De angst is niet weg

Sinds vorige week is het koor waar ik lid van ben na zo’n anderhalf jaar opschorting weer met gezamenlijke repetities begonnen. Dat ben ik blij om. Ik vind koorzang magisch mooi om te doen en om naar te luisteren en heb het oefenen en uitvoeren zeer gemist. Niettemin, toen ik plaats nam in de zaal met tientallen andere koorleden, netjes op anderhalve meter ingedeeld dat wel en voor zover ik kon beoordelen voldoende geventileerd, voelde dat toch onwennig, om niet te zeggen ongemakkelijk. Dat gevoel werd versterkt toen de koorleider/dirigent na een hartelijke verwelkoming met adem- en stemoefeningen begon. In mijn verbeelding zag ik uit tal van monden concentraties virusdeeltjes de zaal invliegen. Ik probeerde me gerust te stellen door me vast te klampen aan het feit dat ik  gevaccineerd ben en dus weinig te vrezen heb. Dat hielp even.  Maar angst laat zich niet zo gemakkelijk het zwijgen opleggen. ‘Er is ook nog zoiets’, zo fluisterde het mij in, ‘als de deltavariant en wie weet biedt Pfizer daar onvoldoende weerstand tegen’. Af en toe een blik werpend op medekoorleden vroeg ik me af of zij door soortgelijke gedachten geplaagd werden. Maar dat liet zich niet van hun gezichten aflezen. Al helemaal niet toen we een eerste koorwerk gingen instuderen. Ik besloot daarom er ook maar voluit voor te gaan. Drie kwartier later, toen de pauze aanbrak, was ook bij mij de angstban verbroken: ‘Waar heb ik me eigenlijk druk over zitten maken, ik leef nog, voel geen covid-symptomen, ben er redelijk tegen beschermd, geniet van wat we hier doen en voel een zekere tevredenheid over het genomen hebben van de stap weer in te stappen’. Later die avond naar huis rijdend overdacht ik hoezeer mijn leven, en naar ik veronderstel dat van veel mensen, wordt beheerst door angsten. Voor pandemieën, ziekten, klimaatrampen, ongelukken, geweld, onveiligheid, armoede, afwijzing, vereenzaming, verlies van dierbaren, eigen dood, enz, enz. Begrijpelijk dat een van onze meest fundamentele verlangens het verlangen naar een angstvrij bestaan is. Maar bestaat er zoiets? Nee, luidt het antwoord daarop van mijn favoriete dichter, Wystan Auden (1903-1973) die in 1948 de Pulitzer prijs voor poëzie kreeg voor een boeklang gedicht getiteld The Age of Anxiety (‘Het tijdperk van de angst’). Hij was aan het gedicht begonnen halverwege WWII maar voltooide het pas jaren daarna. Die waanzinnige oorlog was dan wel over, de verschrikkelijke vijand verslagen, maar daarmee was de angst niet alleen niet weg. Mogelijk was die zelfs toegenomen. Want die had andere bronnen. Zoals het niet meer te verdringen besef hoe beïnvloedbaar en kwetsbaar wij mensen zijn en hoe verschrikkelijk we ons ten opzichte van elkaar kunnen gedragen. Was WWII in wezen niets anders geweest dan een onvoorstelbare variant op WWI – getuige onder andere de holocaust – waartegen de wereld in de tussenliggende decennia geen vaccin had weten te ontwikkelen? Of confronterender gevraagd, komt onze bestaansangst niet van het denken over de toekomst  maar van onze terechte twijfel die te kunnen sturen?

 

 

Photo by Omar Flores on Unsplash

De wereld ten onder?

