Autosuggestie of verbeeld je beter

Begin zomer een aantal jaren geleden. Een lezeres vraagt hoe ze haar vakantieweken zou kunnen benutten om haar negatieve zelfbeeld en stemmingen te verbeteren. Een opmerkelijk en uitdagend verzoek dat ik onlangs van twee anderen ook kreeg. Reden om daarop weer eens uitvoeriger terug te komen. Mijn antwoord luidt nog altijd: Coué! Ooit was er een Franse apotheker, Emile Coué genaamd (1857-1925), die grote bekendheid verwierf met een behandelmethode die hij de naam ‘Autosuggestie’ meegaf. Kern van Coué’s methode was simpel. Bij allerlei ziektes en klachten schreef hij mensen die hem consulteerden voor om steeds direkt na het ontwaken en vlak vóór het slapen gaan (en verder zo vaak mogelijk) twintig keer de volgende formule te herhalen: ,,Van dag tot dag gaat het met mij in alle opzichten beter en beter”. Coué’s gedachte was dat het simpelweg en zonder discussie herhalen van een bepaalde positieve formule ons zelfbeeld en daarmee onze beleving van onszelf onbewust beinvloedt. Dat lukt volgens hem veel moeilijker als we bewust naar verandering  streven. Want onze bewuste wil verzet zich tegen verandering van onze zelfbeleving, onder andere door kritische vragen als: Werkt dat wel? Waarom zou ik zeggen dat het me beter gaat als ik me niet beter voel?’, enzovoorts. Coué’s methode bleek zo succesvol dat hij de meest invloedrijke psychologische behandelaar van zijn tijd werd, meer dan bijvoorbeeld Sigmund Freud. Volgens krantenberichten uit die tijd liepen alleen al in London duizenden lichamelijk of emotioneel gekwelde mensen rond die voortdurend in zichzelf mompelden ,, I do believe I’m getting better, a little better all the time”. Die formule is wereldwijd bekend geworden door de Beatles, onder andere via hun song Getting Better, opgedragen aan Coué. Voorts is Coué’s methode ook in een hedendaags psychologisch-wetenschappelijk jasje gehesen onder de noemer ‘De positieve affirmatie’ (positieve bevestiging) methode’.  Deze bestaat uit het herhalen van positieve, optimistische formules over jezelf (‘Van dag tot dag maak ik mezelf een beminnelijker, waardevoller mens voor degenen om me heen’). Uit onderzoek blijkt dat als mensen routine-matig, dus onnadenkend, alsmaar positieve dingen tegen zichzelf over zichzelf zeggen, hun zelfbeeld geleidelijk aan inderdaad verandert en hun zelfwaardering toeneemt. Een effect dat niet bereikt wordt door mensen te trainen enkel minder vaak negatief over zichzelf te denken. Nodig zijn positieve gedachten en die, ook tegen de eigen kritische zin in, te blijven herhalen. Maar! Die positieve gedachten mogen niet heel concreet zijn. Iemand met bijvoorbeeld burnoutklachten moet niet de formule voorgeschreven krijgen ,, Van dag tot dag gaat het met mijn burn-out in alle opzichten beter en beter”. Want het noemen van het concrete probleem in de formule zou de persoon ertoe kunnen brengen steeds te gaan controleren of die burn-outklachten inderdaad al beter worden, waardoor juist meer spanning (en dus meer overspannenheid) ontstaat. Bedenk dit lieve lezer: je autosuggestieve (verbeeldings)kracht zit m vooral in de positieve herhaling. Luister daarvoor ook af en toe weer eens naar de Beatles. En laat mij svp weten of het, net als indertijd bij die eerste vragenstelster, naar tevredenheid heeft gewerkt.

 

 

Foto license: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:%C3%89mile_Cou%C3%A9_3.jpg

