Meer humor please

Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen. We leven al maandenlang veel te serieus, we lachen veel te weinig en humor, volgens Mark Twain, Amerika’s leukste schrijver ooit, ‘the spice of life’, ‘de smaakmaker van ons leven’, is in de omgang met ons zelf en anderen inmiddels ver te zoeken. Waar bij andere rampen meestal binnen tien minuten de eerste moppen al van de band rollen, ligt de productie van humor, althans van niet-digitale, verbale humor, van grappen en moppen die we aan elkaar (door)vertellen, thuis, op het werk, op de club, nu al maandenlang stil. De gebruikelijke broedplaatsen daarvan, kroegen, theaters en andere sociale verzamelplaatsen, zitten op slot. En mogelijk durven we het ook niet meer. Bang dat we het virus op haar tenen trappen en het wraak komt nemen. We proberen dat verlies aan verbale humorvolle interacties wel te compenseren met digitale, met filmpjes, videos, electronische afbeeldingen. Maar die kunnen echt niet op tegen die andere beelden, die van dagkoersen van besmettingen, ziekenhuisopnames en overlijdens, waar we de Godganse dag mee bestookt worden. Bovendien moet echt werkzame humor in woorden gegoten worden, verteld en doorverteld. Er moet met elkaar om gelachen, gebulderd liefst, kunnen worden. Veel mensen zeggen het niet hardop maar denken het wel: het leven is op deze humorloze covidmanier zo langzamerhand echt niet leuk meer. Je ziet het ook aan ze. Loop een winkelcentrum of supermarkt binnen. Je hoort al tijden geen lach meer. Wat je tegenkomt zijn voornamelijk achter kapjes schuilgaande verstrakte gezichten, angstige ogen, mensen die elkaar vooral ontwijken en zo snel als maar kan weer weg proberen te komen. Op straat hetzelfde beeld. We zijn voortdurend tegemoetkomers aan het inschatten als potentiele besmettingsbronnen. Alles ten behoeve van onze en andermans gezondheid. Toch, die  humorloze, stressvolle vermijdingsomgang is zelf emotioneel ongezond. Zonder humor missen we een spanningsventiel, zijn humeuriger, ontstemder, gedeprimeerder, Bovendien kan humor behalve ontspannen, ons ook  verbinden met anderen (‘we zitten in hetzelfde schuitje’) of cruciale kwesties, leven en dood, op de gespreksagenda zetten. Ik roep daarom de kranten op, beginnend met deze, dagelijks een hele pagina te wijden aan spanningsverminderende, verbindende of cruciale kwesties adresserende, humoristische berichten, verhalen en moppen. Ik geef van elke categorie een eenvoudig voorbeeld dat mij in ieder geval aan het (glim)lachen heeft gebracht toen ik het onlangs voor het eerst hoorde. (1) Man: “Mijn huwelijk is net een sprookje. Als ik thuis kom, zit er een heks op de bank”. (2) Aan een professor in de ontwikkelingspsychologie wordt na afloop van een lezing door een toehoorder gevraagd wanneer het leven  begint. Antwoord van de professor: ‘als je jongste kind het huis verlaat en de hond meeneemt’. (3): Over een meisje dat op zondagsschool een vraag heeft aan God: ‘God, in plaats van mensen dood laten gaan en steeds nieuwe te moeten maken, waarom houdt u niet die u al hebt…’. Serieus dus: een dagelijkse verbale humorvacinnatie verhoogt vrijwel zeker onze weerstand, en zeker onze levensvreugde.

 

 