Hoe klein ik ook was, ik kan de herinneringen aan die verschrikkelijke nacht en ochtend van 31 januari op 1 februari 1953 nog altijd bijna filmisch weer oproepen. Buiten raast onophoudelijk de storm. Binnen zit ik klaar wakker en gespannen als een veer op mijn kinderbed te luisteren naar wat mijn vader vertelt. In Zeeland zijn de dijken doorgebroken en sleurt het zeewater alles mee dat het op zijn weg tegenkomt: huizen, vee, mensen. Het gevaar bestaat dat ook hier in Friesland de dijken het zullen begeven, zegt hij. Ik zie in gedachten grote grijze watergolven op ons huis afkomen en even later een enorme watervlakte waar alleen nog het dak van ons huis  boven uitsteekt. Later zou ik te horen krijgen dat ik als kind sindsdien als het stormde me vaak in mezelf terugtrok, als het ware bevroor en pas weer aanspreekbaar werd als het over was. Alsof een wereldondergangsgevoel zich een tijdlang van me meester maakte. Eenmaal volwassen verdween die angstreactie vrijwel restloos. Hoewel, onlangs dreigde ze weer enigzins de kop op te spelen. Door twee prikkels. Een is het rapport van het VN Klimaatpanel (IPCC) dat vorige maand werd gepubliceerd en waarvoor honderden wetenschappers uit 66 landen ruim 14.000 onderzoeken hebben geanalyseerd. Daarin wordt gesteld dat het al te laat is om allerlei rampzalige klimaatontwikkelingen op  korte termijn – we spreken over eeuwen – terug te draaien. Zoals intensere  hittegolven, vrijwel onbedwingbare natuurbranden,  uiterst zware regens,  tropische cyclonen en orkanen, versneld smeltende ijskappen, steeds snellere stijging van de zeespiegel en ,als gevolg daarvan, watersnoodrampen. Konden we de watersnoodramp van ’53 nog wijten aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zoals de combinatie van een stormvloed met springtij, de klimaatrampen die zich nu steeds omvangrijker en dodelijker voltrekken, zijn inmiddels onweerlegbaar, ons eigen toedoen. De tweede prikkel betreft berichten over een verhoogd risico  op  burn-out, angst- en depressieve klachten en heuse depressies bij de klimaatonderzoekers. Als dat het gevolg is van hun conclusie dat ze ondanks al hun inspanningen en waarschuwingen het publieke en politieke tij niet hebben weten te keren en het oplossen van de klimaatcrisis inmiddels een hopeloze onderneming is geworden, staat het er inderdaad allerberoerst voor. Maar met hopeloosheids- en wereldondergangsgevoelens redden we deze planeet niet. Dat doen we mogelijk wel door zulke angsten  met de psychologische middelen die we daartoe hebben, zoals psychotherapie, meditatie, relaxatie en omdenken het hoofd te bieden en mede op geleide daarvan de crisis actief te lijf te gaan. Allereerst in onze directe omgeving door met anderen – buurt, familie,werk, school – erover in gesprek en waar mogelijk tot kleinere (minder vlees, geen plastic) en grotere (zo weinig mogelijk ‘fossiel’ reizen) acties over te gaan. Natuurlijk stoot je daarbij op klimaatcrisis-ontkenners. Mijn antwoord aan hen is dat als ik inderdaad mijn oude wereldondergangsgevoel niet het laatste woord wil geven, ik me zowel verplicht tot optimisme als  activisme. Erop vertrouwend dat de wereld ondertussen niet zal ondergaan. Mocht dat desondanks toch gebeuren, so be it.

