(Im)perfecte mensen

Afgelopen dinsdag, op wat de laatste mooie zomerdag beloofde te worden, besloten we, mijn vrouw, zoon en ik nog één keer te gaan varen. Terwijl we onder een lage brug doorvaren, horen we opeens een knal en begint de boot hevig te schudden. Alsof de schroef iets aan het vermalen is. Achterom kijkend zien we een  vlaggenstok uit het water opduiken. Onze instinctieve reactie is achteruit te varen om die stok uit het water te halen. Maar dan  beseffen we dat die niet van ons kan zijn. De onze hebben we al geruime tijd geleden verspeeld. Ook onder een brug. Aannemende dat deze door de schroef is geraakt, test ik de motor door flink gas te geven. Het gevolg is dat de boot onwijs gaat schudden maar nauwelijks vaart maakt. Ik besluit daarom een tijdje heel langzaam te varen. In de hoop dat wat er ook aan de hand is op den duur vanzelf ophoudt. Ijdele hoop. Want zo gauw ik gas bijgeef, begint het geschud weer. Wat te doen? Terug naar huis? Halen we dat? Halen we dat zonder verdere schade aan de motor aan te richten? “Laten we”, stelt mijn vrouw heel praktisch voor “de werf bellen en advies vragen. Dat lukt en luidt: ‘vaar zo rustig mogelijk hierheen, vraag naar (naam) en laat hem luisteren’. Dat doen we. Daar aangekomen, het is inmiddels half zes, zien we een grote, stoere man met een boottakel in de weer, roepen ‘m aan en vragen om hulp. “Leg maar even aan”, zegt hij bereidwillig, stapt aan boord, neemt het roer over, geeft flink gas en heeft meteen een diagnose. ‘Da’s niet goed” zegt hij. “Niet verder varen. Maar om te zien wat er mis is moet ie wel het water uit. Geef me 5 minuten”. En mirakel, vijf minuten later staan we inderdaad, diep onder de indruk van hun vaardigheid, te kijken hoe de boot door hem en een medewerker aan twee riemen langzaam uit het water wordt gehesen. En daarmee ook de Nederlandse vlag, die om een groot deel van de schroef gedraaid zit. Als we enige tijd later, met ontvlagde en  weer perfect lopende motor wegvaren is dat in een wolk van dankbaarheid. Ik had ‘m gevraagd wat wij hem verschuldigd zijn. Waarop hij met een wegwuifgebaar had geantwoord;”Niks joh, is goed zo”. Maar wij vonden het niet goed zo en zijn twee dagen later met een taart voor hem en zijn collega teruggegaan. De woorden waarmee die grote, stoere man die aannam, maakten op ons, mijn vrouw en mij afzonderlijk, een welhaast vertederende indruk: “Wat een lief gebaar. Heerlijk voor dadelijk bij de koffie”. Ik heb het filmpje van een deel van de gebeurtenissen, zoals het optakelen van de boot, de afgelopen dagen meerdere keren bekeken. En ieder keer kwamen er twee conclusies op. De ene is dat tussen imperfecte mensen perfecte momenten mogelijk zijn. De andere is dat stoer en lief bij mannen een (bijna) perfecte combinatie vormen.