Photo by Priscilla Du Preez on Unsplash

Slaap, gedachte, slaap

Het is een veel voorkomende klacht, vooral in spannende tijden, zoals deze covid-tijd. S’morgens veel te vroeg wakker worden en niet meteen weer in kunnen slapen maar bestormd worden door allerlei spontaan opvloepende negatieve gedachten, die niet zelden een gevoel van hulpeloosheid-hopeloosheid achterlaten. Eenmaal uit bed en afgeleid door je dagelijkse routines verdwijnen ze meestal wel naar de achtergrond. Maar die wetenschap voorkomt niet dat je de volgende ochtendvroeg opnieuw in zo’n negatieve denkbui terecht kunt komen. Als beginnend psychotherapeut en professor had ik daar veel last van en probeerde met verschilllende methoden ervan af te komen. Zonder veel succes. Ik vroeg collega’s ook niet om hulp, want schaamde me voor mijn klacht. Als psycholoog, vond ik, moet je toch zeker zelf voldoende controle over je denken en voelen hebben. Opmerkelijk genoeg is het ook niet een psycholoog geweest maar een filosoof, Blaise Pascal (1623-1662), die me de weg daaruit wees middels zijn boek Pensées (Gedachten) waarin de volgende uitspraak: ‘Ik heb ontdekt dat al het ongelukkig zijn van mensen voortkomt uit één enkel feit: dat zij niet stil en alleen  kunnen zitten in hun eigen kamer. Ze zoeken in of buitenshuis voortdurend naar afleiding want overgeleverd aan enkel hun gedachten, gaan ze zich na enige tijd ellendig voelen, want uiteindelijk zijn we nu eenmaal feilbare, fragiele, sterfelijke, wezens’. Anders gezegd, hebben we een tijdlang geen afleiding, zoals tijdens nachtelijke wakkerperiodes, dan grijpt ons denken zijn kans tot spontane ontlading en bestormt ons met vooral verontrustende gedachten’. Wetenschappelijk psychologisch onderzoek ondersteunt Pascal’s stelling. Aangetoond is dat de meeste van onze spontane gedachten negatief van inhoud zijn en zich centreren rond 3 thema’s.  (1) Gedachten waarin we ons zelf negatief vergelijken met anderen en waarvan de emotionele uitkomst een gevoel van minderwaardigheid, afgunst of jaloezie kan zijn. (2) Gedachten waarin gebrek aan contact of binding met en liefde van anderen het  thema is en waarvan de uitkomst een gevoel van te weinig waardering in ons leven en eenzaamheid kan zijn. En (3) gedachten waarin een gebrek aan controle over ons zelf, onze prestaties, relaties en situaties centraal staat. De uitkomst daarvan is een gevoel van machteloosheid. De conclusie hieruit is dat ons brein vooral een sociaal brein is. Wordt het niet afgeleid (door smartphone, televisie, sociale en andere media, dagelijkse beslommeringen), dan houdt het zich bijvoorkeur bezig met “making sense of others and ourselves” zoals Lieberman dat in zijn boek The Social Brain zo treffend omschrijft. Met proberen ons zelf en anderen te begrijpen en te voorspellen en sociale pijn, pijn die te maken heeft met relaties, te verwerken. Daarvoor heeft ons brein regelmatig perioden nodig waarin het zich zonder afleidingen daaraan kan wijden. En krijgt het die perioden overdag niet, dan dwingt het die s’nachts wel af. Dat inzicht is voor mij de reden  om mijn gedachten overdag twee meditatieve, stille periodes van circa  20 minuten onafgeleid de vrije hand te geven. En inderdaad, sindsdien laten ze me s’nachts veel vaker met rust.

 

 

