Verander de Spelen

Daar staan ze op de trappen van Paleis Noordeinde, de 36 medaillewinnaars van Tokyo. Glimmend,trots, toegejuichd, zelfs door koning, koningin en minister-president. Ik zoek bij mezelf naar een brokstukje jaloezie – ‘zou ik daar ook willen staan?’ – maar ik vind het niet. Ik gun ze hun succes van harte, voluit. In de  voorafgaande dagen heb ik ze nu eens in tranen van vreugde na winst, dan weer van verdriet na verlies gezien.Oprechte emoties die duidelijk maken dat het hier niet gaat om oppervlakkige, gespeelde of hysterische uitingen maar om het na veel inspanning en spanning al dan niet bereiken van een langverlangd doel. Overwinnings- en verliesemoties, uitingen van  een universeel verlangen dat diep in onze biologie en psychologie verankerd moet zijn. Ooit door de antropoloog Ernst Becker in zijn prachtige boek “De ontkenning van de dood als drijfveer van het menselijk handelen”, winnaar van de Pulitzerprijs in 1974, als volgt omschreven: “Het verlangen om op de een of andere manier een held of heldin, een wezen van bizondere waarde  in de eigen groep te zijn”. Het is voor dat verlangen dat 3000 jaar geleden al Olympische Spelen georganiseerd werden. En nog altijd zijn ze het toneel voor hoge heroiek, het podium bij uitstek om je van gewone mensen te onderscheiden. Dichter bij de Goden te komen volgens de oude Grieken. Het Oudgriekse woord voor held is heros, dat letterlijk  halfgod of -godin betekent. De Olympische winnaar levert een ‘heroische’ prestatie en is daardoor geen gewoon mens meer, weliswaar ook geen God, maar iets daar tussenin. Maar als de drang tot heroiek universeel is en Olympische podia om dat op te bewijzen maar voor heel weinig mensen bereikbaar zijn, hoe zit het dan met de rest van ons ‘ordinaire’ aardbewoners? Blijft ons heroisch verlangen per definitie onbevredigd, en daarmee ook ons leven in zekere zin? Becker wijst erop dat een van de functies van cultuur in samenlevingen als de onze is status en rollen te bieden waarmee verschillende graden van heroiek en waardering verbonden zijn, varierend van Olympische prestaties tot vrijwilligerswerk. Maar hij wijst er ook terecht op dat er met die hoogste, die Olympische, iets mis is. Want die gaan niet over ‘heel de mens’, zoals sportbonzen altijd beweren, maar enkel over zijn fysieke prestaties. Intellectuele vaardigheden als schaken en dammen zijn nog altijd geen Olympische sporten. Dat geldt nog sterker voor psychologische vaardigheden als geheugenkracht, stressweerbaarheid, sociaal-emotionele probleemoplossings- en hulpverleningsvaardigheden, en empathie. Allemaal vaardigheden die goed te oefenen, te meten en mee te wedijveren zijn en die minder egocentrisch of zelfverheerlijkend zijn dan de fysieke vaardigheden op de gangbare Olympische Spelen, en ze daarom in psychologisch en moreel opzicht overtreffen. Dat de Oude Grieken niet verder dan fysieke Spelen zijn gekomen, is nog daaraan toe. Maar dat ook wij 30 eeuwen later nog altijd niet veel verder gekomen zijn dan fysieke heroiek is beschamend. Hoog tijd te besluiten dat Tokyo de laatste keer is geweest dat ze op deze ouderwetse manier zijn georganiseerd.

 

 

Photo by Nicolas Hoizey on Unsplash

 