Jongerenapplaus

Leiden is een van die steden waar de toename van corona-besmettingen inmiddels het predicaat ‘zorgelijk’ heeft gekregen. Ik woon aan de rand van het centrum, studenten zijn mijn buren en ik zie ze regelmatig vanuit mijn studeerkamer voorbij komen. We hebben weinig contact maar absoluut geen (over)last van elkaar. Vreedzame co-existentie. De laatste tijd, als ik ze voorbij zie komen, denk ik vaker over hen na. Over hoezeer hun studentenleven verschilt van het mijne indertijd. En ik benijd hen niet. Mijn studiegenoten en ik hadden alle bewegingsvrijheid van de wereld, varierend van onze docenten direct en in persoon kunnen beluisteren, benaderen, aanklampen via onbeperkt bij elkaar binnen kunnen lopen, aanraken, stoeien, tot diep in de nacht of vroeg in de ochtend in kroegen of societeit kunnen rondhangen, drinken, zingen, lol maken. Van social distancing hadden we nog nooit gehoord. Daar was ook geen enkele reden voor. Er heerste geen angst voor de ander. Als ik nu naar huis loop en er komt van de andere kant een van de studentes aangelopen die naast mij woont, nemen we ieder, ondanks een vage groet, zover mogelijk uit elkaar een andere kant van het trottoir. Hoewel zij een veel groter gevaar is voor mij dan ik voor haar, is het niettemin ‘gevaar’ dat ons verbindt. Als ware dat woord groot geschreven op een tussen ons gespannen onzichtbaar doek. Daarachter, even onzichtbaar, gaat een fundamentelere kwestie schuil. Als jongere heb ik nooit stil hoeven staan bij de mogelijkheid dat ik de oorzaak zou kunnen zijn van ziekte en dood van mensen in mijn omgeving, in het bizonder mijn ouders en grootouders. Nu word je er als jongere steeds op gewezen dat je door hoe je je gedraagt ziekte en dood kunt verspreiden. Terwijl je zelf geheel gezond bent, kun je toch een bedreiging voor gezondheid of  leven van anderen vormen. Omdat te voorkomen wordt van je verlangd in belangrijke mate af te zien van gedragingen die voor jonge mensen normaliter volkomen normaal zijn. Zoals fysieke aanrakingen en uitwisselingen met andere jongeren, deelnemen aan groepsactiviteiten, feesten, grenzen op zoeken, experimenteren in relaties en met consumptiegoederen, zoals alcohol, tabak, softdrugs, enzovoorts. Zulke gedragingen vergroten het risico dat jij het virus oploopt en vervolgens  kwetsbaardere anderen besmet en ziek maakt.  Maar om van die gedragingen af te zien moet je voortdurend alert en zelfbeheerst zijn. Dat is een lastige opgave die bovendien op gespannen voet staat met de neiging tot spontaan (re)ageren die zo kenmerkend en charmant is aan het jong zijn. Alles bij elkaar genomen  betekent het dat de jongeren van deze corona-tijd een zware verantwoordelijkheid op hun schouders gelegd hebben gekregen, waar ze onvermijdelijk af en toe in tekortschieten. Ik durf niet te beweren dat mijn generatie het als jongeren beter gedaan zou hebben. Wel dat een groot deel van de huidige jongeren het echt niet slecht en vaak zelfs heel goed doet. Laten we voor hen, net als voor de zorgmedewerkers, ook maar eens een applausdag organiseren.

 

 

 

Photo by Hayley Catherine on Unsplash

 

Freud’s pandemie

Hoe moeilijk wordt deze herfst? Het is een vraag die velen in binnen- en buitenland zich inmiddels stellen. Nu het virus weer sneller om zich heen grijpt, de komende maanden het  weer kouder en griepgevaarlijker wordt, en rigoreuzere maatregelen waarschijnlijker. Waardoor behalve meer ziekte en sterfte ook meer economische rampspoed zich zal aandienen. Mogelijk verergerd door het gedoe rondom de Amerikaanse presidentsverkiezingen en de dreiging van een Brexit zonder overeenkomst. Ik heb me afgevraagd wat een man als Sigmund Freud (1856-1939), de beroemdste aller psychologen ooit, zou doen om zich tegen zulke toesnellende bedreigingen zo weerbaar mogelijk te maken. Op zoek naar antwoord stuitte ik op meerdere verrassingen. Op de eerste plaats blijken Freud (1856-1939) en zijn gezin zeer geleden te hebben onder een pandemie die ruim 3 jaar, van 1918-1920, heerste. Deze  zogenoemde Spaanse griep trof wereldwijd ruim 500 miljoen mensen en eiste tientallen miljoenen doden, volgens sommige schattingen 100 miljoen. Freud’s vrouw Martha werd erdoor getroffen, zij overleefde het ternauwernood, en vier van zijn kinderen. Drie daarvan  herstelden, maar Sophie, zijn lieveling, 27 jaar oud, getrouwd en moeder van twee kinderen overleefde de 3de golf niet. Ze bezweek er midden in de winter aan, op 25 januari 1920. Een half jaar eerder, in de zomer van 1919, schrijft Freud vanuit Wenen, zijn woonplaats, aan een collega dat als gevolg van de pandemie-maatregelen de economische situatie beroerd is, reizen niet of nauwelijks mogelijk, de meeste vakantieoorden gesloten zijn  en dan met welhaast vooruitziende blik: “Wie weet hoevelen van ons de komende winter, waarvan enkel ellende te verwachten is, zullen overleven?” In de brief aan zijn moeder die hij als eerste over Sophie’s dood schrijft, lijkt het alsof het verlies hem niet veel doet. “ Ik hoop dat je dit gelaten kunt verwerken, men moet ook het ongeluk toelaten. Maar rouw om dit prachtige kind dat zo gelukkig was met man en kinderen is in orde.” Die schijnbare gelatenheid laat zich vermoedelijk verklaren vanuit de naweeen van de 1e wereldoorlog, die enorme verliezen en verwoestingen aanrichtte en eindigt, in November 1919, op vrijwel hetzelfde moment als de eerste heftige griepgolf zich aankondigt. Voor Freud en zovele anderen in Oostenrijk was er in de volgende paar jaar maar één doel: ‘doorademen’ en alles op alles zetten om weer een fatsoenlijk bestaan en inkomen op te bouwen. Uit een brief aan een vriend over Sophie’s overlijden: ‘Ik werk zoveel ik kan, dankbaar voor de afleiding daardoor. Rouwen komt voor mij later wel”. Dat blijkt als enkele jaren later ook het jongste kind van Sophie overlijdt. Dat breekt ook Freud: “Sedert de dood van dit kind ervaar ik geen levenslust meer. Dat is ook het geheim van mijn onverschilligheid ten aanzien van mijn eigen sterfelijkheid – hoezo moed zoals sommigen mij toedichten? Een houding die hij herhaaldelijk ook als volgt heeft verwoord: ”Als je het leven wilt volhouden, richt het dan zo in dat de dood erin past”. Niet de makkelijkste opgave, eerder de moeilijkste. Zeker een moedige.