Hart voor Slovenië

Als het toestel de daling naar Ljubljana inzet, is dat in een hemeldichte,  heftige storm van regen. Wat we dan nog niet weten, is dat op allerlei plaatsen in Slovenië al bijna een dag een helse gierende wind massa’s water over wegen, in straten en huizen jaagt en van alles op zijn weg meesleurt. Uren te laat door vertraging op Schiphol, rijden we, het wordt al donker, in onze huurauto de luchthaven uit en de snelweg naar Bled op. En beginnen, eigenlijk tegen beter weten maar wat moeten we anders, aan een rit die aanvoelt als één grote gok. De ruitenwissers krijgen de massale regenstriemen steeds niet op tijd weg.  Waardoor we noodgedwongen ons voornamelijk moeten oriënteren op de achterlichten van auto’s vóór ons. Maar dat creëert vooral stress want ofwel ze verdwijnen uit het zicht of moeten remmen en wij dus ook. De combinatie van invallende duisternis en het beroerde zicht doen onze angst toenemen de afslag naar Bled te missen. Het brengt ons ertoe steeds langzamer te rijden en steeds vaker met grootlichten aan en uit te knipperen. Totdat opeens, Godlof, mijn vrouw die vanaf het puntje van haar stoel  heeft meegereden, roept “ik zag ‘Bled’ op dat bord staan, hier moeten we dadelijk af”. Het is even alsof er een paar strakstaande airbags in me ontspannen. Ik minder vaart, zet mijn richtingaanwijzer  uit en houd dat vol totdat ik inderdaad de afslag ‘Bled’ kan nemen. Waarmee overigens de stress nog echt niet is opgelost, want vanaf de snelweg is de provinciale weg naar Bled  zeker onder deze omstandigheden, niet zonder risico’s.  Tweebaans, beroerde markeringen en grotendeels zonder bermafzettingen. Zodat het risico een tegenligger te raken of van de eigen weghelft in de berm terecht te komen nog steeds levensgroot aanwezig is. Als we na nog eens een half uur van alles eisende oplettendheid de oprijlaan van ons hotel inslaan, voelt dat als bevrijding uit een soort van wereldondergangsgevoel. Wat niet eens zo’n irreele diagnose blijkt. Na een bepaald onrustige nacht zittend aan ons ontbijt schuift de manager van het hotel aan. We komen er al jaren en zijn zeer bevriend geraakt. Hij vertelt dat zich in de voorbije zesendertig uur een ware en ongekende ramp in zijn land heeft voltrokken. In nagenoeg de helft is er sprake van grote verwoestingen, overstromingen, wegblokkades, doden zelfs. Op nog geen anderhalve kilometer van het hotel is een groot stuk weg weggeslagen. ‘We hebben weer eens geluk gehad’ denk ik, maar spreek het niet uit. Zeker niet als hij droef vertelt over een bevriend stel dat in één dag hun huis en vrijwel alles wat er zich in bevond, zeg maar hun hele levenshistorie, hebben zien wegspoelen.  “Maar” zegt hij terwijl er een glimlach van hoopvolle betrokkenheid over zijn gezicht verschijnt, “er is inmiddels voor heel Slovenië besloten dat iedereen een dag mag vrij nemen om elkaar hoe dan ook te helpen. Helpen maakt iedereen gelukkiger. Ook de helper. Vandaar deze leuze voor die dag: Gooi je hart voor je uit en ren er achteraan om het te vangen”.

 

 