Duurzaam liefdevol

Begin juli vroeg ik lezers hun opvattingen te delen over wat een relatie of huwelijk duurzaam gelukkig  maakt. De allereerste lezer die mij daarover mailde, begon zijn reactie op de volgende opmerkelijke manier: ‘Als mensen een  huwelijk met elkaar aangaan, dan doen ze  meestal alsof dat voor altijd is: ‘tot de dood ons scheidt”. Raar toch? Waarom niet in eerste aanleg  afspreken voor  vijf of tien jaar, met de mogelijkheid tot (cont(r)actverlenging als beiden het daar mee eens zijn? Dan hoeven we ook niet zo’n ophef te maken in geval van scheiding want die optie heb je dan ingebouwd.’ Ik neem aan dat een andere lezer die schreef ‘Streef niet naar duurzaamheid in een relatie, maar naar kwaliteit’, in wezen hetzelfde bedoelde.  Dat heeft beide lezers er overigens niet van weerhouden om, net als veel anderen, ook deels wetenschappelijk te onderbouwen kenmerken van duurzaam gelukkige relaties op te sommen. Een kleine selectie met enkele kanttekeningen. (1) Communicatie. In een duurzaam gelukkige relatie is altijd ruimte voor dialoog, waarbij alles besproken of op de agenda gezet mag worden. Ook als een van de partners iets niet leuk vindt om te horen of het liever ergens niet over heeft. Kanttekening: besef wel dat hoe goed je relatie is, mede afhangt van je besluit dingen niet te zeggen (“ik denk vaak, was jij maar net zo slank als de buurvrouw/man..”). (2) Attentheid: denk aan bizondere dagen (zoals trouwdag) of gebeurtenissen (zoals sterfdag van ouder, kind of andere familielid) en maak herinneringen daaraan, gevoelens daarover en eventueel geschenken die daarbij passen tot onderwerpen van uitwisseling. Kanttekening: als je partner een belangrijke gebeurtenis vergeet, geef hem of haar dan toch altijd de mogelijkheid tot ‘wiedergutmachung’. Daarmee hangt een ander belangrijk kenmerk samen: (3) vergevingsgezindheid. Ga elkaar kritiek geven niet uit de weg, maar geef daarbij wel aan hoe de ander je tegemoet kan komen. Bijvoorbeeld: ‘Ik baal ervan als je laat thuiskomt, het zou helpen als je het me wel even laat weten.’ Kanttekening: toon je erkentelijk als je partner zich daarvoor inspant en vergevingsgezind als hij/zij soms toch in de fout gaat. (4) Fairness. Afspraken over huishoudelijke taken, opvoeding, werk, vrije tijd, relaties met anderen en financiën zijn in overleg gemaakt, worden niet eenzijdig gewijzigd en als fair, als eerlijk, ervaren. Mijn kanttekening: check regelmatig bij elkaar of dat inderdaad nog zo is. En (5). Een duurzaam liefdevolle relatie rust op de pijlers: betrokkenheid ( je spant je in voor elkaars wel en wee en persoonlijke ontwikkeling); emotionele intimiteit (je  vraagt  naar en deelt positieve en negatieve gevoelens en ervaringen en gaat daar respectvol mee om); en hartstocht of sensualiteit. Je koestert lichamelijk contact met je partner en besteedt zorg aan je lichamelijke aantrekkelijkheid voor je partner(gewicht, gezondheid, hygiene). Ik kom  nog terug op hulpmiddelen je relatie op deze kenmerken preciezer te ‘diagnosticeren’ maar sluit hier af met een treffende variatie op een uitspraak van de schrijver Maurois: “Een gelukkige relatie is een lang gesprek dat altijd te kort duurt”

 

 

Photo by Hector Reyes on Unsplash

Een cruciaal gespreksonderwerp

Op de column van vorige week waarin ik de vraag aan de orde stelde of leren reanimeren een burgerplicht is, heb ik een reeks reacties ontvangen, varierend van ontroerend via praktisch tot kritisch. Diep ontroerend zijn de e-mails van lezers die beschrijven hoe ze het leven van hun eigen partner hebben kunnen redden door een hartstilstand tijdig ontdekken en te doen wat ze in een reanimatiecursus hebben geleerd. Hoe bizonder als jij hebt kunnen voorkomen dat de dood jullie scheidde.

