Niet zo somber

Ik denk er nog wel eens aan terug als ik na een zorgelijke dag of een lastige klus in de auto terug naar huis rijd. Ooit stond er langs mijn route een billboard, ik geloof van een bank, met daarop in reuzeletters deze tekst: Niet zo somber En inderdaad, het therapeutisch effect was onmiskenbaar. Tenminste als ik de oproep overnam en ‘m in mezelf enkele keren herhaalde. Alsof er even een steen van mijn gemoed werd gelicht waardoor er ruimte kwam voor opwekkendere gevoelens en gedachten. Wat is dat eigenlijk voor proces waardoor een spreuk als ‘Niet zo somber’ zo’n verlichtend effect kan hebben? En zou het  door een volgende, minder opwekkende boodschap eenvoudigweg weer teniet gedaan kunnen worden? Stel dat verderop langs mijn route nog een billboard had gestaan maar deze keer met daarop de tekst: Maar het ergste moet nog komen! Als ik dat fluisterend in mezelf herhaald zou hebben, dan had dat, vrees ik toch, mijn eerdere zorgelijke of sombere stemming niet alleen doen terugkeren maar waarschijnlijk verergerd. Terug naar vandaag. Ik overdrijf niet als ik beweer dat wij, en ik bedoel niet alleen Nederland maar zo’n beetje de hele wereld, inmiddels de Godsganse dag bezig zijn routes te zoeken om zover mogelijk bij Covid-19 weg te komen. Maar we weten niet goed welke te kiezen want komen onderweg alsmaar nu eens het eerste dan weer het tweede billboard tegen. Neem de journaals en late avondpraatprogramma’s op televisie. Ze gaan al maanden lang voornamelijk over Covid. De overige onderwerpen hangen er voortdurend voor jandoedel bij. En de uitspraken die daarin worden gedaan door ‘leken’ en wetenschappers komen vaak niet boven het niveau van die Billboardteksten uit. Dat valt ‘leken’ nog wel te vergeven. Maar wetenschappers niet. Die horen geen uitspraken te doen over wat wij horen te voelen, denken, of doen. Dat is of aan ons zelf of aan de politiek. Wetenschappers dienen zich te beperken tot wat (gevonden) is. En daarbij duidelijk te maken dat de wetenschap  voornamelijk tussentijdse rapporten uitbrengt, geen eindrapporten. Veel aanvankelijk aanvaarde wetenschappelijke ‘feiten’ blijken beperkt houdbaar. Weliswaar meestal niet zo kort als veel levensmiddelen maar toch. Voorbeeld. Een groep artsen, gespecialiseerd in leverziektes, vroeg aan een groep experts op hun gebied om ruim 500 wetenschappelijke publicaties, verschenen over de afgelopen 50 jaar, te beoordelen. Was de inhoud ervan nog altijd feitelijk juist dan wel verouderd of onjuist gebleken? Wat bleek? De helft van de medisch-wetenschappelijke kennis over deze ziektes bleek binnen 45 jaar te zijn verouderd dan wel aantoonbaar onjuist. Beperkte houdbaarheid van ‘feiten’ is ook vastgesteld in andere medische specialismen en, toegegeven, ook in de psychologie. Dan nog dit. Gezondheid is afhankelijk van tal van factoren. Dus  moet gezondheidsvoorlichting bestaan uit houdbare uitkomsten van behalve de medisch-biologische ook zoveel mogelijk andere wetenschappen. Ik ben in ieder geval niet zo somber om te veronderstellen dat toen God, of wie dan ook, de mens schiep, hij of zij enkel in medisch-biologische-virologische termen dacht.