Denken is danken

Het is een vraag die ik me de afgelopen dagen herhaaldelijk heb gesteld tijdens het NOS-journaal of Nieuwsuur. Wat is de zin van zitten kijken naar de doffe ellende die daar in Afghanistan over talloze medemensen wordt uitgestort? Gaat het louter om geinformeerd worden over hoe het daar aan toegaat? Maar waarom zouden we daarover geinformeerd moeten worden want we hebben geen enkele invloed op wat daar gebeurt? Of is het niets anders dan botte, nutteloze nieuwsgierigheid naar hoe de ellende die andere mensen treft er precies uitziet? Of, nog botter, is het in wezen een vorm van ramptoerisme? Dezelfde drijfveer die nog maar kortgeleden velen aan de beeldbuis deed kluisteren of zelfs in de auto stappen om maar zo weinig mogelijk te hoeven missen van de overstromingen in Zuid-Limburg? Of misschien nog erger, is het willen kijken naar de ellende van anderen voor ons emotioneel nuttig want geruststellend in de zin van ‘gelukkig blijft ons dat bespaard’?. De reactie van velen op de gestelde vragen zal ongetwijfeld zijn dat ze kijken omdat ze met de mensen in dat rampzalige Afghanistan van doen hebben. TV-kijken als een  demonstratie van empathie zeg maar. Alleen hebben die mensen daar er niets aan. Wij hebben als kijker dan misschien wel met ze te doen, maar we doen niets voor ze. Kortom, er lijkt geen goede, zinvolle reden te bedenken waarom we in de veiligheid van onze huiskamers en op duizenden kilometers van waar het allemaal gebeurt, over andermans ellende geinformeerd zouden moeten worden. Die ellende daar wordt er niet minder van en voor ons gedrag hier heeft het vooralsnog geen betekenis. En toch, meen ik, resteert er één goede, zinvolle reden om ons wel aan de ellende in de wereld te blijven blootstellen. Die reden is, hoe gek het ook klinkt, dankbaarheid. Bedenk dat er in wezen geen enkele reden is waarom de ellende die anderen treft, vroeg of laat ook niet ons zou kunnen treffen. Om dicht bij de actualiteit te blijven. Een aanslag als op de luchthaven van Kaboel afgelopen week, kan ook hier plaatsvinden. Kijkend naar de ellende die daardoor is aangericht, hebben we alle reden om het toeval of God of ons karma of welke andere factor dan ook dankbaar te zijn dat het ons (nog) niet is overkomen. Psychologen hebben de afgelopen jaren een groot aantal studies uitgevoerd naar de invloed van de houding van dankbaarheid op psychische gezondheid en gedrag. Zo blijkt het bijhouden van een ‘dankbaarheids-dagboek’ – het een tijdlang iedere dag (tenminste drie) dingen opschrijven waarvoor je anderen of het leven dankbaar bent – een langdurig sterk effect te hebben op onze psychische gezondheid, geluksgevoelens en hulpvaardigheid jegens anderen. Er is zelfs geen (persoonlijkheids)eigenschap  die zozeer samenhangt met welbevinden en generositeit/gulheid dan de bereidheid of neiging (regelmatig) je dankbaar te tonen. En geloof het of niet, dankbare mensen blijken doorgaans meer of beter na te denken dan ondankbare. Blijkbaar  is het volgende gezegde toch heel erg waar: denken is danken.

Groetgebrekkige samenleving

Meerdere keren in de week kom ik hem tegen op mijn late avondwandeling door de wijk. Hij hond aan de lijn, ik loslopend. We groeten elkaar steevast met “goedenavond” en vervolgen zonder verder enige toevoeging onze weg. Zo gaat het al jaren en het voelt ook al jaren goed zo. Alsof we door enkel die éénwoordige begroeting al aan elkaar bevestigen dat we hier horen en elkaar respecteren. Onbekenden die elkaar toch niet als vreemden ervaren. Er zijn meer mensen in de buurt waarmee het ongeveer zo gaat. En ja, een goede buurt of wijk bestaat, naast uitgebreidere contacten tussen sommigen, ook bij de gratie van dit soort minimale positieve uitwisselingen tussen anderen. Zonder zouden we vermijders van en daarmee vreemden voor elkaar blijven. Bovendien, hoe minimaal de verbinding soms ook is, daarin ingevouwen sluimert niettemin potentie tot meer contact indien ooit nodig of welkom. Enige tijd geleden werd een huis verderop in mijn straat door een nieuw gezin betrokken. Een tijdlang was mij niet geheel duidelijk wie daar toe behoorden. Op een dag, wandelend door het park in de buurt, zag ik een vrouw aankomen waarvan ik het idee had dat ze weleens de moeder kon zijn en we elkaar ooit op afstand gegroet hadden. Op het punt elkaar opnieuw zo te passeren, besloot ik het erop te wagen. “Mag ik je wat vragen? Kan het zijn dat wij onlangs buren zijn geworden?” Waarop ik haastig  uitlegde waar ik woon en welk huis ik dacht dat mogelijk het hare is. Als bij toverslag veranderde haar uitstraling en kwam een geanimeerd gesprek op gang. Maar toen we ieder onze weg wilden vervolgen, was ze voor mij toch nog altijd naamloos. Ik had het wel overwogen maar niet durven vragen hoe ze heette. “Ik ben René” riep ik haar daarom achterna. “En ik ben Marjolein!”, riep ze luidkeels sympathiek terug. Sindsdien, als ik haar in de verte zie of tegenkom, zie ik geen vreemde meer. Van naamloos is ze een kennis, figuurlijk en letterlijk, geworden en de enkele keer dat we elkaar nu tegen komen, spreek ik haar met naam en zonder enige ‘vreemdelingen’spanning aan. En inderdaad blijkt uit een reeks van studies dat groeten van of praten, hoe minimaal ook, met ‘vreemden’ uit onze omgeving, ons meer ontspannen, verbonden, veiliger, vertrouwensvoller en gelukkiger doet voelen. Maar als dat een vastgesteld feit is, waarom doen mensen dat dan niet veel vaker? De antwoorden op die vraag zijn nogal ontnuchterend. Velen van ons hebben de neiging vreemden in eerste instantie als obstakels te zien, waar je maar beter zoveel mogelijk afstand van houdt. Die neiging is door Corona nog eens versterkt. En dan heerst er ook nog die andere pandemie, die van de smartphone, waardoor we op straat steeds minder oog en oor voor elkaar hebben. Over groetgebrekkige samenleving gesproken! Ik overweeg daarom in mijn wijk hier en daar borden geplaatst te krijgen met deze tekst: “Groet! Niet omdat het moet, maar omdat het zoveel doet”.