Photo by Peter Oslanec on Unsplash

Covid’s les

Het is alsof er, met de naderende vaccinatie, iets aan het verschuiven is in de beleving van veel mensen om mij heen, en misschien ook wel in mijzelf. Alsof een zeker ongeduld zich van ons meester maakt. Kern daarvan lijkt de angst te zijn dat besmetting met covid ons toch nog eerder bereikt dan het vaccin ertegen. De angst om de boot of de trein te missen, zeg maar. Het lastige daarvan is dat het een reeele angst is. Het kan nog een hele tijd duren  voor de vaccinatie-expeditie volledig is uitgerold. Wat een vreselijke pech als je, terwijl het vaccin al aan anderen wordt uitgereikt maar jij nog niet aan de beurt bent, je toch nog besmet raakt, ernstig ziek wordt  of zelfs overlijdt. En hoe begrijpelijk dat bij velen het geduld met de autoriteiten begint op te raken. En ze zich meer en meer gaan storen aan en bedreigd voelen door anderen die zich niet aan de opgelegde regels houden. Hoewel leed zich nooit laat vergelijken zijn degenen die tussen nu en vaccinatie zullen sterven daarom in zekere zin de meest betreurenswaardige. Terwijl degenen die wel tijdig gevaccineerd worden in zekere zin  te vergelijken met degenen die aan het einde van WO-2 als eerste door de geallieerden uit de nazi-kampen werden bevrijd. Was dat maar iets later gebeurd, dan was het voor velen  te laat geweest. Overdreven vergelijking? Ja en nee. Ja, want de ellende van een nazi-gestuurd concentratie-kamp is absoluut niet te vergelijken met die van een covid-gestuurde lock-down. En ‘nee’, want we spreken niet voor niets van een lock-down. Wat letterlijk zoiets betekent als opsluiting of afgrendeling. Op een ingrijpende manier heeft covid ons van ons gebruikelijke leven en van elkaar  afgegrendeld en zijn het nu de vaccinatie-troepen die ons daaruit moeten bevrijden. Maar die zullen voor sommigen te laat komen. Dat confronteert ons met uiterst pijnlijke vragen. Sterven er de komende maanden mensen die gespaard waren gebleven als de vacinnatie beter was gepland? Of als we, zolang de vaccinatie nog op zich liet wachten,  ons met zijn allen beter aan de regels hadden gehouden? Beide vragen wijzen naar dezelfde les die Covid ons hopelijk voorgoed inprent: wij zijn niet alleen verantwoordelijk en medebepalend voor onze eigen gezondheid en leven. We zijn door hoe we ons gedragen en wat we beslissen ook altijd  medeverantwoordelijk voor de gezondheid, en daarmee voor leven en sterven, van anderen. Laten we daarom, als we eenmaal de vaccinatie-vluchtheuvel hebben gehaald, alsjeblieft niet terugvallen op die achterhaalde oude order van de dag: gezondheidszorg is zelfzorg. Ooit las ik ergens: “Te beginnen vandaag, benader iedereen die je ontmoet alsof deze mens tegen middernacht overleden zal zijn. Geef hem of haar al de aandacht, zorg, vriendelijkheid en begrip die je kunt opbrengen, en doe het zonder daar iets  voor terug te verwachten. Je leven zal nooit meer hetzelfde zijn.”  Of laat mij dat wat bondiger zeggen: wat gezondheid betreft is goed voor jezélf zorgen niet goed genoeg.

 

 

Photo by Mufid Majnun on Unsplash

Help me

Enkele dagen vóór Kerst, een uur of tien s’avonds. Als ik de huiskamer binnenkom na een on-line lezing vanuit mijn studeerkamer, vertelt mijn vrouw dat een vriendin in paniek heeft gebeld in verband met iets met haar zoon en vraagt of ik terug wil  bellen. Dat doe ik. Ik krijg een angstige vrouw aan de telefoon. Eerder in de avond heeft haar zoon, 18 jaar, eerstejaars student en vanwege corona thuiswonend, zich laten ontvallen dat hij het helemaal niet meer ziet zitten en eigenlijk niet meer wil leven. Het gesprek tussen hen is niet goed verlopen en hij heeft zich in zijn kamer teruggetrokken. Zou ik alsjeblieft met hem willen praten? Omdat ik denk dat het mogelijk niet werkt mijn bereidheid via zijn moeder te laten weten en we elkaar enigzins kennen, bel ik zelf hem op zijn mobiel en stuur een whatsapp. Hij reageert. We hebben een vrij lang gesprek. Gezien de inhoud daarvan stel ik hem voor de volgende ochtend bij mij verder te praten. Wat die ochtend volgt, is niet zozeer een gesprek tussen therapeut en client als wel tussen volwassene en jongere. Over je minderwaardig en depressief voelen, over doodswensen en eenzaamheid en over hoe daarmee om te gaan. Op een gegeven moment vraagt hij of ik die gevoelens zelf ook ken. Ik antwoord dat, als ik het toelaat, ik ook nu nog heel goed kan oproepen hoe pijnlijk negatief ik over mezelf als jongere kon denken. Dat er niets goed aan me was. Dat ik er maar beter niet meer kon zijn. Dat het daarom ook gevaarlijke gedachten waren. Ik zonderde er me mee af en liet me erdoor wegzuigen in een soort doodsverlangen. Maar d at ik inmiddels wel geleerd heb hoe ik ermee moet omgaan, ze moet temmen. “Wat heeft je het meest geholpen?” is zijn vraag. “Mijn niet-helpende, levensbedreigende gedachten die onder dat doodsverlangen  schuilgaan, te uiten”, antwoord ik. “Door ze  op te schrijven, tegen anderen uit te spreken, ze om te zetten in helpende, levensverlangende gedachten. Maar vooral door anderen te vragen me daarbij te helpen. Als ik in die tijd iets moelijk vond, was het anderen om hulp te vragen. Uit eigen ervaring weet ik daarom dat het klopt dat jongeren of volwassenen vaak ook zichzelf veroordelen tot eenzaamheid”. En opeens herinnerde ik mij en vertelde hem het volgende verhaal dat een hulpverlener mij als jongere ooit vertelde en dat voor mij nog altijd ‘behulpzaam’ is.  ‘Een jongere was bezig om een zware steen op te tillen maar dat lukte hem niet. Op een gegeven moment kwam iemand voorbij. Hij zag de jongere een tijdlang worstelen en vroeg: Gebruik je wel al je krachten? “Ja, dat doe ik zeker meneer” antwoordde de jongere geirriteerd. “Nee, dat doe je niet” antwoordde de man: “Ik sta hier al even, maar je hebt me nog altijd niet gevraagd je te helpen.”