 

Ministeriële onverantwoordelijkheid

Omstreeks 500 vóór Christus voerde een wetgever, Charondas genaamd, in de stadstaat Catania op Sicilië wetgeving in waardoor het meenemen van wapens naar de volksvergadering met de dood werd bestraft. Op een dag, terugkerend van een achtervolging van een roversbende buiten de stad en in zijn haast daarvan verslag uit te brengen aan de vergadering, vergat  Charondas zelf voor binnenkomst zijn wapens af te doen. Geconfronteerd met het schenden van zijn eigen wetten, zag hij maar één geloofwaardige gevolgtrekking: zichzelf ten overstaan van zijn medeburgers te doden. Ik wil niet zover gaan dat Grapperhaus na overtreding van zijn eigen corona-‘wetten’ Charondas’ voorbeeld tot op de letter had moeten volgen. Dat lijkt me wat al te drastisch. Maar in de geest van Charondas’ geloofwaardigheid handelend zou het hem gesierd hebben zijn positie als minister en wetgever op te geven. Overigens is de hele gang van zaken rondom Grapperhaus’ huwelijk niet alleen historisch maar ook psychologisch veelzeggend. Als mensen ergens angst voor hebben en helemaal als het gaat om angst voor levensbedreigende factoren, dan zijn ze doorlopend gespitst op de mogelijke aanwezigheid van die factoren in hun omgeving. Ze letten meer op, zijn gespannener en corrigeren zichzelf of anderen zo snel mogelijk bij eventuele risicogedragingen. Maar zowel uit de gepubliceerde foto’s van zijn bruiloft als uit zijn toelichting op de gang van zaken blijkt bij Grapperhaus niets van enige angst zelf besmet te raken, anderen te besmetten of door anderen besmet te worden. Dat, gepaard aan het gegeven dat de bordesscene, anders dan Grapperhaus aanvankelijk beweerde, bepaald niet de enige situatie was waarin hij en anderen, waaronder staatssecretaris Broekers-Knol, tijdens die bruiloft de anderhalve meter aan hun laarzen lapten, geen toeval dus, leidt tot een psychologisch absurde conclusie. Grapperhaus, de ‘wetgever’ die met zijn uitspraken en maatregelen zoveel mensen voortdurend zoveel angst voor besmetting inpepert, kent zelf absoluut geen besmettingsangst. Dat laatste mag je ‘m natuurlijk niet verwijten. Wat je hem wel mag verwijten, is dat hij in zijn besmettingsonverschilligheid zich op dezelfde aso-manier gedraagt als andere besmettingsonverschilligen die hij voor volk en vaderland met straffen bedreigt en als asos de geschiedenis instuurt. Dat alles roept deze cruciale vraag op. Waarom is Grapperhaus besmettingsonverschillig? Is dat stoerheid á la de presidenten Trump (VS) of Bolsonaro (Brazilië), ‘zo’n virusje doet ons krachtige leiders niks’. Is het gewoon domheid? Of is het omdat hij persoonlijk niet in het virus gelooft en op de golven van angst in de bevolking (machts)politiek bedrijft? Hoe het ook zij, door zijn besmettingsonverschilligheid heeft hij een voorbeeld gegeven dat andere besmettingsonverschilligen en twijfelaars zal mobiliseren het niet langer (zo) nauw te nemen met de gedragsmaatregelen. Wat daarbij zal ‘helpen’ is dat Grapperhaus, om zijn positie te redden, beloofd heeft het met de uitvoering van bepaalde aan onverschilligen opgelegde strafmaatregelen ook niet meer zo nauw te nemen. Als het virus wel bestaat, zal dit alles de komende maanden onvermijdelijk tot extra doden leiden. En bestaat het niet, dan zijn we sowieso belazerd.