 

 

Photo by Pascal Müller on Unsplash

Verander de Spelen

Daar staan ze op de trappen van Paleis Noordeinde, de 36 medaillewinnaars van Tokyo. Glimmend,trots, toegejuichd, zelfs door koning, koningin en minister-president. Ik zoek bij mezelf naar een brokstukje jaloezie – ‘zou ik daar ook willen staan?’ – maar ik vind het niet. Ik gun ze hun succes van harte, voluit. In de  voorafgaande dagen heb ik ze nu eens in tranen van vreugde na winst, dan weer van verdriet na verlies gezien.Oprechte emoties die duidelijk maken dat het hier niet gaat om oppervlakkige, gespeelde of hysterische uitingen maar om het na veel inspanning en spanning al dan niet bereiken van een langverlangd doel. Overwinnings- en verliesemoties, uitingen van  een universeel verlangen dat diep in onze biologie en psychologie verankerd moet zijn. Ooit door de antropoloog Ernst Becker in zijn prachtige boek “De ontkenning van de dood als drijfveer van het menselijk handelen”, winnaar van de Pulitzerprijs in 1974, als volgt omschreven: “Het verlangen om op de een of andere manier een held of heldin, een wezen van bizondere waarde  in de eigen groep te zijn”. Het is voor dat verlangen dat 3000 jaar geleden al Olympische Spelen georganiseerd werden. En nog altijd zijn ze het toneel voor hoge heroiek, het podium bij uitstek om je van gewone mensen te onderscheiden. Dichter bij de Goden te komen volgens de oude Grieken. Het Oudgriekse woord voor held is heros, dat letterlijk  halfgod of -godin betekent. De Olympische winnaar levert een ‘heroische’ prestatie en is daardoor geen gewoon mens meer, weliswaar ook geen God, maar iets daar tussenin. Maar als de drang tot heroiek universeel is en Olympische podia om dat op te bewijzen maar voor heel weinig mensen bereikbaar zijn, hoe zit het dan met de rest van ons ‘ordinaire’ aardbewoners? Blijft ons heroisch verlangen per definitie onbevredigd, en daarmee ook ons leven in zekere zin? Becker wijst erop dat een van de functies van cultuur in samenlevingen als de onze is status en rollen te bieden waarmee verschillende graden van heroiek en waardering verbonden zijn, varierend van Olympische prestaties tot vrijwilligerswerk. Maar hij wijst er ook terecht op dat er met die hoogste, die Olympische, iets mis is. Want die gaan niet over ‘heel de mens’, zoals sportbonzen altijd beweren, maar enkel over zijn fysieke prestaties. Intellectuele vaardigheden als schaken en dammen zijn nog altijd geen Olympische sporten. Dat geldt nog sterker voor psychologische vaardigheden als geheugenkracht, stressweerbaarheid, sociaal-emotionele probleemoplossings- en hulpverleningsvaardigheden, en empathie. Allemaal vaardigheden die goed te oefenen, te meten en mee te wedijveren zijn en die minder egocentrisch of zelfverheerlijkend zijn dan de fysieke vaardigheden op de gangbare Olympische Spelen, en ze daarom in psychologisch en moreel opzicht overtreffen. Dat de Oude Grieken niet verder dan fysieke Spelen zijn gekomen, is nog daaraan toe. Maar dat ook wij 30 eeuwen later nog altijd niet veel verder gekomen zijn dan fysieke heroiek is beschamend. Hoog tijd te besluiten dat Tokyo de laatste keer is geweest dat ze op deze ouderwetse manier zijn georganiseerd.