Nauwelijks was ik uitverteld of hij reageerde met: “Oké, ik snap het…. Wil je me alsjeblieft helpen…..?”

2021. Onnodig bezorgd?

Nauwelijks ben ik een zebrapad in mijn wijk overgestoken of er komen twee meisjes op me af. “Meneer, mogen wij u interviewen?” Ik knik. En dan, blijkbaar weten ze dat ik hier woon, “wat voor cijfer geeft u de wijk?” “Een acht”, zeg ik. Er volgen nog enkele vragen over hoe schoon de wijk is, wie daar voor verantwoordelijk is en, prikkelend, “raapt u zelf wel eens rommel van straat op?” “Zelden”, luidt mijn antwoord ietwat beschaamd. Mijn weg vervolgend, realiseer ik me dat ik dat eerder wel regelmatig deed, maar sinds corona nauwelijks meer. Wordt het oppakken van lege blikjes of papierrommel nu onbewust door mij als riskanter ervaren? In gedachten zie ik een lijst van houdings- en gedragsveranderingen voorbijkomen die corona heeft teweeggebracht. Als iemand een jaar geleden had voorspeld dat ik eind 2020 door de overheid zou laten bepalen wie ik nog wel en wie niet mag aanraken, omhelzen of kussen,  hoeveel mensen ik thuis mag ontvangen, op welke afstand ik anderen moet houden, waar ik wel en niet en met wie boodschappen mag doen, dat ik in publieke ruimtes een mondmasker op moet en dat ik regelmatig de kinderen thuis moet houden om ze daar zelf onderwijs te geven, dan zou ik diegene voor doorgedraaide futuroloog hebben uitgemaakt. Terwijl dit nog maar een klein deel van nieuwe werkelijkheden is waaraan wij in nog geen jaar tijd  de zeggenschap over de invulling van ons dagelijks leven uit handen hebben gegeven. Dat is misschien ook wel het meest opmerkelijke aan het hele proces: onze volgzaamheid. Natuurlijk, er zijn er ook opstandigen. Maar de overgrote meerderheid heeft de houding: ‘doe maar overheid, pak het maar streng aan en geef iedereen flink op zijn of haar lazer die zich niet aan de bevelen houdt”. Wat er psychologisch blijkbaar is gebeurd, is dat we onder dreiging van doodsangst ons van een onderhandelingshuishouding een bevelshuishouding hebben laten binnenvoeren en een groot deel van onze handelingsvrijheid hebben ingeleverd in de hoop op veiligheid. In crisissituaties, zo blijkt uit onderzoek, is het laten overnemen van de verantwoordelijkheid voor de inrichting van je dagelijks leven door anderen, inderdaad vaak een effectieve aanpak. Maar wel zo kort mogelijk. Een half jaar tot een jaar is in mijn ervaring in vluchtelingenkampen en met mensen in suicidale crises, vaak te lang en risicovol. Want vrijheidsbeperking creert na enige tijd zijn eigen verzet.  Dat kan ook nu gebeuren, als de vaccinatie-operatie niet de grote redding blijkt of veel langer duurt dan waarop gehoopt. Ik sluit niet uit dat er dan een bitter gevecht zal losbarsten om ingeleverde vrijheden terug te veroveren. Een risico dat nu vooral reeel is omdat de tijdelijke bevelvoerder over ons dagelijks leven, het kabinet, zijn macht door de verkiezingen kan kwijtraken. En omdat het morele gezag van de overheid als totaal verdampt door de Toeslagenaffaire.  Een nieuwjaar, een nieuwe chaos? Ik ben er niet gerust op. Maar hopelijk bewijst 2021 dat ik me weer eens onnodig zorgen maak.