 

 

Photo by Neil Thomas on Unsplash

Suïcidaal begaafd

Het is mijns inziens een van de meeste trieste mediaberichten van de laatste weken. Het bericht over een jonge vrouw, 26 jaar  die een eind aan haar leven maakte na jarenlang  haar nietsvermoedende omgeving ten onrechte te hebben doen geloven dat ze geneeskunde studeerde en binnenkort zou afstuderen. De dreigende ontmaskering  door het naderbij komen van de gefantaseerde afstudeerdatum en de peilloos diepe schaamte en  onherstelbaar lijkende gezichtsverlies die daarvan het gevolg zouden zijn, hebben haar vrijwel zeker daartoe gedreven. Een vreselijk einde aan wat een vreselijk eenzaam leven moet zijn geweest omdat een groot deel daarvan geheim gehouden moest worden. Volgens  familieleden was ze een knappe, intelligente, begaafde en sociale vrouw. Daarmee past ze bijna naadloos in het profiel dat mijn collega-suicidoloog Edwin Shneidman schetst in zijn studie Suicide among the Gifted (Zelfdoding onder (hoog)begaafden). Een kenmerk van een bepaald type (hoog)begaafdheid, het beschikken over een zeer creatieve fantasie, brengt, aldus Shneidman, psychologische risico’s met zich mee. Dat vermogen kan tot grote reeele creatieve prestaties leiden. Maar het kan iemand ook (bijna) perfect verzonnen, irreeele rollen doen spelen. Daarvoor moeten anderen emotioneel en sociaal dan wel op afstand worden gehouden, omdat op de achtergrond altijd ontmaskering loert. Fantasiewereld en werkelijkheid mogen niet met elkaar in contact, laat staan botsing komen. Want daarmee riskeer je niet alleen ontploffing van je fantasiewereld maar ook van het beeld van jezelf dat je al die tijd naar anderen en vaak ook naar jezelf hebt opgehouden. Zittend op de puinhopen van je fantasieen en zelfbeeld en overgeleverd aan de werkelijkheid die je juist door te vluchten in die andere, zelfverzonnen wereld steeds hebt proberen te ontlopen, wat moet je, of beter, wat kun je dan nog? Shneidman: “Als je het failliet van je fantasieen niet langer uit de weg kunt gaan, niet langer in je verzonnen wereld kunt wegvluchten, welke uitwijkmogelijkheden blijven je dan nog over anders dan drugs of dood?” Hij beschrijft een hoogbegaafde student die had verzonnen dat zijn vader een telg uit de Russische tsarenfamilie was. Hij kon daarom nooit medestudenten thuis ontvangen. De veiligheidsdiensten zouden daarvoor geen toestemming geven. Vanwege zijn afstamming studeerde hij naar eigen zeggen naast Geneeskunde ook Russisch en hij volgde voortdurend de ontwikkelingen in Rusland. Zijn medestudenten en docenten waren zeer geboeid door dit alles, Tot een medestudent bij toeval ontdekte, dat zijn niet-Russische ouders gescheiden waren en hij in uiterst armoedige omstandigheden bij zijn moeder woonde. Die  ‘ontmaskering’ leidde tot een diepe depressie die uitmondde in zelfdoding. Schokkend is dat dit patroon van ‘zelfdoding na verzinsels’ ook op heel jonge leeftijd voorkomt. Enkele jaren geleden publiceerden een vader en ik een boek over de zelfdoding van zijn  buitengewoon creatief begaafde en intelligente dochter, 13 jaar oud. Hoezeer ze zichzelf door verzinsels dodelijk mat had gezet, blijkt uit deze onthutsend eenvoudige allerlaatste zin uit haar afscheidsbrief aan haar ouders: “Sorry van al die leugens”. Ik denk sindsdien vaak dat hoogbegaafdheid minstens zozeer een opgave als een gave is.