Image by Melvin from Pixabay

‘Closure’ oftewel vaarwel zeggen en het goed zeggen

‘Closure’ oftewel vaarwel zeggen en het goed zeggen

Rene Diekstra

Het komt in deze ‘online’ tijd nog maar zelden voor dat een envelop tussen de borstels van mijn brievenbus blijft hangen en ik ‘m een tijdlang niet onder ogen krijg. Zo ook enige dagen geleden. De blanco envelop met mijn adres op de voorkant maar geen tekst op de achterkant, die ik tenslotte toch ontwaar, geeft me geen aanwijzing omtrent de afzender. Maar als ik de brief openvouw en ga lezen, slaat mijn hart een aantal keren voelbaar over. Deze blijkt geschreven door een man op wiens leven ik een groot aantal jaren geleden, zeker twintig, intensief betrokken ben geweest. Hij laat me weten ernstig ziek te zijn, kanker in een vergevorderd stadium, en uitbehandeld. En wil me, aangekomen bij deze grenssituatie van zijn leven, zijn erkentelijkheid laten weten voor wat de relatie met mij indertijd voor hem heeft betekend. De woorden die hij kiest en het feit dat een van zijn kinderen, naar hij aangeeft, hem gegeven zijn zwakke conditie daarbij heeft geholpen, raken me diep. Niet alleen door hun directe oprechtheid maar ook door het besef van de moeite die het hem in dit stadium gekost en de moed die het gevraagd moet hebben. Met tranen in mijn ogen lees ik verder. Helemaal als hij het vervolgens niet uit de weg blijkt te gaan om ook  stil te staan bij de getijden, bij de eb en vloed voor zover hij daarvan op de hoogte is geweest, in mijn leven en hoe ik daar naar zijn oordeel mee om ben gegaan. Een van de voor mij moeilijkst vertaalbare maar psychologisch cruciale Engelse termen is ‘closure’, meestal de betekenis gegeven van zoiets als ‘afsluiting’, ‘afhechting’, ‘beeindiging’. Allemaal betekenissen die wat mij betreft net niet de kern raken van wat ik voel bij ‘closure’. Dat wordt het best  weergegeven met ‘passend-oprecht afscheid of afronding’, of ‘afscheid op een goede, afrondende manier, waardoor er geen losse einden meer zijn’. Feit is dat de meesten van ons heel wat beter zijn in de ‘commencement’, in het  beginnen van  contacten of relaties dan in de ‘closure’, in het op een passende manier afronden of afscheid nemen daarvan. Terwijl, nota bene, al onze gesprekken, contacten en relaties eindig zijn en daarom goed afscheid kunnen nemen of afronden tot onze psychologische basisuitrusting zou moeten behoren. Omdat het goed is en goed voelt voor alle betrokkenen. En omdat het de waarschijnlijkheid vergroot dat gesprek, contact of relatie, waar nog mogelijk of wenselijk, een korter of langer vervolg krijgen. Ik voor mij heb daarom besloten me te blijven oefenen in goed afscheid nemen en geven. Mede aangespoord door een reeks recente studies onder de titel Saying Goodbye and Saying it well en door dit citaat uit de mond van de beroemde  schilder Salvador Dali: “elk goed  afscheid is de geboorte van een dierbare herinnering”. Maar eigenlijk meer nog door mijn briefschrijver. Het is bovenal zijn ontroerende closure die voor mij bewijst dat goed afscheid nemen en geven een cruciale kunst en kunde is.

Hou me vast alsjeblieft

De storm van afgelopen week en vooral de beelden van omvallende bomen die neerkwamen op auto’s, huizen en helaas ook mensen riep in mij herinnering op aan een dramatische gebeurtenis in New York, ik was daar toen in opleiding, in mei 1988. Op klaarlichte dag stort een reusachtige, 35 ton wegende konstruktiekraan plotseling in elkaar. De ongelukkige Birgitte Gerney raakt bekneld onder grote stukken staal, haar beide benen verbrijzeld. Terwijl zware machines bezig zijn om de stukken verwrongen staal rond en van haar lichaam te verwijderen, houdt  brandweerman Paul Ragonese haar hand vast. Zes uur lang. De aanraking van een vreemde man geeft haar hoop en vormt een wal tegen de alsmaar aanstormende golven van paniek en wanhoop. Het is voor mij nog altijd een iconisch beeld, het voorbeeld dat van alle menselijke communicatie lichamelijke aanraking de minst afstandelijke of meest intieme en daarom, letterlijk en figuurlijk, de meest indringende, de meest krachtige, is. Sinds de opkomst van de Metoo beweging is het ongevraagd aanraken van anderen zoniet in een negatief dan toch wel in een dubieus licht komen te staan. Al te zeer naar mijn oordeel afgaande op wat het onuitgenodigd vastgrijpen en vervolgens  urenlang vasthouden van Brigitte door Paul voor haar moet hebben betekend. Of wat het onderzoek van de psycholoog Hubble naar het effekt van aanraking bij het voorschrijven van behandelingen in de gezondheidszorg aantoonde. Hij trainde artsen en psychologen om een deel van hun patienten tenminste tweemaal aan te raken (even een hand op een arm), terwijl ze instructie gaven over wat deze zelf moesten doen om een behandeling succesvol te laten verlopen. Patienten die tijdens de instructie aangeraakt werden, hielden zich gemiddeld beter aan de voorschriften en waardeerden het kontakt positiever dan patienten die niet aangeraakt werden. Hoewel, bij sommige mannelijke patienten nam de spanning als gevolg van de aanraking, ongeacht of de behandelaar man of  vrouw was, eerder toe dan af. Mogelijk hebben bepaalde mannen meer moeite met passiviteit, in de zin van het ontvangen van lichamelijke aanraking. Daarop wijst in ieder geval een onderzoek dat de psycholoog Thayer van de Universiteit van New York deed in een aantal restaurants naar het effekt van de aanraking van mannelijke klanten door serveersters op de grootte van de fooi. Een serveerster die bij het afrekenen even de hand of de schouder van een klant aanraakte, kreeg gemiddeld een aanzienlijk grotere fooi dan een serveerster die ‘op afstand’ bleef. Toen Thayer vervolgens onderzocht wat het effekt was als degene die serveerde een man was, vond hij geen ‘fooi’verschil tussen wel en niet aanraken. Wat hij wel vond was dat sommige mannelijke klienten een duidelijk zichtbare spanningsreaktie vertoonden als ze door een man werden aangeraakt. Dat roept intrigerende vragen op. Zou Paul Ragonese de hand van zijn beknelde medemens ook hebben vastgehouden als deze een man was geweest en zou in dat geval de beknelde man het urenlange lichamelijke contact met een andere man hebben toegestaan? Ik hoop voor de mannen van deze wereld dat het antwoord op beide vragen onvoorwaardelijk positief luidt.