Maar diep ontroerde mij ook een tweetal mails waaruit bleek dat  ondanks toepassing van alle geleerde vaardigheden het toch niet was gelukt het overlijden van de partner te voorkomen. Een daarvan sloot af met de volgende woorden: ‘Zijn dood heeft me ontzettend aangegrepen. Maar de constatering dat ik alles hebt gedaan wat ik kon, heeft me toch ook een zekere troost  geboden en geholpen bij de rouwverwerking’. Een aanzienlijk aantal lezers  benadrukt dat om reanimeer-vaardig te blijven het noodzakelijk is bij tijd en wijle op herhalingstraining te gaan. Maar dat stoot op obstakels. De kosten zijn op dit moment 40 euro per (basis)cursus. Niet iedereen kan zich dat permitteren. Tot mijn verbazing en verontwaardiging blijken niet alle zorgverzekeringen een reanimeercursus (volledig) te vergoeden. En blijkbaar is het ook nog niet gelukt dit in de basisverzekering onder te brengen. Wat betekent dat mensen die het toch al niet breed hebben ook nog eens een hoger risico op het niet overleven van een hartstilstand hebben. Onder meer omdat ze minder mensen in hun directe omgeving hebben die een reanimeercursus hebben gevolgd. En dan zijn er een aantal reacties van mensen die het stimuleren van de reanimatie-vaardigheid bij mensen om hen heen weliswaar toejuichen, maar in geval van hartstilstand bij henzelf daar geen gebruik van willen maken. Iemand formuleerde het zo: “Voor mij is hartstilstand een mooie dood en het risico dat reanimatie onvoldoende lukt, er blijvende hersenschade is en ik mogelijk als een kasplant verder moet leven, is mij veel te groot. Die ene voetballer, die Deen Eriksen, is dankzij reanimatie wel gered. Maar die andere, die voetballer bij Ajax een paar jaar geleden, is voorgoed zwaar hersenbeschadigd”. Zij heeft daarom, evenals een aantal anderen die hetzelfde punt opbrachten, besloten een non-reanimatieverklaring op te stellen, anderen daarvan op de hoogte te stellen en altijd een nonreanimatie penning bij zich te dragen. Medisch personeel móet die respecteren. Maar onduidelijker is de situatie voor de burgerhulpverlener of -reanimator. Moet deze bij zo’n verklaring (op papier, per tatouage of per penning) eigenlijk niet met reanimeren beginnen of stoppen als ie ‘m ziet? Dat laatste kan een emotioneel uiterst lastige beslissing zijn, zeker als medisch personeel nog onderweg is om het over te nemen. De conclusie? Maak bij leven en welzijn ‘reanimeren of niet’ tot een cruciaal gesprekonderwerp  tussen jou en de mensen om je heen. Want behalve als een vaardigheid om te (blijven) leren kan reanimeren je ook voor de opgave stellen hoe ultieme wensen te respecteren.

 

Reanimatie burgerplicht?

Afgelopen week heb ik een voornemen uitgevoerd waar ik al tijden, jaren zelfs, mee rond liep maar altijd wel weer een excuus voor vond om het uit te stellen. Dat zat me dikwijls weliswaar niet lekker, ik voelde me er zelfs meer of minder schuldig over, maar de belofte aan mezelf dat ik het ooit wel zou doen, was voldoende dat gevoel vooralsnog het zwijgen op te leggen. Totdat er onlangs iets gebeurde dat nog langer vooruitschuiven voor mijn gevoel onaanvaardbaar maakte. Dat iets vond plaats tijdens de EK-wedstrijd Denemarken-Finland op 12 juni. Christian Eriksen, de Deense sterspeler, kreeg kort vóór rust een hartstilstand en viel voor dood op het veld neer.  Het was dankzij snelle reanimatie, binnen een minuut of 6 – als dat minuten langer duurt dan is het doorgaans voorgoed te laat – dat hij werd gered en naar alle waarschijnlijkheid zijn gewone leven op den duur weer kan oppakken. Die nacht ben ik een paar keer wakker geworden. Alsof een stemmetje in mijn onderbewuste me aanspoorde om steeds te controleren of mijn vrouw nog wel ademde. Gelukkig lag  ze gewoon vredig te slapen. Maar wat als dat niet zo was geweest? Had ik dan geweten wat te doen?  Behalve 112 bellen maar met het levensgrote risico dat de ambulance te laat zou komen en reanimatie opstarten geen zin meer zou hebben? Het gevolg was dat ik na een lastige nacht vroeger dan gebruikelijk wakker werd en uit bed stapte met een ongemakkelijk gevoel van te kort schieten, of eigenlijk nog preciezer gezegd, van schaamte. De kennis van wat je moet doen bij een hartstilstand is er. De vaardigheden die je moet hebben voor reanimeren zijn eenvoudig te leren. Beseffen dat je met die kennis en vaardigheden het verschil kan maken tussen leven en dood van mensen uit je directe omgeving maar je die kennis en vaardigheden nog altijd niet eigen maken, terecht dan je dan, zo zei ik tegen mezelf, terwijl ik naar mijn nog slapende vrouw keek, een gevoel van schaamte ervaart. Nog diezelfde ochtend heb ik me aangemeld voor de basiscursus reanimatie bij de Hartstichting. De eerst beschikbare datum daarvoor was 20 juli. Mijn verjaardag. Ik heb dat maar opgevat als een aanwijzing, van wie of wat dan ook, dat ik niet aan een volgend levensjaar kon beginnen zonder dat ik geleerd had te reanimeren. Natuurlijk zijn er vragen uit mijn directe omgeving gekomen, in de trant van ‘waarom op je verjaardag?’ Mijn antwoord was steevast alleen maar ‘Nou, daarom’ in de zin van ‘dat moet ik niet eens uit hoeven leggen’. En ik heb suggesties om iets aan mijn verjaardag te doen naar een dag eerder of later verschoven. Voor de alle duidelijkheid, verjaardag of niet, wat ik gedaan is niet bizonders. Wel iets bizonder belangrijks. Een bizonder belangrijke burgerplicht. Van ieder van ons jegens elkaar. En ik geef toe dat ook ik dat zelf wel eens wat eerder had kunnen (of is het moeten?) bedenken.