 

 

 

Photo by Pablo Varela on Unsplash

Wijsheiddonoren

Mijn moeder was een zeer gelovige vrouw, gehecht aan de tradities en vieringen van zon- en hoogtijdagen in de Katholieke kerk, zoals Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Allerheiligen, Allerzielen. Zij verlangde dat haar kinderen vanaf circa 8 jaar daaraan deelnamen. Ik ervoer dat als normaal en met Kerstmis en Pasen zelfs als leuk. Maar dat gold niet voor Allerzielen, jaarlijks op 2 november, de dag na Allerheiligen. Allerzielen had voor mij iets bedreigends, duisters bijna. Volgens mijn moeder en de Kerkleer was het de dag om te bidden voor de doden. Ik had als achtjarige  nog nooit een dode gezien of een overlijden meegemaakt en geen idee hoe me dat bidden voor de doden voor te stellen. Ze maakte dat, onbedoeld, allemaal nog wat dreigender door te vertellen dat bidden op die dag beslissend kon zijn voor degenen die in het voorafgaande jaar waren gestorven en in het vagevuur, een soort van wachtkamer voor de hemel, terechtgekomen. Ons bidden, een soort van smeekbedes ten gunste van hen aan God, kon hen net het laatste zetje geven om aan de hel te ontsnappen en in de hemel te komen. Ik weet nog dat ik mijn moeder een keer heb gevraagd hoe je nou kon weten of dat gelukt was, iemand de hemel in te bidden. Daarop antwoordde ze, heel strategisch realiseer ik me nu, dat je dat niet kon weten. Maar dat je juist daarom  voor alle, dus ook voor de voor  jou onbekende doden, zo aandachtig mogelijk moest bidden. Ik vond het maar een verwarrende verantwoordelijkheid. Dat bidden heb ik, met excuus aan mijn als gevolg van een dramatisch ongeval veel te vroeg overleden moeder, al decennia geleden opgegeven. Maar ik sta, ik denk als gevolg van haar vroegkinderlijke inprenting, op 2 november meestal wel een tijdlang  bij haar stil, fantaseer wat we samen hadden kunnen ervaren als zij ook die 20-25 jaar meer had gekregen die haar zusters wel mochten leven. Er is nog altijd veel dat ik haar wil vragen, met haar bespreken, haar vertellen. Denkend aan haar komen die dag vaak ook andere overleden familieleden, vrienden, leermeesters in mijn verbeelding voorbij. En daarmee het besef, niet zelden een verdrietig gemis-besef, dat relaties nooit af zijn. Maar ook dat ze na de dood nog een bron van inspiratie kunnen zijn. Ik heb er een gewoonte van gemaakt me regelmatig te herinneren en op te schrijven wat ik van overleden dierbaren heb geleerd of meegemaakt dat ik graag wil vasthouden. Want hoe gek toch dat wij onze doden wel zien als potentiele orgaandonoren maar zelden als wijsheidsdonoren. Ik werd me dat weer eens bewust toen onlangs een buurman en goede vriend overleed. Hij heeft zijn nabestaanden onder andere deze wijsheid gedoneerd: ‘Het gaat in je leven vóór alles om jouw antwoord op deze drie vragen: Waar geloof je in? Waar moet je voor vechten? En waar moet je tegen vechten? Volgende week maandag, 2 november, wil ik het daar weer eens met hem over hebben.

 