 

 

Photo by Moritz Knöringer on Unsplash

Blijf naief

De laatste tijd, mogelijk vanwege de naderende vaccinatie, krijg ik van lezers steeds vaker de vraag voorgelegd of ik de overheid vertrouw voor wat betreft het beleid, de informatie en de maatregelen aangaande corona. Mijn antwoord is steeds geweest en nog, dat ik besluit te vertrouwen. Sommigen vinden dat naief van me. Ik zal dat niet ontkennen. Tenminste niet als we het hebben over naief in de meest oorspronkelijke zin van dat woord, namelijk ‘natuurlijk’ of ‘van nature zo geneigd’. In die zin zijn de meeste mensen (gelukkig) naief, wat verklaart waarom de meerderheid van ons de corona-maatregelen volgt, inclusief het kapjes dragen. Maar ons naieve vertrouwen is een kwetsbaar en kostbaar goed. Kwetsbaar omdat het moet blijken, het heeft bewijs nodig. En kostbaar omdat vertrouwen de lijm van de samenleving is. En wel een twee-componentenlijm. Als je iemand vertrouwt, dan schrijf je hem of haar goede intenties toe. Hij of zij bedoelt het goed, zeg maar. Maar dat is soms wel, soms ook niet voldoende om iemand je vertrouwen te schenken. Het hangt af van zijn of haar rol in je leven. Je kunt een vriend veel vergeven en blijven vertrouwen hoewel ie fouten maakt, omdat zijn bedoelingen goed zijn. Maar goede intenties zijn niet voldoende om iemand als huisarts of minister-president te vertrouwen. Die moeten behalve goede intenties ook de nodige competenties hebben. En precies daar zit ‘m op het ogenblik de kneep. De meesten van ons twijfelen niet aan de goede intenties van Kabinet, RIVM en OMT. Wat dat betreft is er vertrouwen. Maar twijfel of gebrek aan vertrouwen is er wel degelijk wat betreft hun competentie aangaande het nemen van effectieve maatregelen. Zij roepen dan wel dat als iedereen zich aan hun maatregelen zou houden, het virus bedwongen zou zijn. Maar hoe hard is het bewijs daarvoor? Wat weten we bijvoorbeeld  exact over het percentage besmettingen dat wordt voorkomen als we ons allemaal aan de voorgeschreven onderlinge afstand houden. En welke afstand moet dat dan zijn? 1 meter zoals in sommige landen? Of 2 zoals in andere? Of 1.50 zoals hier? Of maakt dat niet uit? Of neem mondkapjes. Harde feiten over hun besmettingsreductie ontbreken. Waarom dan toch opgelegd? Nooit geschoten is altijd mis is wat dat betreft een weinig competente of vertrouwen wekkende uitleg. Terwijl het toch niet zo moeilijk is, dames en heren beleidsmakers, uit te leggen waarom bijvoorbeeld mondkapjes ook emotioneel en sociaal groot verschil kunnen maken. Zoals een voetballer een kruis kan slaan vlak voor hij het veld opgaat en daardoor meer vertrouwen heeft in een goede afloop, zo is ook het opzetten van een mondkapje in belangrijke mate (overigens niet alleen) een vertrouwensritueel. Je stelt er jezelf geruster mee, en toont zichtbaar aan anderen dat je de gezamenlijke strijd tegen het virus serieus neemt. Hetzelfde geldt voor afstand houden of drukte vermijden. Je toont daarmee goede intenties en voedt zo vertrouwen. En vertrouwen is ons belangrijkste sociale vaccin. Ja dus, ik besluit vooralsnog naief te blijven.