(zie https://www.hartstichting.nl/reanimatie)

 

 

Photo by Martin Splitt on Unsplash

 

 

 

 

Wijs mij een held…

Rond middernacht, 27 september 1971, verloor mijn zwager en tevens beste vriend vlak vóór de Schipholtunnel de macht over het stuur, botste op hoge snelheid tegen de zijkant en werd geruime tijd later zwaar gewond in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam opgenomen. Daar heeft hij zeven dagen in coma gelegen totdat gezien de volstrekte uitzichtloosheid van zijn situatie besloten werd de behandeling te staken. Zeven dagen en nachten waarin we in wisselende samenstelling hem bijna continue vanachter glas gezelschap hebben gehouden en gehoopt, gesmeekt, en gebeden dat hij uit wat uiterlijk leek op een diepe slaap – zijn gezicht was ongeschonden – uiteindelijk toch zou ontwaken. Misschien wel dankzij, we wisten van ellende vaak niets anders te doen, onze eenzijdige gesprekken tegen en oproepen aan hem. De herinneringen aan die gebeurtenis en vooral aan de gruwelijke golfslag van wanhoop, hoop en weer wanhoop, hebben mijn vrouw en mij sinds de moord op Peter R. de Vries weer regelmatig bezig gehouden. Alsof onze  psyches op zoek waren naar zowel overeenkomsten als verschillen tussen beide drama’s. Als Peter’s dierbaren op overeenkomstige manier in de wachtkamer van de uitzichtloosheid hebben verkeerd zoals wij indertijd en ik vermoed het, dan moeten ze ondanks alle steunbetuigingen ontroostbaar zijn. In sommige opzichten zelfs meer dan wij indertijd. Van de beroemde Russische schrijver Leo Tolstoj is in zijn boek Anna Karenina, de uitspraak  ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op z’n eigen manier’. De dood die ons trof was een ongeluk, domme pech. Niemand heeft die gewild en niemand heeft daar schuld aan. Maar Peter’s dood is opzettelijk. Anderen hebben die gewild, gepland en uitgevoerd. Bij ons was er geen reden voor boosheid of woede jegens anderen. Voor Peter’s familie is er naast verdriet en ontreddering alle reden voor zulke gevoelens. Alleen, wat moet je met je boosheid, je woede? Bij verdriet of angst kun je je nog tot vertrouwde anderen wenden, een zekere mate van troost bij hen zoeken en mogelijk vinden. Maar waar moet je heen met je woede op degenen die volslagen gevoelloos het doden van je dierbare als een goed betaalde klus hebben aangenomen en uitgevoerd? En dan is er nog die andere knellende konstatering. Peter is een held in de ware zin van het woord. Iemand die de strijd tegen het kwaad en zijn handlangers tot zijn  levensopdracht maakte in het besef en de wetenschap dat het kwaad zich ook tegen hem persoonlijk zou kunnen keren. Dat risico heeft hem er niet van weerhouden de strijd op een onverschokken en nagenoeg compromisloze manier aan te blijven gaan. Maar daarin schuilt ook de tragiek van de ware held. Voor hemzelf maar vooral ook  voor zijn dierbaren. Hij moet die onverschrokkenheid soms met de dood bekopen. Of om het in de snijdend pijnlijke woorden van een van de grootste Amerikaanse schrijvers van de vorige eeuw, F. Scott Fitzgerald, te zeggen: “Wijs mij een held en ik schrijf u een treurspel”.