Een kapje voor de koning

Ik weet niet meer precies wanneer het was, maar ooit had Radio Friesland een rubriek op zondag waarin een buiten-Fries – iemand in Friesland geboren en getogen maar elders wonend en werkend –  in Leeuwarden werd geinterviewd. Zo ook ik. De eerste vraag van de interviewer was natuurlijk wat ik nog met Friesland had. Ik vertelde dat ik altijd trouw de verrichtingen van Sportclub Heerenveen volg, mijn favoriete voetbalclub. Waarop de vraag kwam hoe ik vond, het was maart, dat ze het deden dat seizoen. Ik antwoordde dat de prestaties sterk wisselend waren. Thuis wonnen ze bijna altijd maar uit verloren ze meestal. “Maar die jongens beschikken  uit en thuis over dezelfde talenten, dus heeft Foppe (Foppe de Haan was toen trainer) een psychologisch probleem.” Terug in Leiden s’avonds gaat direct na het NOS-journaal de telefoon.  Ik neem op. “Goeienavond, u spreekt met mevrouw de Haan. Hier hebt u mijn man”. Tot mijn verrassing, ik herken hem meteen aan zijn stem, krijg ik Foppe aan de telefoon. ‘Mijn vrouw”, zo begint hij, “luisterde vanmiddag, ik was in het stadion, naar het interview met jou. Volgens jou, begrijp ik, heb ik een psychologisch probleem omdat wij dit seizoen thuis meestal winnen en uit meestal verliezen. Dus ik zou zeggen, Diekstra, als jij het dan zo goed weet, kom eens langs en help ons dat oplossen”. Ik ben inderdaad langs geweest. Ik zeg niet dat het daaraan ligt, maar als ik me goed herinner ging het in de resterende uitwedstrijden beter en eindigden ze dat jaar relatief hoog. Ik zeg wel – hij heeft dat zelf later in lezingen bevestigd – dat hij enthousiast was over de zogenoemde 5G-methode[1]. Die methode is gebaseerd op het gegeven dat de belangrijkste gesprekken die wij in ons leven voeren de gesprekken met ons zelf zijn. Anderen kunnen ons nog zulke nuttige adviezen of instructies geven, zolang we daar geen adviezen of instructies aan ons zelf van maken, halen ze weinig uit. Ik vroeg Foppe onder andere wat het laatste is dat hij wil dat er gebeurt in de kleedkamer voordat zijn spelers na rust weer het veld op gaan. Zijn antwoord was dat ze nog een keer goed naar zijn instructies luisteren. Ik antwoordde dat dit psychologisch niet handig is. Dat het effectiever is hen te vragen in hun eigen woorden te herhalen wat zij van zijn instructies begrepen hebben. En pas als dat klopt met wat hij bedoelt, ze de wei in te sturen. Want alleen instructies die tot zelfinstructies worden gemaakt zijn duurzaam effectieve instructies. ‘Mark Rutte, neem jij dat ook als leidraad. Ons instrueren ‘Houd afstand’, ‘Was je handen’, ‘Vermijd grote groepen’ enz. is alleen effectief als wij daar instructies aan onszelf van maken: ‘Ik houd afstand’ ‘ik was mijn handen’, ‘ik vermijd grote groepen’. Help ons daarbij. Bijvoorbeeld, geef iedereen, dus ook de koning, een pet of mondkapje waarop zulke zelfinstructies groot afgedrukt staan,. Op die manier houden we niet alleen ons zelf maar ook elkaar aanwijsbaar bij de les.

 

 

Photo by Mitya Ivanov on Unsplash

[1] Zie Diekstra, RFW. Ip kan denken/voelen wat ik wil. 30ste druk 2019. Amsterdam: uitgeverij Pearson

 

 