Iemand als Sonja

Afgelopen dinsdagavond circa elf uur loop ik, alvorens naar bed te gaan, nog even de huiskamer in. De televisie staat aan en ik val in een interview met Sonja Barend, de ongekroonde koningin van de Talkshow. Ze is ouder geworden, 80 inmiddels, maar voor mij kwa uitdrukking, stem en wijze van spreken nog altijd dezelfde sympathieke en rechtvaardige vrouw. Laat ik uitleggen waarom. Eind 1982.  Het Parool publiceert een column van de schrijver Boudewijn Buch, waarin deze beweert dat als je het leven niet meer aan kan en dood wil, je een afspraak met mij kan maken en ik een cocktail voor je klaar zet om dat te realiseren. Tot mijn verbijstering namen nogal wat mensen dat serieus. Mijn huisgenoten en ik konden de volgende dagen de telefoon niet meer opnemen zonder met levensbeeindigingsverzoeken van vaak wanhopige mensen geconfronteerd te worden. Mijn verbijstering sloeg daarom om in woede en de eis aan het Parool te rectificeren. Dat werd geweigerd. Waarop familieleden en collega’s aandrongen op een kort geding. Ik weigerde dat. Ik had/heb geen enkele fiducie in het rechtssysteem op dit punt. Maar na heftige discussies ging ik overstag. Op 13 januari 1983 diende dat geding en zoals ik al ‘wist’, ik verloor. Woedend, zowel op mijn ‘adviseurs’ als het systeem, sloot ik me op in mijn kamer en maakte me onbereikbaar. Totdat vriend en collega Piet Vroon en mijn vrouw voldoende reden vonden in het volgende om toch bij mij binnen te dringen: “Sonja Barend is aan de telefoon en wil jou in haar programma”. Mijn reactie: ‘rot op, ik wil niks meer met de media te maken hebben, punt uit’. Niet voor hen. Ze hebben me zowat naar de telefoon gesleept. Daar vertelde Sonja mij dat ook zij het een onterecht vonnis vond. Een rechter die  zegt dat het niet waar is wat Buch beweert maar dat de doorsnee lezer dat heus wel snapt. Velen met doodswensen dus niet. Sonja bood mij een kwartier alleen aan tafel om mijn verhaal te doen.  Maar toen ik in de studio kwam, bleek dat ook Buch aan tafel was genodigd. Waarop ik laaiend weg liep. Het was Sonja zelf die me terughaalde. Met excuses en de  toezegging dat Buch pas na mijn kwartier zou aanzitten. Ik heb, volgens de  overheersende nabeschouwingen, in grote woede korte metten met hem gemaakt. Kort daarop schreef een juristenblad  dat je het dus blijkbaar zo moet aanpakken als je ten onrechte door de media wordt neergezet en rectificatie wordt geweigerd: eis dan in kort geding toch rectificatie,  ga er daarbij vanuit dat je dat met boter en suiker gegarandeerd verliest, maar benut alle aandacht erom heen om je juridische verlies in een publieke overwinning om te zetten. Gesuggereerd werd zelfs dat ik het tevoren allemaal zo geplant had. Absolute onzin natuurlijk. Ik weet zelf maar al te goed dat ik  deze afloop aan de toevallige samenloop van drie ‘dingen’ te danken heb gehad: woede, geluk en iemand als Sonja.

 

 

Foto (C) Anefo

Zo’n belangrijk verschil

‘Wie heeft een belangrijk verschil in je leven gemaakt en heb je haar of hem dat ooit gezegd?’ Misschien kwam het doordat wij nog jong waren, mijn medestudenten en ik in de psychotherapie-opleiding, niemand ouder van 25 jaar, maar geen van ons kon op die vraag van onze opleider oprecht ‘ja’ antwoorden. Waarop hij daarvan een opdracht maakte. ‘Kies iemand die een belangrijke positieve invloed op je leven heeft gehad en misschien nog heeft en schrijf die een brief waarin je laat weten wat die persoon voor je betekent of betekend heeft en waarom dat zo belangrijk voor je (geweest) is. Lever die brief persoonlijk af, dus niet per post, fax of email, en lees ‘m hem of haar hardop voor”. “Uit onderzoek blijkt”, voegde hij eraan toe “dat dit een van de meest gelukkigmakende ‘dingen‘ is die je kunt doen, zowel jegens die ander als jezelf. Wat bewerkstelligt is de combinatie van eerst nadenken over wie, dan over het wat, vervolgens over het hoe en tenslotte het delen van dit alles met die ander”. Ik heb inderdaad zo’n brief geschreven, gebracht en voorgelezen. Aan een veel oudere collega-vriend. Hij had zich een tijdlang als een vader over mij ontfermd in een periode dat de relatie met mijn ‘eigen’ vader uiterst problematisch was. Die bedankbrief heeft onze vriendschap voor altijd bezegeld, tot aan zijn dood toe. Hoe lang werkend zo’n openlijke dankbetuiging kan zijn, of het nu in woorden of beelden gebeurt, heb ik ooit zelf op de volgende verrassende manier ervaren. Jarenlang trainde ik in China universitaire docenten in zogenoemd interactief onderwijs. In een training had ik ooit een docent, zijn specialismen waren muziekleer en kunstgeschiedenis, die aanvankelijk grote moeite had met de cursusopdrachten en steeds zeer gespannen en faalangstig was. Reden voor mij om in de avonduren extra oefensessies aan hem te besteden. Dat had effect. Toch liet hij de laatste cursusdag en de afscheidssessie verstek gaan. Zonder bericht. Ik was daar geirriteerd over en vond het ondankbaar. Na de afscheidsessie met de overige deelnemers liep de decaan met mij naar de uitgang, waar een taxi naar de luchthaven stond te wachten. En toen.Terwijl de schuifdeuren open gingen en ik naar buiten stapte, begon op het grasveld tegenover de ingang opeens een orkest te spelen. Terwijl ik verbouwereerd stond te kijken naar die tientallen musici daarbuiten zei de decaan: “That’s for you, our thank you”. Er schoot een golf van emoties door me heen. Helemaal toen hij eraan toevoegde dat die bewuste docent afwezig was geweest om de tijd te hebben dit muzikaal ‘Thank you’ voor mij te componeren en met leden van het universiteitsorkest in te oefenen. Toen even later de taxi met mij achterin het terrein afreed, speelde het orkest nog steeds. En ik had nog steeds tranen in mijn ogen. Terugdenkend heb ik dat soms nog een beetje. Want dat is wat de herinnering aan openlijke, oprechte  dankbetuigingen met je kunnen doen: je blijven ontroeren.