 

 

Photo by Nicolas Hoizey on Unsplash

 

Duurzaam liefdevol

Begin juli vroeg ik lezers hun opvattingen te delen over wat een relatie of huwelijk duurzaam gelukkig  maakt. De allereerste lezer die mij daarover mailde, begon zijn reactie op de volgende opmerkelijke manier: ‘Als mensen een  huwelijk met elkaar aangaan, dan doen ze  meestal alsof dat voor altijd is: ‘tot de dood ons scheidt”. Raar toch? Waarom niet in eerste aanleg  afspreken voor  vijf of tien jaar, met de mogelijkheid tot (cont(r)actverlenging als beiden het daar mee eens zijn? Dan hoeven we ook niet zo’n ophef te maken in geval van scheiding want die optie heb je dan ingebouwd.’ Ik neem aan dat een andere lezer die schreef ‘Streef niet naar duurzaamheid in een relatie, maar naar kwaliteit’, in wezen hetzelfde bedoelde.  Dat heeft beide lezers er overigens niet van weerhouden om, net als veel anderen, ook deels wetenschappelijk te onderbouwen kenmerken van duurzaam gelukkige relaties op te sommen. Een kleine selectie met enkele kanttekeningen. (1) Communicatie. In een duurzaam gelukkige relatie is altijd ruimte voor dialoog, waarbij alles besproken of op de agenda gezet mag worden. Ook als een van de partners iets niet leuk vindt om te horen of het liever ergens niet over heeft. Kanttekening: besef wel dat hoe goed je relatie is, mede afhangt van je besluit dingen niet te zeggen (“ik denk vaak, was jij maar net zo slank als de buurvrouw/man..”). (2) Attentheid: denk aan bizondere dagen (zoals trouwdag) of gebeurtenissen (zoals sterfdag van ouder, kind of andere familielid) en maak herinneringen daaraan, gevoelens daarover en eventueel geschenken die daarbij passen tot onderwerpen van uitwisseling. Kanttekening: als je partner een belangrijke gebeurtenis vergeet, geef hem of haar dan toch altijd de mogelijkheid tot ‘wiedergutmachung’. Daarmee hangt een ander belangrijk kenmerk samen: (3) vergevingsgezindheid. Ga elkaar kritiek geven niet uit de weg, maar geef daarbij wel aan hoe de ander je tegemoet kan komen. Bijvoorbeeld: ‘Ik baal ervan als je laat thuiskomt, het zou helpen als je het me wel even laat weten.’ Kanttekening: toon je erkentelijk als je partner zich daarvoor inspant en vergevingsgezind als hij/zij soms toch in de fout gaat. (4) Fairness. Afspraken over huishoudelijke taken, opvoeding, werk, vrije tijd, relaties met anderen en financiën zijn in overleg gemaakt, worden niet eenzijdig gewijzigd en als fair, als eerlijk, ervaren. Mijn kanttekening: check regelmatig bij elkaar of dat inderdaad nog zo is. En (5). Een duurzaam liefdevolle relatie rust op de pijlers: betrokkenheid ( je spant je in voor elkaars wel en wee en persoonlijke ontwikkeling); emotionele intimiteit (je  vraagt  naar en deelt positieve en negatieve gevoelens en ervaringen en gaat daar respectvol mee om); en hartstocht of sensualiteit. Je koestert lichamelijk contact met je partner en besteedt zorg aan je lichamelijke aantrekkelijkheid voor je partner(gewicht, gezondheid, hygiene). Ik kom  nog terug op hulpmiddelen je relatie op deze kenmerken preciezer te ‘diagnosticeren’ maar sluit hier af met een treffende variatie op een uitspraak van de schrijver Maurois: “Een gelukkige relatie is een lang gesprek dat altijd te kort duurt”

 

 

Photo by Hector Reyes on Unsplash

Een cruciaal gespreksonderwerp

Op de column van vorige week waarin ik de vraag aan de orde stelde of leren reanimeren een burgerplicht is, heb ik een reeks reacties ontvangen, varierend van ontroerend via praktisch tot kritisch. Diep ontroerend zijn de e-mails van lezers die beschrijven hoe ze het leven van hun eigen partner hebben kunnen redden door een hartstilstand tijdig ontdekken en te doen wat ze in een reanimatiecursus hebben geleerd. Hoe bizonder als jij hebt kunnen voorkomen dat de dood jullie scheidde.