Corona: succes via falen

Stel je hebt je een nieuw doel voorgenomen, zoals tweemaal in de week fitnessen, 8 kilo afvallen, je vaarbewijs halen, een werkstuk of scriptie voor je opleiding op tijd inleveren, tenminste eenmaal per week je oude ouders bezoeken. Waarmee help je jezelf daarbij het best? Is dat door je zelf regelmatig voor te stellen, visualiseren noemen psychologen dat, dat je succesvol bent in het bereiken van dat doel? Of help je je zelf meer door te visualiseren  dat je faalt? Het antwoord op die vraag weten we uit tal van onderzoeken, zoals het volgende. Een groep vrouwen die nooit sportten maar dat wel als doel hadden, werd in tweeen gesplitst. De ene helft, de positiviteitsconditie, werd geinstrueerd ‘denk aan waarom sporten goed voor je is, aan het doelen dat je jezelf gesteld hebt en  visualiseer dat je dat aan het behalen bent’. De andere helft, de negativiteitsconditie, werd geinstrueerd: “denk aan dat je faalt je doel te bereiken, visualiseer de obstakels op de weg daarheen, en schrijf op wat je tegen jezelf zegt waardoor je daarover struikelt’. Deze vrouwen werd eigenlijk geinstrueerd een soort van detective te worden van hun eigen faalgedrag, onder andere door zelfsaboterende gedachten op te sporen (“ik heb er nu niet echt zin in, maar ik doe het straks heus wel”, etc). Wat bleek? De negativiteitsinstructie had een groot positief effect. Vanaf het moment dat de vrouwen hun faalmomenten visualiseerden en de schrijfoefeningen deden, nam het aantal uren dat ze sportten aanzienlijk toe. Veel meer dan bij de vrouwen in de positiviteitsconditie. Na 4 maanden was dat verschil nog duidelijk aanwijsbaar. De conclusie? Succes begint met begrijpen waarom je faalt. Laten we dit inzicht eens toepassen op de corona-crisis. Dan gebeurt niet langer wat er nu steeds gedaan wordt door kabinet en RIVM, namelijk ons voortdurend inprenten dat we  succes zullen hebben in het terugdringen van de besmettingen als we ons maar aan de maatregelen houden. Zeg maar de positiviteitsinstructie. In plaats daarvan stellen we ons met zijn allen voor dat we falen in het terugdringen van die besmettingen, welke de obstakels zijn waarover we daarbij struikelen en wat we tegen onszelf zeggen waardoor we struikelen. De negativiteitsinstructie kortom. We schrijven die negatieve gedachten op en delen die met elkaar (daarvoor zijn  de sociale media wél super). In feite roepen we iedereen, jong of oud, op psychodetective te worden van eigen falen in afstand houden, handen wassen, klachten melden, grote groepsvorming vermijden, enzovoorts. Vervolgens eisen we van het NOS-journaal en het late praatprogramma op NPO1, die zijn per slot van rekening van ons allemaal want publieke omroep, dat ze in plaats van ons steeds maar weer met angstcijfers en optochten virologen te bestoken, iedere uitzending een aantal van die corona-psychodetectives aan het woord laten. Doordat we zo van elkaar léren ons denken en gedrag beter te behéren, neemt de waarschijnlijkheid toe dat we het tij zullen kéren. De tijd zal het, mijn overtuiging, léren.

 

 

Photo by Tobias Tullius on Unsplash

Onderliggende waarheid

Vorige week dinsdag, 29 september, in de vooravond. Ik loop nog te dubben of ik naar de repetitie van mijn koor, het Toonkunstkoor Leiden, zal gaan. De vorige keer, de eerste repetitie na maanden coronapauze, ben ik wel geweest. Het bestuur had voor zover ik kon beoordelen de juiste maatregelen genomen. Toch vond ik het spannend. Waarschijnlijk mede omdat mijn huisgenoten liever niet wilden dat ik ging. Hoe dan ook, het viel me alles mee en ik overwoog daarom deze keer weer te gaan. En toen kwam kort vóór zessen dat bericht binnen:”Repetitie afgelast”! ‘Een ander Leids koor blijkt half besmet te zijn ondanks het nauwkeurig houden aan de voorgeschreven maatregelen’. Mijn eerste reactie is schrik en een zekere opluchting. De beslissing is al voor mij genomen. Maar een uur of zo later thuis, een paar partituren voor me liggend, voel ik absoluut geen inspiratie om in mijn eentje te gaan oefenen. Ik zou het liefst het virus eerst eens een paar flinke optaters geven. Dat het nou een keer uit moet zijn met dat gesodemieter van alsmaar meer beperkingen. Want laten we eerlijk zijn, wat moeten we onderhand wel niet allemaal inleveren om te zorgen dat het zich koest houdt. Uit elkaars buurt blijven, niet aanraken, handengeven of kussen. Ons zoveel mogelijk in eigen huis   terugtrekken. Alleen en liefst met gekapte mond naar buiten. Buitens- en binnenshuis niet met groepen familieleden, vrienden, collega’s,  leerlingen of studenten samen komen, laat staan plezier maken, juichen, dansen, zingen, uit je dak gaan, feestvieren. En als maar weer dat handen wassen. Er is een Chinees spreekwoord dat luidt: ‘.Een leven zonder feesten is als een reis zonder herbergen’. En zo voelt het maar net. Alsof het leven steeds minder leuk wordt en er met de opkomende mist en nevel van het najaar en komende winter ook nog een deken van somberte en melancholie door de onbeheersbaar lijkende  virus-dreiging over ons innerlijk en buitenleven neerdaalt. Waarom, zo vraag ik me af terwijl ik de partituren maar weer opberg, doen we dit alles?. Waarom volgen we, of althans de meesten van ons, al die dictaten van het virus op? Wat is de waarheid die achter al die maatregelen ligt. Het moet een universele waarheid zijn want het virus dicteert inmiddels  wereldwijd het dagelijks leven. Ik meen dat die universele waarheid de verschrikking van de dood is. Die verschrikking verenigt de meesten van ons in het ons neerleggen bij de maatregelen. Maar diezelfde waarheid brengt anderen er juist toe in verzet te komen. Niet  zozeer tegen het ongemak ervan of tegen wat zij zien als de gebrekkige wetenschappelijke onderbouwing. Zij wensen niet voortdurend herinnerd te worden aan hun sterfelijkheid – een onvermijdelijk emotioneel effect van de maatregelen – of kunnen het bewustzijn ervan (nog) niet aan of verdringen het gewoon.  Vandaar zoveel meer verzet onder jongeren dan onder ouderen. De meeste jongeren willen kunnen leven alsof ze het eeuwige leven hebben. De ouderen wilden dat ooit ook, maar willen nu nog vooral zolang mogelijk leven.