 

 

Image by Myriams-Fotos from Pixabay 

De natuurlijkheid van zelfdoding

Een patiënt meldt zich bij een collega van mij met het volgende verzoek. Ze heeft besloten zelf een einde aan haar leven te maken en heeft daarvoor de geschikte middelen in huis.  Maar ze wil nog graag met een iemand die een erkend en bekwaam psycholoog is enkele exitgesprekken, zoals zij dat noemt, voeren. Onder andere over de mogelijke effecten van haar zelfdoding op bepaalde mensen in haar omgeving en wat ze kan doen om die te verzachten. Mijn collega antwoordt dat het voeren van exitgesprekken niet tot zijn competentie en behandelingsrepertoire behoort. Zij vraagt hem dan haar daarvoor naar een collega te verwijzen. Maar dat wil hij niet doen zonder eerst zelf contact met een collega die daar mogelijk wel toe bereid is, te hebben opgenomen. Daarop belt hij mij, legt de situatie uit en vraagt of zij mij mag bellen. Er volgt een gesprek tussen haar en mij. Daarin verwoordt ze duidelijk haar doodsverlangen en blijkt dat ze ook al een datum voor haar zelfdoding heeft bepaald. Ze vertrouwt erop, zegt ze, dat mocht het tot exitgesprekken met mij komen, ik niet zal proberen haar toch op de een of andere manier van haar suïcidale voornemen af te brengen. Mocht ze op een bepaald moment de indruk krijgen dat ik dat toch doe, dan stoppen wat haar betreft daarmee de gesprekken. Ik leg uit haar verzoek een verwarrende en lastige opgave te vinden die ik niet zonder meer wil aangaan. Maar vanwege de uitzonderlijkheid ervan ook niet al bij voorbaat wil afwijzen. En zeg haar toe erover in beraad te gaan met een klankgroep van collega’s vertrouwd met suïcideproblematiek. Ik  spreek de wens uit dat zij bij dat beraad aanwezig zal zijn en dat ik mede op basis van de uitkomsten/adviezen daaruit zal besluiten al dan niet op haar wens in te gaan. Zo is gebeurd. Alleen zijn het  niet enkele maar enkele tientallen exit-gesprekken geworden en heeft ze haar exit-datum verschillende malen vooruitgeschoven. In die tijd heeft ze zich behalve via onze gesprekken ook via tal van boeken en andere publicaties bezig gehouden met denken over zelfdoding en daar zelf een essay, een passender woord kan ik er niet voor bedenken, aan toegevoegd onder titel ‘De natuurlijkheid van zelfdoding’. Opgedragen aan haar vriendin met de woorden: “Ik vraag je niet mij te vergeven dat ik je verlaat. Ik ben zolang mogelijk gebleven.” Van de ruim 40 pagina’s die het essay omvat zijn er een aantal die  naar mijn oordeel tot de meest indrukwekkende uit de suïcide-ervaringsliteratuur behoren. Ze zouden eigenlijk voor  een ieder toegankelijk moeten zijn. Wat wel zou betekenen dat bepaalde ‘onaffe’ teksten alsnog in haar stijl moeten worden voltooid. Daarvoor heeft ze me tenslotte per notariële akte toestemming verleend. Maar ik twijfel nog. Suïcide is geen onderwerp voor bange mensen. En hoe velen zullen zich toch laten afschrikken door wat haar laatste citaat zo eenvoudig en zo treffend uitdrukt: “Wat wij dood noemen, mijn vriend, is slechts de horizon waar voorbij we niet kunnen zien”. Iets wat zij zeker wel heeft geprobeerd.