 

 

Foto (C) DWDD conform licentie: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Peter_R_de_Vries_(2017).jpg

 

Lijst je relatie in

“Opa, hoe lang bent u al met oma getrouwd?” vraagt kleindochter van acht. “Al 51 jaar lieverd”, luidt opa’s antwoord. “Oh”, zegt ze geimponeerd. “En hoe lang moet u nog?” De afgelopen dagen heb ik ettelijke honderden emails gelezen van lezers die gereageerd hebben op mijn oproep in de column van vorige week hun ervaringen of inzichten omtrent wat bijdraagt aan een duurzaam goede partnerrelatie te delen. Het was absoluut geen straf dat te doen. Integendeel. Ik heb vaak moeten lachen, zoals om het verhaaltje hier boven. Maar ik ben ook bij herhaling diep ontroerd geraakt door een indrukwekkende lijst van relatie-ingredienten en ervaringen die in een mail werden beschreven om gevolgd door een slotzin waarin zoiets staat als: ‘Maar zo gaat het tussen ons helaas niet meer. Ze is twee jaar geleden gestorven’. Wat me ook heeft verrast is dat mijn verzoek voor veel stellen een positieve uitdaging is gebleken. Uitdaging om met elkaar in gesprek te gaan over wat hun relatie stabiel en liefdevol maakt en op basis daarvan, vaak voor de eerste keer –  de gemiddelde relatie-/huwelijksduur van de schrijvers is 47 jaar – een lijst van noodzakelijke of behulpzame ingredienten op te stellen. Een lezeres beschreef die gang van zaken op de volgende ontwapenende manier: “Mijn man las me de column voor, doet ie af en toe. Toen ik reageerde met ‘wat een leuke opdracht, laten we er samen voor gaan zitten en verzinnen wat ons het al 53 jaar met elkaar doet uithouden – dat hebben we gek genoeg nog nooit gedaan op die manier-  was hij daar meteen voor in. Hier onze lijst (commentaar welkom!)”. Het blijkt er een met 13(!) ingredienten. Ik noem er enkele: ‘Onze relatie is een continue gesprek waarin alles op de agenda mag en dikwijls ook moet’. ‘Elkaar bekritiseren mag maar alleen als we ook aangeven op welke manier de ander aan die kritiek tegemoet kan komen’.  ‘We bekritiseren elkaar nooit in het openbaar’.  ‘We zijn tolerant (en respectvol) tegenover elkaars vrienden en familieleden’. ‘We tonen onze genegenheid voor elkaar ook waar anderen bij zijn’. ‘We accepteren en erkennen dat we in bepaalde opzichten verschillend zijn en dat bepaalde verschillen in onze relatie niet oplosbaar (hoeven) zijn’. We zijn vergevingsgezind jegens elkaar en degenen die voor de ander belangrijk zijn. Ze voegde er tot slot nog iets bizonder kostbaars aan toe. “Toen we ons lijstje hadden en mijn man dat nog eens hardop voorlas, was het net alsof alleen al door al die dingen te benoemen die we bij tijd en wijle doen of (meer) zouden kunnen doen, er een optimistische wolk over ons neerdaalde. Je bewustzijn van wat je allemaal met elkaar doet en eventueel nog meer kunt doen, doet je beseffen hoezeer een duurzaam goede relatie één voortdurende co-productie is. We hebben daarom besloten ons lijstje op te hangen op een plaats waar wij ‘m dagelijks tegenkomen maar anderen ‘m niet zien (binnenkant van de slaapkamerkast)” .

 

 