Maar diep ontroerde mij ook een tweetal mails waaruit bleek dat  ondanks toepassing van alle geleerde vaardigheden het toch niet was gelukt het overlijden van de partner te voorkomen. Een daarvan sloot af met de volgende woorden: ‘Zijn dood heeft me ontzettend aangegrepen. Maar de constatering dat ik alles hebt gedaan wat ik kon, heeft me toch ook een zekere troost  geboden en geholpen bij de rouwverwerking’. Een aanzienlijk aantal lezers  benadrukt dat om reanimeer-vaardig te blijven het noodzakelijk is bij tijd en wijle op herhalingstraining te gaan. Maar dat stoot op obstakels. De kosten zijn op dit moment 40 euro per (basis)cursus. Niet iedereen kan zich dat permitteren. Tot mijn verbazing en verontwaardiging blijken niet alle zorgverzekeringen een reanimeercursus (volledig) te vergoeden. En blijkbaar is het ook nog niet gelukt dit in de basisverzekering onder te brengen. Wat betekent dat mensen die het toch al niet breed hebben ook nog eens een hoger risico op het niet overleven van een hartstilstand hebben. Onder meer omdat ze minder mensen in hun directe omgeving hebben die een reanimeercursus hebben gevolgd. En dan zijn er een aantal reacties van mensen die het stimuleren van de reanimatie-vaardigheid bij mensen om hen heen weliswaar toejuichen, maar in geval van hartstilstand bij henzelf daar geen gebruik van willen maken. Iemand formuleerde het zo: “Voor mij is hartstilstand een mooie dood en het risico dat reanimatie onvoldoende lukt, er blijvende hersenschade is en ik mogelijk als een kasplant verder moet leven, is mij veel te groot. Die ene voetballer, die Deen Eriksen, is dankzij reanimatie wel gered. Maar die andere, die voetballer bij Ajax een paar jaar geleden, is voorgoed zwaar hersenbeschadigd”. Zij heeft daarom, evenals een aantal anderen die hetzelfde punt opbrachten, besloten een non-reanimatieverklaring op te stellen, anderen daarvan op de hoogte te stellen en altijd een nonreanimatie penning bij zich te dragen. Medisch personeel móet die respecteren. Maar onduidelijker is de situatie voor de burgerhulpverlener of -reanimator. Moet deze bij zo’n verklaring (op papier, per tatouage of per penning) eigenlijk niet met reanimeren beginnen of stoppen als ie ‘m ziet? Dat laatste kan een emotioneel uiterst lastige beslissing zijn, zeker als medisch personeel nog onderweg is om het over te nemen. De conclusie? Maak bij leven en welzijn ‘reanimeren of niet’ tot een cruciaal gesprekonderwerp  tussen jou en de mensen om je heen. Want behalve als een vaardigheid om te (blijven) leren kan reanimeren je ook voor de opgave stellen hoe ultieme wensen te respecteren.

 

Reanimatie burgerplicht?