 

 

Image by Giani Pralea from Pixabay

De zin van zelfspot

Er vindt bijna geen contact tussen mijn broers en mij plaats, telefonisch of in persoon, of er wordt minstens één mop of grap gewisseld. Als ik die de moeite waard vind, maak ik er een aantekening van in een hardleren schriftje dat ik ooit daarvoor  heb aangeschaft. Daarin staan er inmiddels honderden. Af en toe lees ik ze na, omdat ik de ervaring heb opgedaan dat ze mijn stemming kunnen verlichten of me aan het denken zetten. Het zijn vooral de uitspraken of moppen die een flinke dosis zelfspot bevatten die dat bewerkstelligen. Het antwoord op de vraag waarom dat zo is, werd me kortgeleden pas echt duidelijk uit een artikel dat een internationaal wetenschappelijk tijdschrift me voor commentaar toezond en dat de titel draagt ‘Selfreferential Humor and meaningful Life’ (zeg maar: zelfspot of zelfironie en zinvol leven).

Zelfspot, aldus de auteur, verkleint vaak de afstand tussen jou en anderen of, als je cabaretier bent, tussen jou en je publiek. De grondtoon daarvan is namelijk vaak “niets menselijks is ook mij vreemd”. Een paar voorbeelden. “Mensen zeggen vaak dat ik creatief ben en ik ben het daar zeer mee eens, want ik creer zelf de meeste van mijn problemen”. Of: “Ik heb veel geleerd van de domheden door mensen die mij om advies hadden gevraagd”. Of: Ik probeer iedere dag weer het beste te zien in de mensen om me heen, maar sommigen maken het je wel verrékte lastig”. Wat deze  voorbeelden gemeenschappelijk hebben is de bewustmaking van de  kloof tussen onze manier van leven en gedragen en de basale eisen waaraan we menen te moeten voldoen. Zoals de eis van volmaaktheid versus  onze onvolmaaktheid, de eis van normaal doen versus onze abnormaliteiten  en de eis van bizonder-zijn versus onze middelmatigheid (in veel opzichten). Maar als dat alles is wat zelfspot teweegbrengt, lopen we dan niet het risiko daardoor  ons zelfbeeld of zelfwaardering te ondermijnen en gevoelens van onvrede met onszelf en het leven versterken? Nee, dat hoeft het niet te doen als we tenminst tevredenheid met ons leven als een deugd en doel zien. Dan beseffen we vaak dat het allemaal beroerder had kunnen zijn dan het is en dat zelfspot, kunnen lachen om jezelf, doorgaans gelukkiger of minder ongelukkig maakt dan zelfmedelijden, huilen om je zelf. De kern hier is je bewustzijn dat de sleutel tot geluk je vermogen is om je levensverwachtingen tijdig bij te stellen, nu eens naar beneden dan weer naar boven. Ex-beatle John Lennon zei daar ooit het volgende over. “Toen ik voor het eerst naar de middelbare school ging, vroegen ze mij daar wat ik later wilde worden. Ik schreef op: Gelukkig’. Zeiden zij tegen mij ‘je hebt de opdracht niet goed begrepen’. Ik tegen hen ‘, nee, jullie hebben het leven niet goed begrepen.’ De spijker op zijn kop. Want wie het leven begrijpt, die begrijpt dat piloot, brandweerman, dokter, rijk of wat dan ook willen worden hoogstens verwachtingen zijn die je mogelijk ooit of mogelijk nooit  brengen tot wat in het hier en nu en later het belangrijkste is: je content voelen.

 

 

 

Image by Jürgen from Pixabay

Oprecht conflict? Ga ervoor!