 

 

Photo by Andrey Konstantinov on Unsplash

(Im)perfecte mensen

Afgelopen dinsdag, op wat de laatste mooie zomerdag beloofde te worden, besloten we, mijn vrouw, zoon en ik nog één keer te gaan varen. Terwijl we onder een lage brug doorvaren, horen we opeens een knal en begint de boot hevig te schudden. Alsof de schroef iets aan het vermalen is. Achterom kijkend zien we een  vlaggenstok uit het water opduiken. Onze instinctieve reactie is achteruit te varen om die stok uit het water te halen. Maar dan  beseffen we dat die niet van ons kan zijn. De onze hebben we al geruime tijd geleden verspeeld. Ook onder een brug. Aannemende dat deze door de schroef is geraakt, test ik de motor door flink gas te geven. Het gevolg is dat de boot onwijs gaat schudden maar nauwelijks vaart maakt. Ik besluit daarom een tijdje heel langzaam te varen. In de hoop dat wat er ook aan de hand is op den duur vanzelf ophoudt. Ijdele hoop. Want zo gauw ik gas bijgeef, begint het geschud weer. Wat te doen? Terug naar huis? Halen we dat? Halen we dat zonder verdere schade aan de motor aan te richten? “Laten we”, stelt mijn vrouw heel praktisch voor “de werf bellen en advies vragen. Dat lukt en luidt: ‘vaar zo rustig mogelijk hierheen, vraag naar (naam) en laat hem luisteren’. Dat doen we. Daar aangekomen, het is inmiddels half zes, zien we een grote, stoere man met een boottakel in de weer, roepen ‘m aan en vragen om hulp. “Leg maar even aan”, zegt hij bereidwillig, stapt aan boord, neemt het roer over, geeft flink gas en heeft meteen een diagnose. ‘Da’s niet goed” zegt hij. “Niet verder varen. Maar om te zien wat er mis is moet ie wel het water uit. Geef me 5 minuten”. En mirakel, vijf minuten later staan we inderdaad, diep onder de indruk van hun vaardigheid, te kijken hoe de boot door hem en een medewerker aan twee riemen langzaam uit het water wordt gehesen. En daarmee ook de Nederlandse vlag, die om een groot deel van de schroef gedraaid zit. Als we enige tijd later, met ontvlagde en  weer perfect lopende motor wegvaren is dat in een wolk van dankbaarheid. Ik had ‘m gevraagd wat wij hem verschuldigd zijn. Waarop hij met een wegwuifgebaar had geantwoord;”Niks joh, is goed zo”. Maar wij vonden het niet goed zo en zijn twee dagen later met een taart voor hem en zijn collega teruggegaan. De woorden waarmee die grote, stoere man die aannam, maakten op ons, mijn vrouw en mij afzonderlijk, een welhaast vertederende indruk: “Wat een lief gebaar. Heerlijk voor dadelijk bij de koffie”. Ik heb het filmpje van een deel van de gebeurtenissen, zoals het optakelen van de boot, de afgelopen dagen meerdere keren bekeken. En ieder keer kwamen er twee conclusies op. De ene is dat tussen imperfecte mensen perfecte momenten mogelijk zijn. De andere is dat stoer en lief bij mannen een (bijna) perfecte combinatie vormen.