Afgelopen week heb ik een voornemen uitgevoerd waar ik al tijden, jaren zelfs, mee rond liep maar altijd wel weer een excuus voor vond om het uit te stellen. Dat zat me dikwijls weliswaar niet lekker, ik voelde me er zelfs meer of minder schuldig over, maar de belofte aan mezelf dat ik het ooit wel zou doen, was voldoende dat gevoel vooralsnog het zwijgen op te leggen. Totdat er onlangs iets gebeurde dat nog langer vooruitschuiven voor mijn gevoel onaanvaardbaar maakte. Dat iets vond plaats tijdens de EK-wedstrijd Denemarken-Finland op 12 juni. Christian Eriksen, de Deense sterspeler, kreeg kort vóór rust een hartstilstand en viel voor dood op het veld neer.  Het was dankzij snelle reanimatie, binnen een minuut of 6 – als dat minuten langer duurt dan is het doorgaans voorgoed te laat – dat hij werd gered en naar alle waarschijnlijkheid zijn gewone leven op den duur weer kan oppakken. Die nacht ben ik een paar keer wakker geworden. Alsof een stemmetje in mijn onderbewuste me aanspoorde om steeds te controleren of mijn vrouw nog wel ademde. Gelukkig lag  ze gewoon vredig te slapen. Maar wat als dat niet zo was geweest? Had ik dan geweten wat te doen?  Behalve 112 bellen maar met het levensgrote risico dat de ambulance te laat zou komen en reanimatie opstarten geen zin meer zou hebben? Het gevolg was dat ik na een lastige nacht vroeger dan gebruikelijk wakker werd en uit bed stapte met een ongemakkelijk gevoel van te kort schieten, of eigenlijk nog preciezer gezegd, van schaamte. De kennis van wat je moet doen bij een hartstilstand is er. De vaardigheden die je moet hebben voor reanimeren zijn eenvoudig te leren. Beseffen dat je met die kennis en vaardigheden het verschil kan maken tussen leven en dood van mensen uit je directe omgeving maar je die kennis en vaardigheden nog altijd niet eigen maken, terecht dan je dan, zo zei ik tegen mezelf, terwijl ik naar mijn nog slapende vrouw keek, een gevoel van schaamte ervaart. Nog diezelfde ochtend heb ik me aangemeld voor de basiscursus reanimatie bij de Hartstichting. De eerst beschikbare datum daarvoor was 20 juli. Mijn verjaardag. Ik heb dat maar opgevat als een aanwijzing, van wie of wat dan ook, dat ik niet aan een volgend levensjaar kon beginnen zonder dat ik geleerd had te reanimeren. Natuurlijk zijn er vragen uit mijn directe omgeving gekomen, in de trant van ‘waarom op je verjaardag?’ Mijn antwoord was steevast alleen maar ‘Nou, daarom’ in de zin van ‘dat moet ik niet eens uit hoeven leggen’. En ik heb suggesties om iets aan mijn verjaardag te doen naar een dag eerder of later verschoven. Voor de alle duidelijkheid, verjaardag of niet, wat ik gedaan is niet bizonders. Wel iets bizonder belangrijks. Een bizonder belangrijke burgerplicht. Van ieder van ons jegens elkaar. En ik geef toe dat ook ik dat zelf wel eens wat eerder had kunnen (of is het moeten?) bedenken.

(zie https://www.hartstichting.nl/reanimatie)

 

 

Photo by Martin Splitt on Unsplash

 

 

 

 

Wijs mij een held…

Rond middernacht, 27 september 1971, verloor mijn zwager en tevens beste vriend vlak vóór de Schipholtunnel de macht over het stuur, botste op hoge snelheid tegen de zijkant en werd geruime tijd later zwaar gewond in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam opgenomen. Daar heeft hij zeven dagen in coma gelegen totdat gezien de volstrekte uitzichtloosheid van zijn situatie besloten werd de behandeling te staken. Zeven dagen en nachten waarin we in wisselende samenstelling hem bijna continue vanachter glas gezelschap hebben gehouden en gehoopt, gesmeekt, en gebeden dat hij uit wat uiterlijk leek op een diepe slaap – zijn gezicht was ongeschonden – uiteindelijk toch zou ontwaken. Misschien wel dankzij, we wisten van ellende vaak niets anders te doen, onze eenzijdige gesprekken tegen en oproepen aan hem. De herinneringen aan die gebeurtenis en vooral aan de gruwelijke golfslag van wanhoop, hoop en weer wanhoop, hebben mijn vrouw en mij sinds de moord op Peter R. de Vries weer regelmatig bezig gehouden. Alsof onze  psyches op zoek waren naar zowel overeenkomsten als verschillen tussen beide drama’s. Als Peter’s dierbaren op overeenkomstige manier in de wachtkamer van de uitzichtloosheid hebben verkeerd zoals wij indertijd en ik vermoed het, dan moeten ze ondanks alle steunbetuigingen ontroostbaar zijn. In sommige opzichten zelfs meer dan wij indertijd. Van de beroemde Russische schrijver Leo Tolstoj is in zijn boek Anna Karenina, de uitspraak  ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op z’n eigen manier’. De dood die ons trof was een ongeluk, domme pech. Niemand heeft die gewild en niemand heeft daar schuld aan. Maar Peter’s dood is opzettelijk. Anderen hebben die gewild, gepland en uitgevoerd. Bij ons was er geen reden voor boosheid of woede jegens anderen. Voor Peter’s familie is er naast verdriet en ontreddering alle reden voor zulke gevoelens. Alleen, wat moet je met je boosheid, je woede? Bij verdriet of angst kun je je nog tot vertrouwde anderen wenden, een zekere mate van troost bij hen zoeken en mogelijk vinden. Maar waar moet je heen met je woede op degenen die volslagen gevoelloos het doden van je dierbare als een goed betaalde klus hebben aangenomen en uitgevoerd? En dan is er nog die andere knellende konstatering. Peter is een held in de ware zin van het woord. Iemand die de strijd tegen het kwaad en zijn handlangers tot zijn  levensopdracht maakte in het besef en de wetenschap dat het kwaad zich ook tegen hem persoonlijk zou kunnen keren. Dat risico heeft hem er niet van weerhouden de strijd op een onverschokken en nagenoeg compromisloze manier aan te blijven gaan. Maar daarin schuilt ook de tragiek van de ware held. Voor hemzelf maar vooral ook  voor zijn dierbaren. Hij moet die onverschrokkenheid soms met de dood bekopen. Of om het in de snijdend pijnlijke woorden van een van de grootste Amerikaanse schrijvers van de vorige eeuw, F. Scott Fitzgerald, te zeggen: “Wijs mij een held en ik schrijf u een treurspel”.