In de jaarlijkse eindexamenperiode gaan mijn gedachten soms  terug naar de tijd dat ik zelf eindexamen deed. Dat was geen gemakkelijke periode. Voor mij niet, voor mijn ouders evenmin. Niet vanwege het examen op zich. Ik werd gewoon verondersteld dat te halen. Maar vanwege het grote, conflictueuze maar oprechte geschil tussen hen en mij aangaande wat daarna? Zij wilden per se dat ik bij hen in de zaak kwam werken, mijn ouders runden twee  textielzaken. Ik wilde dat per se niet. Ik wilde psychologie studeren. Met name mijn vader vond dat helemaal niks. Psycholoog was volgens hem geen soort van beroep waar ook nog eens geen droog stuk brood mee te verdienen viel. Hij weigerde dan ook per se voor mijn psychologie-studie te betalen. Wat wel nodig was. Ik kreeg geen studiebeurs  omdat, zo was de regeling in mijn tijd, ouders boven een bepaald inkomen verondersteld werden een universitaire studie voor hun kind zelf te betalen. Het gevolg in die na-examen zomermaanden laat zich raden. Spanningen in huis, verwijten over en weer, en vooral wederzijdse vermijding.  Kortom een beroerde sfeer. Omdat ik toch wat geld nodig had en dat zelf moest verdienen, sprong ik soms toch bij in  de zaak. Maar juist dat drukte me nog heftiger met de neus op het feit dat ik daarin mijn toekomst absoluut niet zag zitten. Totdat, iedereen werd steeds ongelukkiger van deze situatie, mijn ouders met een verrassend compromis kwamen, waarvan ik tot vandaag de dag niet weet of ze dat zelf bedacht hebben of iemand ze dat heeft ingefluisterd. Doet er ook niet toe. Het compromis was dat ik zou moeten bewijzen geschikt te zijn voor het werk in de psychologie door een jaar in een psychiatrische inrichting te werken. Pas als degenen die daar mijn leidinggevenden waren en de psycholoog ter plaatse oordeelden dat ik dat mogelijk wel was, mocht ik alsnog op hun kosten psychologie studeren. Hoewel ik absoluut nog geen idee had van wat een jaar in een inrichting als leerling-psychiatrisch verpleegkundige zou inhouden, was ik hen als een kind zo dankbaar  dat ik het voorstel met beide handen aangreep. Het werd voor mij, als 17-18 jarige, niet alleen een bizonder leerzaam en vormend jaar. Het bevestigde me ook in wat niets anders had kunnen doen: in mijn overtuiging dat mijn toekomst in de psychologie moest liggen. Na dat jaar ging ik inderdaad aan de universiteit psychologie studeren en werkte ieder jaar in de zomermaanden bij als hulp-nachtverpleegkundige in verschillende psychiatrische (crisis)centra. Toen ik later tijdens mijn opleiding tot psychotherapeut in New York dit gebeuren ooit met mijn opleider deelde, trok hij vijf conclusies die ik sindsdien regelmatig aan jongeren in mijn omgeving doorgeef. (1) Leef voor jezelf, niet voor de verwachtingen van anderen. (2) begrijp wat je gelukkig maakt en ga dat meer doen. (3) word ergens een expert in en deel je kennis want (4) streven ergens goed in te zijn  maakt je enthousiast en heeft een positief effect op anderen. En oh ja (5) ga oprechte conflicten nooit uit de weg.

 

 

 

Image by Gerd Altmann from Pixabay

 

Zelenski’s dresscode

In de nacht van 23 op 24 februari 2022 staan Russische troepen op het punt  Oekraine binnen te vallen of zijn daarmee al begonnen. Oekraine’s president Vladimir Zelenski, zodra daarover geinformeerd, belt onmiddellijk naar het Kremlin om president Putin te spreken.  Maar die houdt zich bij herhaling incommunicado. Erop gokkend dat de oorlog die hij begint maar niet zo wil noemen, hoogstens een paar dagen of weken zal duren en dat Zelenski die niet zal overleven. Niet als president en, hoopt Putin, hopelijk ook niet bij leven. Hoe kan een mens zich vergissen? De oorlog die van Putin geen oorlog mag heten, woedt inmiddels al anderhalf jaar. En de president die allang geen president meer had mogen zijn, zit steviger dan ooit in het zadel, wordt op handen gedragen door bijna zijn totale volk en is een alom bewonderde en gerespecteerde regeringsleider die door veel collega’s niet zelden onvoorwaardelijk wordt gesteund. Sterker nog, ze betitelen hem bij herhaling niet alleen als vechtend voor eigen land en volk, maar ook als voorvechter van  de centrale waarden van hun eigen naties en volkeren. Waarden die hij als zijn belangrijkste doelen kort na zijn inauguratie als president aldus verwoordde (let op de volgorde): “En dan zijn er de waarden, de waarden van integriteit en eerlijkheid, van goede manieren en tolerantie, van vrijheid en democratie, van respect voor de wet en privé eigendom, en van respect voor elkaar”. Grote woorden. Maar die bij hem inmiddels ook grote geloofwaardigheid hebben gekregen. Zo groot dat degenen die hem steunen hun lot in zekere zin zelfs in zijn handen lijken te leggen. Zoals de Amerikaanse president Joe Biden of onze eigen premier Mark Rutte. Met hun herhaalde aanbiedingen van omvangrijke materiele steun en morele uitspraken als: “Hoe dan ook, hij moet deze oorlog winnen want met hem staat ook onze wereld op het spel”. Maar kan hij die ook winnen? Hoelang houden Zelenski en de zijnen deze dramatisch ontwrichtende oorlogstoestand vol?  Ik meen dat zijn ‘dresscode’, zijn steevast groene legeroutfit, zijn allesomvattende antwoord daarop is: “Solidariteit met de manschappen aan het front, niet aflatende focus op de strijd die door hen en  alle gewone Oekrainers met hen, mij zelf inbegrepen, gevoerd en gewonnen zal worden. En deze oproep aan mijn keurig aangeklede collega’s tijdens bijeenkomsten van regeringsleiders: als je hier naast mij in vechttenue wilt staan, doet dat dan vooral ook op het slagveld”. Dresscode als wapen inderdaad. Mogelijk naar het voorbeeld van de Britse premier Winston Churchill die zich tijdens de 2de Wereldoorlog altijd op dezelfde manier als vóóroorlogs aan het publiek toonde, bolhoed op  en dikke sigaren paffend. Daarmee geruststellend de oorlog tot zijn ‘business as usual’, gewoon zijn  voornaamste taak en opgave van iedere dag, bestempelend. Zelenski gaat nog een stap verder. Hij bezweert pas dan zijn vechttenue voor ‘een net pak’ uit te trekken als oorlog voor Oekraine niet langer ‘usual’ is. Het toont de grote leider in deze kleine man. Ooit  acteur had hij in een TV-serie de rol van president. Die rol, zo blijkt nu, was hem altijd al op het lijf geschreven.