Photo by alevision.co on Unsplash

Duurzame relaties

Als de voorspellingen uitkomen, stort er zich binnenkort een lawine aan huwelijken over ons land uit. Veelal inhaalmanoeuvres van stellen die vanwege corona hun voorgenomen bruiloft een jaar of langer hebben moeten uitstellen. Hoe stabiel zullen die herhaaldelijk aangekondigde, uitgestelde maar niet afgestelde huwelijken zijn? Het is een wijdverbreide en wetenschappelijk onderbouwde opvatting dat als mensen ten overstaan van anderen openlijk verklaren dat zich aan een belangrijke gedragscode zullen houden, de waarschijnlijkheid dat ze dat ook zullen doen, groter is dan zonder zo’n verklaring. Wie publiekelijk verklaart op een bepaalde partij te stemmen of aan een goed doel te geven, doet dat ook vaker dan degenen zonder zo’n verklaring. Hoe zit dat met huwelijken? Je zou verwachten dat als stellen ten overstaan van iedereen die hen dierbaar of belangrijk  is, herhaaldelijk verklaren elkaar trouw te blijven en bij te staan in voor- en tegenspoed  tot de dood hen scheidt, hun relatie ook een langer leven geschoren is dan zonder zo’n gelofte van duurzaamheid. Het goede nieuws is dat gehuwden het gemiddeld genomen inderdaad langer volhouden dan ongehuwd samenwonenden. Het slechte nieuws is dat huwelijksgeloften geen garantie voor duurzaamheid zijn. Uiteindelijk scheidt 40-50% van de pasgehuwden. Was het huwelijk een autofabriek en de helft van de geproduceerde modellen zou binnen 10 – 15 jaar naar de schroot kunnen, dan zou die allang op de fles zijn. Als geloften geen garantie zijn voor relationele duurzaamheid, wat dan wel? Het antwoord: niets! Er bestaan geen garanties voor, er is geen vast recept. Het staat weliswaar bol van de ‘deskundigen’ die beweren van wel, maar dat is misleidend. Het maximale dat de wetenschap op dit moment te bieden heeft, en de vraag is of dat ooit meer zal zijn, is een aantal ingrediënten aan te wijzen waarvan sommigen noodzakelijk zijn, ze moeten er voor duurzaamheid gewoon zijn maar zijn op zich elk niet voldoende (Zoals: ‘kom je beloften na en als je dat niet wilt of kunt, leg uit waarom’) . En een aantal die hoogstens wenselijk of behulpzaam zijn (Zoals ‘gooi bij ruzies niet de vader of moeder van je partner in de strijd die het ook nooit kon laten om…’). Om het allemaal nog wat ingewikkelder te maken komt daar nog bij dat het aantal ingredienten en de verhouding tussen noodzakelijke en wenselijke vaak aan bijstelling onderhevig zijn op grond van verder onderzoek. Reden voor enkele collega’s en mij om een begin te maken met een relatie-canon (te vergelijken met de opvoedcanon), een overzicht en uitleg van de onderzochte ingrediënten (we zitten nu op 34) waarmee mensen hun relatie op (waarschijnlijke) duurzaamheid kunnen ‘scoren’. Wat ons beweegt is dat blijkens een indrukwekkende  hoeveelheid onderzoek er geen interventie is met zoveel positieve maatschappelijke, sociale, gezondheids- en financiële opbrengsten als het duurzaam goede huwelijk. Daarom nodig ik lezers die ervaringsdeskundige zijn op het punt van een duurzaam goede partnerrelatie, uit me hun suggesties voor ingrediënten daarvan te sturen. Wie weet kunnen wetenschap en levenservaring zo een duurzaam huwelijk sluiten.

U kunt mij e-mailen op: diekstra.rene@gmail.com

 

 

Photo by Carly Rae Hobbins on Unsplash

 

Verplicht gezond leven?