 

 

Foto (C) DWDD conform licentie: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Peter_R_de_Vries_(2017).jpg

 

Lijst je relatie in

“Opa, hoe lang bent u al met oma getrouwd?” vraagt kleindochter van acht. “Al 51 jaar lieverd”, luidt opa’s antwoord. “Oh”, zegt ze geimponeerd. “En hoe lang moet u nog?” De afgelopen dagen heb ik ettelijke honderden emails gelezen van lezers die gereageerd hebben op mijn oproep in de column van vorige week hun ervaringen of inzichten omtrent wat bijdraagt aan een duurzaam goede partnerrelatie te delen. Het was absoluut geen straf dat te doen. Integendeel. Ik heb vaak moeten lachen, zoals om het verhaaltje hier boven. Maar ik ben ook bij herhaling diep ontroerd geraakt door een indrukwekkende lijst van relatie-ingredienten en ervaringen die in een mail werden beschreven om gevolgd door een slotzin waarin zoiets staat als: ‘Maar zo gaat het tussen ons helaas niet meer. Ze is twee jaar geleden gestorven’. Wat me ook heeft verrast is dat mijn verzoek voor veel stellen een positieve uitdaging is gebleken. Uitdaging om met elkaar in gesprek te gaan over wat hun relatie stabiel en liefdevol maakt en op basis daarvan, vaak voor de eerste keer –  de gemiddelde relatie-/huwelijksduur van de schrijvers is 47 jaar – een lijst van noodzakelijke of behulpzame ingredienten op te stellen. Een lezeres beschreef die gang van zaken op de volgende ontwapenende manier: “Mijn man las me de column voor, doet ie af en toe. Toen ik reageerde met ‘wat een leuke opdracht, laten we er samen voor gaan zitten en verzinnen wat ons het al 53 jaar met elkaar doet uithouden – dat hebben we gek genoeg nog nooit gedaan op die manier-  was hij daar meteen voor in. Hier onze lijst (commentaar welkom!)”. Het blijkt er een met 13(!) ingredienten. Ik noem er enkele: ‘Onze relatie is een continue gesprek waarin alles op de agenda mag en dikwijls ook moet’. ‘Elkaar bekritiseren mag maar alleen als we ook aangeven op welke manier de ander aan die kritiek tegemoet kan komen’.  ‘We bekritiseren elkaar nooit in het openbaar’.  ‘We zijn tolerant (en respectvol) tegenover elkaars vrienden en familieleden’. ‘We tonen onze genegenheid voor elkaar ook waar anderen bij zijn’. ‘We accepteren en erkennen dat we in bepaalde opzichten verschillend zijn en dat bepaalde verschillen in onze relatie niet oplosbaar (hoeven) zijn’. We zijn vergevingsgezind jegens elkaar en degenen die voor de ander belangrijk zijn. Ze voegde er tot slot nog iets bizonder kostbaars aan toe. “Toen we ons lijstje hadden en mijn man dat nog eens hardop voorlas, was het net alsof alleen al door al die dingen te benoemen die we bij tijd en wijle doen of (meer) zouden kunnen doen, er een optimistische wolk over ons neerdaalde. Je bewustzijn van wat je allemaal met elkaar doet en eventueel nog meer kunt doen, doet je beseffen hoezeer een duurzaam goede relatie één voortdurende co-productie is. We hebben daarom besloten ons lijstje op te hangen op een plaats waar wij ‘m dagelijks tegenkomen maar anderen ‘m niet zien (binnenkant van de slaapkamerkast)” .

 

 

Photo by alevision.co on Unsplash