Jongerenapplaus

Leiden is een van die steden waar de toename van corona-besmettingen inmiddels het predicaat ‘zorgelijk’ heeft gekregen. Ik woon aan de rand van het centrum, studenten zijn mijn buren en ik zie ze regelmatig vanuit mijn studeerkamer voorbij komen. We hebben weinig contact maar absoluut geen (over)last van elkaar. Vreedzame co-existentie. De laatste tijd, als ik ze voorbij zie komen, denk ik vaker over hen na. Over hoezeer hun studentenleven verschilt van het mijne indertijd. En ik benijd hen niet. Mijn studiegenoten en ik hadden alle bewegingsvrijheid van de wereld, varierend van onze docenten direct en in persoon kunnen beluisteren, benaderen, aanklampen via onbeperkt bij elkaar binnen kunnen lopen, aanraken, stoeien, tot diep in de nacht of vroeg in de ochtend in kroegen of societeit kunnen rondhangen, drinken, zingen, lol maken. Van social distancing hadden we nog nooit gehoord. Daar was ook geen enkele reden voor. Er heerste geen angst voor de ander. Als ik nu naar huis loop en er komt van de andere kant een van de studentes aangelopen die naast mij woont, nemen we ieder, ondanks een vage groet, zover mogelijk uit elkaar een andere kant van het trottoir. Hoewel zij een veel groter gevaar is voor mij dan ik voor haar, is het niettemin ‘gevaar’ dat ons verbindt. Als ware dat woord groot geschreven op een tussen ons gespannen onzichtbaar doek. Daarachter, even onzichtbaar, gaat een fundamentelere kwestie schuil. Als jongere heb ik nooit stil hoeven staan bij de mogelijkheid dat ik de oorzaak zou kunnen zijn van ziekte en dood van mensen in mijn omgeving, in het bizonder mijn ouders en grootouders. Nu word je er als jongere steeds op gewezen dat je door hoe je je gedraagt ziekte en dood kunt verspreiden. Terwijl je zelf geheel gezond bent, kun je toch een bedreiging voor gezondheid of  leven van anderen vormen. Omdat te voorkomen wordt van je verlangd in belangrijke mate af te zien van gedragingen die voor jonge mensen normaliter volkomen normaal zijn. Zoals fysieke aanrakingen en uitwisselingen met andere jongeren, deelnemen aan groepsactiviteiten, feesten, grenzen op zoeken, experimenteren in relaties en met consumptiegoederen, zoals alcohol, tabak, softdrugs, enzovoorts. Zulke gedragingen vergroten het risico dat jij het virus oploopt en vervolgens  kwetsbaardere anderen besmet en ziek maakt.  Maar om van die gedragingen af te zien moet je voortdurend alert en zelfbeheerst zijn. Dat is een lastige opgave die bovendien op gespannen voet staat met de neiging tot spontaan (re)ageren die zo kenmerkend en charmant is aan het jong zijn. Alles bij elkaar genomen  betekent het dat de jongeren van deze corona-tijd een zware verantwoordelijkheid op hun schouders gelegd hebben gekregen, waar ze onvermijdelijk af en toe in tekortschieten. Ik durf niet te beweren dat mijn generatie het als jongeren beter gedaan zou hebben. Wel dat een groot deel van de huidige jongeren het echt niet slecht en vaak zelfs heel goed doet. Laten we voor hen, net als voor de zorgmedewerkers, ook maar eens een applausdag organiseren.