 

 

Wikimedia license info of photo

De ontdekking van de langzaamheid

Ooit moest ik steevast mijn auto meerdere keren in een parkeerplaats insteken alvorens ie goed stond.  Mijn zelfdiagnose was dat ik niet goed was in parkeren. Totdat ik het boek De Ontdekking van de Langzaamheid van de Hongaarse schrijver Sten Nadolny in handen kreeg. Nadolny beschrijft daarin de levensloop van een ‘langzame intelligentie’, te weten Sir John Franklin (1786-1847), bekroond Noordpool-onderzoeker. Franklin is zwaar op de hand en langzaam en heeft veel tijd nodig om dingen in zich op te nemen en te leren. Maar wat hij opneemt onthoudt hij beter en gebruikt hij slimmer dan de ‘sneldenkers’ om hem heen. En hij heeft een bizonder tijdsmotto: “wij moeten niet op de tijd passen, we moeten zorgen dat de tijd past”

Nadat ik weer eens onhandig had zitten inparkeren, kwam opeens de vraag bij mij op of ik daarvoor wel voldoende passende tijd neem. Ik besloot de eerstvolgende parkeeruitdaging, met een post-it op mijn binnenruit met Franklin’s tekst, langzamer en bewuster te doen. Tot mijn oprechte verbazing  zette ik de auto meteen goed neer. En dat doe ik sindsdien significant vaker dan tevoren. Sommigen zullen zeggen dat ik tegenwoordig meer ‘mindful’, aandachtiger, parkeer. Maar dat is maar een deel van de verklaring. Het grotere verhaal is dat een van de meest kenmerkende eigenschappen van onze huidige leefstijl is dat we voor veel dingen niet een pas­sen­de hoeveelheid tijd nemen­. Of anders gezegd, we doen ze niet langzaam genoeg. We staan s’morgens te snel op, rijden te snel naar ons werk, we eten te snel, drinken te snel, lezen te snel, denken te snel en spreken ons te snel uit. Kortom, we leven te snel. Onze excuses, als we gevraagd worden naar het waarom daarvan, komen meestal op hetzelfde neer: ‘er is ook altijd zoveel te doen’, ‘er komt ook zoveel op je af’, de wereld verandert ook zo snel’, ‘we hebben het ook zo druk’. Maar het inzicht dat er een verband is  tussen de snelheid waarmee we din­gen doen en de beleving en kwaliteit ervan, is een cruciale. Hoe sneller hoe minder we er aan beleven en hoe meer fouten we maken. En dus ook, hoe meer tijd we verspillen. Zo treffend uitgedrukt in deze wijsheid: “Haast dient meestal om minuten te sparen nadat uren verspild zijn’. Het omgekeerde blijkt ook waar: hoe nadenkender of opmerkzamer we dingen doen, hoe langzamer we ze (moeten!) doen en hoe rijker onze ervaring ervan. Natuurlijk  is het bepaald niet altijd even handig of vei­lig om eerst overal uitgebreid over te gaan naden­ken of bij stil gaan staan, voordat we tot actie overgaan. Maar er zijn ook een heleboel dingen waaraan we, juist door ze veel te snel, te onna­den­kend of onop­merk­zaam te doen, kwa­li­teit en genoegen ontne­men en de eventuele bedreiging die ze voor onze veiligheid gezond­heid, welbe­vin­den en relaties inhouden over het hoofd zien.

