik geef aan jou want ik geef om jou’’.

Spring niet over je schaduw heen. Confronteer ‘m

Laat ik beginnen met daar open over te zijn. Ik heb nog nooit op Geert Wilders gestemd, ook deze keer niet. En ik zie me in de toekomst dat ook nog niet zo gauw doen. Hoewel, de uitslag van afgelopen woensdag, het feit dat zoveel meer mensen dan ooit tevoren hun stem aan hem gegeven hebben en wat ik in recente uitspraken heb waargenomen als een toename in minzaamheid bij hem, maken toch dat ik minder zeker ben van mijn afwijzing  van hem in de toekomst. De afgelopen jaren heb ik hem steevast genegeerd in mijn denken en keuzes omdat ik vind dat hij aan haatzaaien deed, naar mijn oordeel een van de ergste, kwaadaardigste gedragingen die mensen ten opzichte van elkaar kunnen vertonen. Zoals ik op deze plaats al eens heb uiteengezet, wordt in de zogenoemde psychologische triangulatie- of driehoekstheorie haat benaderd als gekenmerkt door drie componenten of ingredienten. Een is het afwijzen van  iedere omgang en contact met een ander omdat die afkeer of walging oproept. Die afkeer of walging kan voortkomen uit bepaalde kenmerken of gedragingen van de ander, maar is vaker het gevolg van propaganda waarin de ander onterecht bepaalde ongunstige kenmerken of gedragingen worden toegedicht (zoals de Nazis met Joden deden). De tweede component van haat zijn heftige gevoelens van boosheid of angst of beide We kunnen anderen  werkelijk hartstochtelijk haten, dat wil zeggen heel veel boosheid en/of angst jegens hem of haar koesteren. Nogal wat westerlingen haten Moslims en Moslims westerlingen omdat ze bang voor elkaar zijn. Uit onderzoek blijkt dat mensen niet zelden vooral boos of haatdragend zijn over het feit dat iets of iemand hen angst of vrees inboezemt. De derde component van haat is wat wel wordt aangeduid als ‘commitment’. Dat is de bewuste beslissing iemand of een groep te verachten en die verachting hoe dan ook overeind te houden, te blijven voeden, zowel bij jezelf als bij anderen. Ten opzichte van de Moslims heeft Wilders in de afgelopen decennia mijns inziens deze driehoek van haat voortdurend beleden. Het is zijn schaduw. En daarmee ook datgene in hem waar nogal wat mensen, moslims voorop, bang voor zijn. Een angst die bij velen  niet minder zal zijn geworden door zijn eclatante stembuszege. Saillant is daarom dat hij sindsdien bij herhaling mensen heeft opgeroepen, precies in deze woorden, “om over hun eigen schaduw heen te springen’’. Onduidelijk is of dat alleen een oproep aan collega-politici is of ook aan volk en vaderland en, nog essentieler, aan hemzelf. Ik hoop het. Want alleen dan kan hij ooit het voorbeeld als leider en verbinder en van hoop zijn waar dit land, gezien de heersende enorme versplintering in denken, doen en vertrouwen, naar snakt. Maar, over je eigen schaduw, je eigen duistere kanten, springen dat gaat niemand zonder ernstige ongelukken en verdringingen lukken die niet eerst zijn eigen duistere kanten onder ogen heeft willen zien. Dat is een pijnlijke proces van zelfconfrontatie. Ik weet weet niet of Geert dat  aan kan. Maar voel me vooralsnog verplicht hem het voordeel van de twijfel te geven.

 

 

Image by WikiImages from Pixabay