 

 

 

Photo by Hayley Catherine on Unsplash

 

Freud’s pandemie

Hoe moeilijk wordt deze herfst? Het is een vraag die velen in binnen- en buitenland zich inmiddels stellen. Nu het virus weer sneller om zich heen grijpt, de komende maanden het  weer kouder en griepgevaarlijker wordt, en rigoreuzere maatregelen waarschijnlijker. Waardoor behalve meer ziekte en sterfte ook meer economische rampspoed zich zal aandienen. Mogelijk verergerd door het gedoe rondom de Amerikaanse presidentsverkiezingen en de dreiging van een Brexit zonder overeenkomst. Ik heb me afgevraagd wat een man als Sigmund Freud (1856-1939), de beroemdste aller psychologen ooit, zou doen om zich tegen zulke toesnellende bedreigingen zo weerbaar mogelijk te maken. Op zoek naar antwoord stuitte ik op meerdere verrassingen. Op de eerste plaats blijken Freud (1856-1939) en zijn gezin zeer geleden te hebben onder een pandemie die ruim 3 jaar, van 1918-1920, heerste. Deze  zogenoemde Spaanse griep trof wereldwijd ruim 500 miljoen mensen en eiste tientallen miljoenen doden, volgens sommige schattingen 100 miljoen. Freud’s vrouw Martha werd erdoor getroffen, zij overleefde het ternauwernood, en vier van zijn kinderen. Drie daarvan  herstelden, maar Sophie, zijn lieveling, 27 jaar oud, getrouwd en moeder van twee kinderen overleefde de 3de golf niet. Ze bezweek er midden in de winter aan, op 25 januari 1920. Een half jaar eerder, in de zomer van 1919, schrijft Freud vanuit Wenen, zijn woonplaats, aan een collega dat als gevolg van de pandemie-maatregelen de economische situatie beroerd is, reizen niet of nauwelijks mogelijk, de meeste vakantieoorden gesloten zijn  en dan met welhaast vooruitziende blik: “Wie weet hoevelen van ons de komende winter, waarvan enkel ellende te verwachten is, zullen overleven?” In de brief aan zijn moeder die hij als eerste over Sophie’s dood schrijft, lijkt het alsof het verlies hem niet veel doet. “ Ik hoop dat je dit gelaten kunt verwerken, men moet ook het ongeluk toelaten. Maar rouw om dit prachtige kind dat zo gelukkig was met man en kinderen is in orde.” Die schijnbare gelatenheid laat zich vermoedelijk verklaren vanuit de naweeen van de 1e wereldoorlog, die enorme verliezen en verwoestingen aanrichtte en eindigt, in November 1919, op vrijwel hetzelfde moment als de eerste heftige griepgolf zich aankondigt. Voor Freud en zovele anderen in Oostenrijk was er in de volgende paar jaar maar één doel: ‘doorademen’ en alles op alles zetten om weer een fatsoenlijk bestaan en inkomen op te bouwen. Uit een brief aan een vriend over Sophie’s overlijden: ‘Ik werk zoveel ik kan, dankbaar voor de afleiding daardoor. Rouwen komt voor mij later wel”. Dat blijkt als enkele jaren later ook het jongste kind van Sophie overlijdt. Dat breekt ook Freud: “Sedert de dood van dit kind ervaar ik geen levenslust meer. Dat is ook het geheim van mijn onverschilligheid ten aanzien van mijn eigen sterfelijkheid – hoezo moed zoals sommigen mij toedichten? Een houding die hij herhaaldelijk ook als volgt heeft verwoord: ”Als je het leven wilt volhouden, richt het dan zo in dat de dood erin past”. Niet de makkelijkste opgave, eerder de moeilijkste. Zeker een moedige.