 

 

 

Photo by Andrey Zvyagintsev on Unsplash

Oom Donald

Ze wil hem niet zomaar een diagnose opplakken, zoals narcist of sociopaat. Dat is hij wel maar hij is in veel meer opzichten gestoord. Het zou een hele batterij tests vergen dat uit te zoeken en daar zal hij absoluut nooit aan meewerken. Aan het woord is Mary Trump, het enige nichtje van Donald in haar boek Too Much and Never Enough (Teveel en nooit genoeg) waarvan morgen de Nederlandse vertaling verschijnt. Donald heeft geprobeerd publicatie te verhinderen en ik begrijp maar al te goed waarom. Mary, klinisch psycholoog van beroep, schrikt er niet voor terug om de psychopathologie, de psychische gestoordheden, in de Trump familie onder een vergrootglas te leggen om ons, de buitenwereld, te doen begrijpen met wie we in het Witte Huis te maken hebben en dat hij daar weg moet. Haar boek is daarom zeker ook bedoeld haar landgenoten op te roepen absoluut niet dezelfde fout te maken als vier jaar geleden. De verbijstering die zij ervoer toen Donald in 2016 door de Republikeinse partij als presidentskandidaat werd genomineerd is van tal van pagina’s nog altijd zo af te pakken. Ze was er van overtuigd dat hij nooit gekozen kón worden. “Maar alleen al het idee dat hij een kans had, was verontrustend”. En toen die verontrusting werkelijkheid werd “ voelde het alsof 62.979.636 stemgerechtigden ervoor hadden gekozen Amerika te veranderen in een grootschalige versie van mijn zo ernstig  gestoorde  familie”. In haar boek gaat ze uitvoerig en overtuigend gedetailleerd daarop in. Daarbij schrijft ze aan haar grootvader Fred I Trump, vader van Donald en van haar eigen vader Fred II, een hoofdrol toe. Ze beschrijft Fred I als een klassieke sociopaat  gekenmerkt door een volslagen gebrek aan empathie, een neiging tot liegen en bedriegen, onverschilligheid over goed en fout, grof en niet zelden wreed gedrag, een volslagen gebrek aan interesse in andermans rechten en een onverzadigbare geldzucht. Hij had er plezier in zijn kinderen voortdurend tegen elkaar op te zetten. Degene die daaruit als angstigste of zwakste tevoorschijn kwam kon standaard op zijn minachting rekenen. Dat lot was  doorgaans Mary’s vader Fred II beschoren, die daar uiteindelijk aan onderdoor is gegaan en zich, 42 jaar oud, dood heeft gedronken. Donald leerde daardoor al heel jong om nooit zwakte tonen, zich nooit gewonnen te geven, altijd terug te slaan, zoveel mogelijk verdeeldheid te zaaien, en er niet voor terug te schrikken om anderen, wreed of crimineel te behandelen als dat het meeste (geld) opleverde. De voorbeelden die Mary daarvan geeft, doen je beseffen dat voor de machtigste man op aarde macht niet verantwoordelijkheid betekent, maar recht. Recht om te nemen en te laten wat hem persoonlijk goeddunkt. Maar hoe het kan dat hij met zo’n pathologische uitrusting zich toch tot die positie heeft opgewerkt terwijl hij overduidelijk onbekwaam is, daarop blijft ook Mary het antwoord schuldig. Mede daarom ben ik er met haar bepaald niet gerust op dat haar oom op 3 november zal verliezen. Of bij verlies het hoofd zal buigen.

 

 

 