Bestaat er zoiets als een plicht tot zo gezond mogelijk leven? Het is een vraag die me af en toe bezighoudt. Onlangs naar aanleiding van een gesprek met mijn cardioloog. Een week of drie geleden ben ik vanwege hartritmestoornis op de Eerste Hart Hulp van het LUMC beland en daar behandeld met cardioconversie, zeg maar een electrische schok om het hartritme weer te normaliseren. Dat is goed gelukt. Ik ben twee keer eerder zo behandeld. De eerste keer zo’n dertig jaar geleden, de tweede keer een jaar of vier geleden. Behalve bedanken voor de  effectieve hulp wilde ik vooral van haar weten wat ik kan doen om herhaling te voorkomen. Omdat hartritmestoornis een vervelende en potentieel bedreigende klacht is, maar vooral ook omdat het voor mijn partner en (klein)kinderen schrikken en  beangstigend is. Haar antwoord is dat ze me qua preventie niet veel te bieden heeft. Ik scoor (heel) laag op de bekende risicofatoren: heb geen overgewicht, diabetes, hoge bloeddruk, slaapapneu, afwijkingen aan mijn hartspier of -kleppen. Mijn leeftijd kan het ook niet zonder meer zijn want de eerste keer was ik nog geen dertig.  Erfelijkheid lijkt ook niet in het spel. Wat beschermende factoren betreft scoor ik eveneens gunstig: voldoende bewegen, (regel)matig sporten, gezond en matig eten, zelden alcohol drinken en niet roken. Het gesprek was voor mij daarom, hoe gek het ook klinkt, onbevredigend. Want als ik ondanks mijn gunstige score op risico- en beschermingsfactoren toch weer zo’n aanval kan krijgen, zoals blijkt, dan ben ik preventief vooralsnog uitgespeeld. En als ik ergens niet goed tegen kan, dan is het dat. Daarom ben ik driftig aan het zoeken geslagen, in en rondom mijn eigen vakgebied de psychologie, naar methoden of oefeningen, waarvoor enig, hoewel geen doorslaggevend, bewijs bestaat dat ze kunnen helpen bij spanningsreductie van de hartspieren en het voorkomen van ritmestoornis of -ontregeling. Ik heb er vijf gevonden die in dat opzicht enigzins dan wel zelfs veel belovend lijken. Ik soms ze op: 1) (yoga of pranayama) ademhalingstechnieken; 2) progressieve spierontspanning; 3) autogene training; 4) (transcendente) meditatie; en 5) zelfhypnose. Het voert te ver ze hier in meer detail te beschrijven, ik kom daar binnenkort met een link op terug. Overigens, de nummers 3,4 en 5 heb ik zelf eerder en niet zelden over langere tijd beoefend maar om een of andere reden is daar de klad ingekomen. Terugblikkend voelt dat toch als een soort van tekortschieten of zelfverwaarlozing. En dat brengt me terug op de beginvraag. Als zulke methoden een preventief effect kunnen, nogmaals kúnnen, hebben, ben ik dan verplicht om ze, naast alles wat ik al doe, te proberen? ‘Verplicht’ is misschien toch wat  te streng gezegd of stressverhogend. Maar ik meen wel dat zoveel mogelijk doen c.q. proberen waardoor je gezond blijft, een bewijs is van je liefde voor het leven en voor anderen, zoals je partner, kinderen, kleinkinderen, familie en vrienden. Te meer omdat een  bonus van zo gezond mogelijk vaak ook zo gelukkig mogelijk is.

 

Photo by Jen Theodore on Unsplash

Bewaak je grenzen

Er is een tijd geweest, nota bene in de periode dat ik als psycholoog verbonden was aan een herstellingsoord voor overspannen mensen, dat ik zelf dicht tegen overspanning of  burnout aanzat. Op een bepaalde manier besefte ik dat ook maar wilde het niet waar hebben. Ik vond het daarom ook heel vervelend dat mijn ‘senior’, een oudere en wijzere collega, me er herhaaldelijk opwees. “Je zorgt goed voor je clienten, maar niet  voor jezelf, dat gaat ooit mis. Je moet echt leren beter je grenzen te trekken en meer aan grensbewaking te doen. Vaker ‘nee’ zeggen dus. Burn-out is de ‘ziekte’ van teveel ‘ja’ en te weinig ‘neen’. Ook bij ons psychologen”. Er is voor een psycholoog nauwelijks iets krenkender dan te horen te krijgen dat je zelf tekort schiet op een gebied waarop je juist verondersteld wordt deskundig te zijn, anderen te kunnen helpen. Probleem is alleen dat veranderen nergens zo moeilijk als juist daar waar je persoonlijke en beroepsmatige trots en zelfbeeld in het geding is. Mijn eerste neiging was daarom te ontkennen dat ik het moeilijk vond  verzoeken om hulp  te weigeren, ook als ik die er eigenlijk niet meer bij kon hebben, ze best tot de volgende reguliere afspraak konden wachten of niet eens tot mijn takenpakket behoorden. Voor mij stond  weigeren bijna automatisch gelijk met de ander tekort doen, onaardig zijn (of gevonden te worden) en me, als ik het al een keer deed, achteraf schuldig te voelen. Vanwege die gevoelens kwam ik daarom niet zelden terug op een aanvankelijke weigering en bood toch hulp. Wat ik aanvankelijk niet zag was dat ‘ja’ zeggen voor mij een gewoonte was geworden en gewoontes zijn energiebinders. Verbreek een gewoonte en er treedt aanvankelijk bijna altijd spanning op. De onvermijdelijke veranderingsspanning. Cruciaal nu is dat je op die vrijkomende spanning het etiket plakt ‘ik ben een gewoonte aan het veranderen’ en niet “ik doe iets verkeerds (anders zou ik me niet zo gespannen voelen)”. Want dan val je dikwijls terug in je oude gewoonte van ‘ja’ zeggen. Met als gevolg dat je anderen jouw  agenda, jouw werklast en -lust, laat bepalen. Hét recept voor een burn-out: Mijn senior-collega heeft me voor de poorten daarvan weggesleept. Door me bij herhaling in te peperen dat niet alleen in de internationale politiek maar ook in ons persoonlijke leven het bewaken van grenzen een cruciale vaardigheid is. (Terzijde: de talloze thuiswerkers als gevolg van de pandemie weten daar inmiddels alles van). En door me flink mijn eigen trekken thuis te geven: “Jij bent degene, René, die heeft geponeerd ‘leef je leven als het bewonen van een huis met 5 kamers. Een werk- relatie-, gezondheids-. vrijetijds- en een spirituele of zingevingskamer, zorg ervoor dat je in iedere kamer dagelijks tenminste even en over langere tijd gezien een aanzienlijke hoeveelheid tijd doorbrengt, en bewaak de grenzen tussen je kamers goed’. Waar het nu op aankomt is dat jij  praktizeert wat je poneert”. Waarvan acte.