De moraal: wie slim is, is langzaam en wie nooit langzaam is, is niet slim.

 

 

Image by Antonika Chanel from Pixabay

Vrouw, pas op met hartstocht

Volgens de Duitse psychiater Joachim Bodamer, schrijver van de onvolprezen Psychologie van de Hedendaagse Man, hebben hechte vriendschap en een hechte liefdesrelatie twee ‘dingen’ gemeen. Allereerst een sterke betrokkenheid op de ander. Dat wil zeggen dat het wel en wee van de ander ons zeer ter harte gaat, en dat we ons inspannen om ‘wee’ weg te houden en ‘wel’ te bevorderen. Voorts vergen ze emotionele intimiteit, het delen van heel persoonlijke gedachten en gevoelens. Zowel positieve (vaak), maar indien nodig (soms) ook negatieve. Voor een goed begrip, betrokkenheid kan bestaan zonder intimiteit. Zoals wat (hopelijk) de chirurg kenmerkt bij wie je een moeilijke operatie moet ondergaan. Omgekeerd, er bestaat  ook intimiteit zonder betrokkenheid. Denk aan de zogenaamde persoonlijke diepte-interviews op radio en televisie waarbij de interviewer nu eens heel persoonlijk in de weer is met het levensleed van meneer A, dan weer even intiem met dat van mevrouw Z. Van liefde is ook hier (hopelijk) geen sprake, evenmin als van hechte vriendschap. Het interview zou immers aan geloofwaardigheid inboeten. Wat niet uitsluit dat het later de startplaats blijkt van een vriendschaps-, liefdes- of zelfs partnerrelatie.

Overigens speelt bij een (beginnende) partnerrelatie nog een derde factor een belangrijke rol, namelijk lichamelijke hartstocht, wederzijdse erotisch-seksuele lustgevoelens. Twee mensen, die sterk op elkaar betrokken zijn,  emotioneel intiem met elkaar zijn en duidelijk wederzijds hartstocht ervaren,  zijn ‘partners in full love’. Althans ‘for the time being’. Want het komt maar al te vaak voor, ik zie het niet zelden bij stellen die mij consulteren, dat een relatie bij nader onderzoek nog maar aan één in plaats van aan drie draden hangt en dat een of beide partners zichzelf of elkaar voor de gek houden door te doen alsof hartstocht of lust ongeveer hetzelfde is als liefde.

Hoewel vrouwen vaker liefdesromans lezen en Soap-achtige series kijken, weten we uit onderzoek dat mannen vaker hartstochtelijk bezeten raken – de bron van MeToo – van een vrouw dan omgekeerd en alleen al op grond daarvan een relatie of een huwelijk willen aangaan. Maar zolang er onvoldoende betrokkenheid en emotionele intimiteit is, blijft dat linke soep. Hartstocht of lust is nu eenmaal een egocentrische emotie. Bodamer: “De hartstochtelijk bezeten man wil de vrouw ‘nemen’, eerder en vaker dan dat hij zich aan haar geeft”. In zijn roman Het Proces schildert Franz Kafka meedogenloos het portret van dat type man: ‘Hij is nog steeds het kind dat van zijn moeder afhankelijk is, dat alles van haar verwacht, dat haar gebruikt en naar zijn pijpen laat dansen. Zijn voornaamste zorg is aardig en prettig gevonden te worden zodat de vrouwen hem geven wat hij nodig heeft; zijn grootste angst is dat ze boos worden en ophouden te geven’.

Hij is dus wel gehecht aan vrouwen, maar werkelijk liefhebben kan hij ze niet. Kafka stelt dit type man in staat van beschuldiging. Als aan het einde van het Proces de man zijn hebzucht inziet, ziet hij ook voor het eerst de mogelijkheid van liefde en vriendschap. Maar beseft te laat wat dat van hem had gevraagd.

 

 

Image from Pixabay