 

 

Photo by jules a. on Unsplash

Dank je zeggen

De herkomst of etymologie van woorden heeft altijd mijn belangstelling gehad. Omdat ik geloof, dat etymologie vooral ook psychologie is. Neem het woord ‘dank’, afkomstig van het oud-nederlandse ‘danc’. De oorspronkelijke betekenissen daarvan zijn  ‘gedachte’ en ‘wil’. Iemand dankbaarheid tonen, – ‘baar’ is oorspronkelijk zoiets als ‘dragen’ of ‘brengen’ -, betekent daarmee iemand laten weten dat je aan hem of haar denkt als iemand die jou iets goeds gebracht heeft, iets dat je graag wilt. Uit psychologisch onderzoek blijkt dat dankbaarheid tonen in deze zin van grote betekenis is. Voor je eigen welbevinden en gezondheid, voor die van degenen jegens wie je je dankbaar toont, alsook voor de gemeenschap of samenleving. Vandaar dat sommige culturen een feestdag kennen waarin wederzijds dankbaarheid tonen centraal staan. Zoals Thanksgiving Day in de VS en Canada, dat jaarlijks op de vierde donderdag van November (nu de 26ste) wordt gevierd. Oorspronkelijk een feestdag uit de tijd van de Pelgrim Fathers begin van de 17de eeuw waarin God dank werd gezegd voor de oogst, is het nu vooral een dag in het teken van de tussenmenselijke dankbaarheid. In de tijd dat ik in New York in opleiding was tot psychotherapeut heb ik een Thanksgiving meebeleefd thuis bij mijn opleider en supervisor, Albert Ellis, grondlegger van de cognitieve (gedrags-)therapie. Het was een bizondere en ontroerende ervaring. Op een gegeven moment bedankte ik hem voor zijn acceptatie van mij als opleideling, voor zijn deskundigheid en indrukwekkende voorbeelden in het helpen van mensen met ernstige psychische problemen en voor het feit dat ik hem minstens zozeer als vriend dan als docent ervoer. Waarop hij tot mijn verbazing reageerde met mij te bedanken voor het feit dat ik zijn leerling wilde zijn en dat ik daarvoor alle die moeite had genomen om naar New York te komen en er een tijdlang te wonen en werken. Maar wat me vooral ontroerde was dat hij mij uitdrukkelijk vroeg mijn vrouw, die hij toen nog niet ontmoet had, namens hem te bedanken voor het feit dat ze me daarin voluit steunde. ‘Zonder haar zou je hier niet zijn, denk ik’, zei hij. Ik heb haar die dankbetuiging natuurlijk overgebracht. Ze hebben elkaar later heel goed leren kennen en zeer waarderen. Ik denk dat de basis daarvoor die Thanksgiving is gelegd. Toen hij enkele jaren later bij ons verbleef en ik hem daaraan herinnerde, reageerde hij met iets dat diep in mijn geheugen gegrifd is geraakt: “Er is een eenvoudige manier om deze houding, dit gevoel van basale dankbaarheid te ontwikkelen en onderhouden. Dat is door aan het eind van iedere dag even stil te staan bij het beantwoorden van deze vraag: Wie ben ik voor een ontmoeting, bijdrage, hulp of uitlating vandaag dankbaar? En laat hem of haar dat nog diezelfde dag of uiterlijk de volgende weten”. Hoogste tijd overigens dat wij ook hier jaarlijks een Thanksgiving dag afspreken. En laten we daar alvast een begin meemaken door de 26ste tenminste drie dankbetuigingen  uit te sturen.