 

 

Photo by JJ Jordan on Unsplash

Wat een gedoe, kinderen

Afgelopen zondag. Terwijl de kleinkinderen zich prima met elkaar vermaken komt het gesprek tussen de kinderen en ons op een gegeven moment op opvoedingsonzekerheden. Of wij die ook gehad hebben. De vraag brengt ons terug op een ervaring van een flink aantal jaren geleden. Mijn vrouw en ik zitten in een koffiehoek op Schiphol te praten met een Amerikaanse collega die bij ons heeft gelogeerd en die weer naar huis vliegt. Niet zomaar een collega, maar de wereldwijd meest invloedrijke  psychotherapeut van de afgelopen eeuw, Albert Ellis. We krijgen het over kinderen en vertellen hem over onze opvoedingsonzekerheden. Op een gegeven moment valt er een stilte. We aarzelen beiden of wij weer door kunnen gaan of eerst hem de gelegenheid moeten geven te reageren. Het probleem wordt in drie woorden opgelost. ,,Children are hassle”, zegt hij, als een rechter die zijn vonnis velt. Vrij vertaald: ‘kinderen zijn gedoe,  gesodemieter’. We kijken naar elkaar, zo van  ‘da’s een heftige!’ Maar vrijwel meteen dringt zich ook een gevoel van herkenning en vooral erkenning op. ‘Kinderen zijn gedoe’ horen we onszelf  zachtjes herhalen, alsof het verlossende woord gesproken is. Alsof iemand ons in een paar woorden bevrijd heeft van de druk van zelfveroordeling. Zelfveroordeling voor het feit dat je opvoeding bij tijd en wijle als een verdomd zware klus ervaart. Een waarvan je je soms afvraagt ‘waar ben ik in godsnaam aan begonnen?’, terwijl je, er eenmaal aan begonnen, toch niets anders wilt. Trouwens ook niet anders kunt. Zelfveroordeling daarom voor gevoelens van boosheid, frustratie, van soms even geen kinderliefde te ervaren maar ze het liefst aan de ophaaldienst mee willen geven. Zelfveroordeling ook voor het ‘klungelen’ met  opvoedingsmethoden. Je beseft dat je vaak maar wat doet. En natuurlijk pakt dat soms niet goed uit. Dan wordt  je kind er alleen maar nog ongelukkiger of vervelender van. En dus jij als ouder ook. Of je begint aan methoden die gewoon niet konsequent vol te houden zijn. Tenminste niet als je ook nog tijd voor jezelf wilt overhouden. Zelfveroordeling daarom ook voor het feit dat je soms gewoon egocentrisch voor jezelf kiest. Ook als je weet dat je kind het gewoon niet wil. Zoals ergens moeten logeren waar het ‘t niet echt leuk vindt. Maar papa en mama moeten er zo nodig samen een paar dagen uit. “Echt, dat ga je na een tijdje heus wel leuk gaat vinden en we nemen een groot kado voor je mee”. Praatjes voor eigen parochie en afkoopsommen. Zijn kinderen inderdaad gedoe, gesodemieter? “Met kinderen” sloot Ellis af terwijl we opstonden om hem naar de gate te vergezellen, “ is het in ieder geval altijd wat. Wat leuks, liefs,  grappigs, teders,  maar ook wat vervelends, beangstigends, verdrietigs, onaardigs. Maar anders dan bij volwassenen moet jij in de relatie met je kinderen de wijste wezen. En dat ben je niet altijd”. “Ja”, reageert mijn jongste zoon met een vette glimlach op ons relaas, “dat hebben we weleens gemerkt”.

 

 

Photo by Caroline Hernandez on Unsplash