 

Ministeriële onverantwoordelijkheid

Omstreeks 500 vóór Christus voerde een wetgever, Charondas genaamd, in de stadstaat Catania op Sicilië wetgeving in waardoor het meenemen van wapens naar de volksvergadering met de dood werd bestraft. Op een dag, terugkerend van een achtervolging van een roversbende buiten de stad en in zijn haast daarvan verslag uit te brengen aan de vergadering, vergat  Charondas zelf voor binnenkomst zijn wapens af te doen. Geconfronteerd met het schenden van zijn eigen wetten, zag hij maar één geloofwaardige gevolgtrekking: zichzelf ten overstaan van zijn medeburgers te doden. Ik wil niet zover gaan dat Grapperhaus na overtreding van zijn eigen corona-‘wetten’ Charondas’ voorbeeld tot op de letter had moeten volgen. Dat lijkt me wat al te drastisch. Maar in de geest van Charondas’ geloofwaardigheid handelend zou het hem gesierd hebben zijn positie als minister en wetgever op te geven. Overigens is de hele gang van zaken rondom Grapperhaus’ huwelijk niet alleen historisch maar ook psychologisch veelzeggend. Als mensen ergens angst voor hebben en helemaal als het gaat om angst voor levensbedreigende factoren, dan zijn ze doorlopend gespitst op de mogelijke aanwezigheid van die factoren in hun omgeving. Ze letten meer op, zijn gespannener en corrigeren zichzelf of anderen zo snel mogelijk bij eventuele risicogedragingen. Maar zowel uit de gepubliceerde foto’s van zijn bruiloft als uit zijn toelichting op de gang van zaken blijkt bij Grapperhaus niets van enige angst zelf besmet te raken, anderen te besmetten of door anderen besmet te worden. Dat, gepaard aan het gegeven dat de bordesscene, anders dan Grapperhaus aanvankelijk beweerde, bepaald niet de enige situatie was waarin hij en anderen, waaronder staatssecretaris Broekers-Knol, tijdens die bruiloft de anderhalve meter aan hun laarzen lapten, geen toeval dus, leidt tot een psychologisch absurde conclusie. Grapperhaus, de ‘wetgever’ die met zijn uitspraken en maatregelen zoveel mensen voortdurend zoveel angst voor besmetting inpepert, kent zelf absoluut geen besmettingsangst. Dat laatste mag je ‘m natuurlijk niet verwijten. Wat je hem wel mag verwijten, is dat hij in zijn besmettingsonverschilligheid zich op dezelfde aso-manier gedraagt als andere besmettingsonverschilligen die hij voor volk en vaderland met straffen bedreigt en als asos de geschiedenis instuurt. Dat alles roept deze cruciale vraag op. Waarom is Grapperhaus besmettingsonverschillig? Is dat stoerheid á la de presidenten Trump (VS) of Bolsonaro (Brazilië), ‘zo’n virusje doet ons krachtige leiders niks’. Is het gewoon domheid? Of is het omdat hij persoonlijk niet in het virus gelooft en op de golven van angst in de bevolking (machts)politiek bedrijft? Hoe het ook zij, door zijn besmettingsonverschilligheid heeft hij een voorbeeld gegeven dat andere besmettingsonverschilligen en twijfelaars zal mobiliseren het niet langer (zo) nauw te nemen met de gedragsmaatregelen. Wat daarbij zal ‘helpen’ is dat Grapperhaus, om zijn positie te redden, beloofd heeft het met de uitvoering van bepaalde aan onverschilligen opgelegde strafmaatregelen ook niet meer zo nauw te nemen. Als het virus wel bestaat, zal dit alles de komende maanden onvermijdelijk tot extra doden leiden. En bestaat het niet, dan zijn we sowieso belazerd.

 

 

Photo by Neil Thomas on Unsplash