Je belangrijkste interview

‘Toen ik mijn vader belde om hem te vragen of hij zich door mij over zijn leven wilde laten interviewen, was ik behoorlijk zenuwachtig. Ik had eigenlijk gedacht dat hij het maar een vreemd verzoek zou vinden, en er niet aan zou willen. Maar tot mijn verbazing reageerde hij heel positief. Alsof hij erop had zitten wachten tot iemand hem eindelijk eens zou vragen zijn verhaal te vertellen.’ Onlangs heb ik de laatste hand gelegd aan een boekje,  getiteld In gesprek met je ouders. Handleiding voor je belangrijkste interview, waaruit dit citaat. Het is de neerslag van talloze reacties van lezers op twee columns en een zaterdagbijlage in deze krant over betekenis en belang van het leren kennen van de levensloop van je ouders. Het daarin gepresenteerde interviewschema is de afgelopen maanden door velen opgevraagd, gebruikt en van commentaar, suggesties of ervaringen voorzien. Voor mij reden het schema aan te passen en een overzicht samen te stellen van de naar mijn oordeel meest zinvolle aanbevelingen en meest indrukwekkende ervaringen. Zo heeft me getroffen hoezeer ouders het waarderen als ze door een volwassen kind voor een levensloopgesprek worden uitgenodigd. Zoals de vader hierboven. Getroffen heeft me ook het grote aantal oudere ouders dat het interviewschema heeft opgevraagd om aan een volwassen kind te vragen met hen zo’n levensloopgesprek hen te voeren. Uitdrukking van een diepgevoeld verlangen door hun kind(eren) beter gekend te worden. Die blijken daartoe niet altijd onmiddellijk te motiveren, maar juist de beschikbaarheid van een vragenschema helpt hen nogal eens over de drempel. Sommige ouders besluiten daar niet op te wachten en aan de hand van de interviewvragen hun levensloop-relaas alvast zelf op te schrijven en hun kind(eren) op de beschikbaarheid daarvan te wijzen. Dat zelf uitschrijven blijkt dikwijls een therapeutisch-nuttige ervaring. Een ouder: ‘Al schrijvende heb ik mezelf beter leren kennen’.

Diep getroffen ben ik ook door degenen die bedacht hebben dat het interview ook helpend kan zijn in andere dan ouder-kind relaties. Zo besloot een vrijwilligster in een verzorgingstehuis een mevrouw (89) die ze al enkele jaren had begeleid maar maandenlang door de corona-maatregelen niet had mogen zien, te interviewen. Ze schrijft daarover: ‘Zij mocht nu eindelijk naar buiten, maar niemand mocht haar nog binnen opzoeken. Ik zag een vrouw die ik niet meer kende van vóór die tijd. Ze liep gebogen achter haar rollator, haar haren waren al vele weken niet meer gekapt, haar motoriek liet te wensen over. Ze liep  langzamer en was heel onzeker.  Maar tijdens het interview veranderde haar uitstraling totaal. Niet alleen door de aandacht die ze nu kreeg, maar vooral door het zelf kunnen vertellen over haar leven, kwam ze in een andere, vroegere tijd, háár tijd, terecht. Kortom: ik zag een vrouw die aan de hand van het interview zich waardiger en zekerder ging voelen”. Ik herhaal het daarom nog maar eens: ‘ga naar huis, interview je ouders. En waar het past in je (vrijwilligers)werk, graag ook een of meer andere ouderen’.

Meer informatie kunt u vinden op: https://www.karakteruitgevers.nl/boeken/_In_gesprek_met_je_ouders.html

 

 

Photo by Mathias Konrath on Unsplash