Photo by Library of Congress on Unsplash

Ouderengetto’s

Al ruim veertig jaar ken ik haar. De eerste twintig daarvan waren we collega’s, sindsdien is ze een goede vriendin. Een waarmee ontmoetingen altijd weer een plezier zijn. Door haar trouw, goedlachsheid en optimisme. Bij haar laatste bezoek, enkele weken geleden, leek ze aanvankelijk die eigenschappen als vanouds te hebben behouden. Tot het gesprek op Corona kwam. Opeens was daar, meer dan bezorgdheid, vooral boosheid. “Ik baal ervan” (dat had ik haar nooit  eerder horen zeggen) “hoe ze ons ouderen neerzetten. Vóór corona stond ik nooit bij leeftijd stil. Ik ben gezond van lijf en geest. 82, nou en! Maar sinds corona voel ik me 82 en oud. Je krijgt voortdurend ingewreven, via kranten, persconferenties, radio en vooral die stomme late avond praatprogramma’s op TV,  dat  jij tot de kwetsbaren behoort waarvoor anderen, jongeren, ondernemers, de hele economie, zich moeten opofferen. Alsof wij voornamelijk nog tot last zijn, onnuttige schepsels, surplus-mensen, dor hout. Dat terwijl wij ouderen al langere tijd in de hoek zitten waar de klappen vallen. Mijn pensioen is de afgelopen jaren alleen maar lager geworden. Prijscompensatie krijgen we al zeker 10 jaar niet meer. Mede daarom ben ik verhuisd naar een kleinere, goedkopere woning. Maar waar ik me ook boos over maak, me zelfs voor schaam is hoe ouderen er zelf ook een zootje van gemaakt hebben. Zoals de door ruzies ontplofte 50+ partij, waar ik echt mijn hoop op had gevestigd. Zodat iedereen nu loopt te roepen dat die oudjes het in ieder geval zelf niet kunnen, hun eigen belangen behartigen”. Dan blijkt dat haar boosheid sterk vermengd is met angst. Niet zozeer voor ziekte of dood, als wel voor de steeds vaker gehoorde geluiden om de bewegingsvrijheid en rechten van ouderen aan banden te leggen. Die mogen straks misschien alleen nog op voorgeschreven uren naar de supermarkt of de straat op om een wandelingetje te doen, zodat er geen contact met besmettende jongeren kan plaatsvinden. En mogelijk hebben ouderen binnenkort niet eens meer dezelfde rechten als de jongere generaties op bepaalde  gezondheidszorg, bijvoorbeeld ziekenhuisopname of IC- behandeling. Heeft ze een punt? Ik vrees meerdere. Als het in Corona-verband over ouderen gaat, wordt voortdurend gehamerd op hun kwetsbaarheid en zelden of nooit op hun weerbaarheid, lichamelijk, psychisch en sociaal, of op hoe die vergroot kan worden. Terwijl daar tal van mogelijkheden voor zijn. Ook wordt zelden benadrukt dat veel 70plussers nog sociaal actief en productief zijn en willen zijn, in beroepen, vrijwilligerswerk, verenigingen, kinderoppas, opvoeding, enzovoorts. In het huidige corona-beleid ligt wat ouderen betreft  de nadruk voornamelijk nog op afzonderen, isoleren of ‘distancing’, en dat terwijl  juist sociale isolatie of vereenzaming immuunsysteem ondermijnend is. Ze heeft het woord niet gebruikt, maar naar haar luisterend kwam bij mij de gedachte op ‘waar jij in feite tegen ageert en terecht bang voor bent, is dat er in de toekomst getto’s voor de ouderen worden ingericht. Natuurlijk zullen politici en beleidsmakers dat nu nog ontkennen. Maar dat is historisch geen garantie gebleken.

 

 

 

 

Photo by Alex Boyd on Unsplash

 

Bij ongewijzigd gedrag

“We moeten angst oproepen!” Dat zou de vroegere Amerikaanse vice-president Al Gore bij herhaling hebben geroepen tegen de mensen waarmee hij in 2006 zijn An Inconvenient Truth (Een ongemakkelijke waarheid) maakte. In die film worden de rampen getoond die zich door klimaatverandering overal ter wereld zullen voltrekken als we niet onze levensstijl en omgang met de natuur drastisch en onmiddellijk veranderen. Bij ongewijzigd gedrag zal de ellende niet te overzien zijn. Zo zal een groot deel van West-Europa, Nederland voorop, door de stijgende zeespiegel weggevaagd worden. Heeft Gore’s angstaanjaag-strategie gewerkt? Werkt angstaanjaging uberhaupt als het gaat om mensen tot duurzame gedragsverandering te bewegen? Vragen als deze kwamen bij mij op tijdens de TV-persconferentie van het kabinet afgelopen donderdagavond. De toon daarvan was dreigend. Als wij, burgers van Nederland, ons niet beter en onmiddellijk aan de bekende RIVM-richtlijnen  houden dan nu gebeurt, gooien wij, kabinet de boel binnenkort weer op slot, zal de gezondheidszorg weer uit haar voegen barsten, krijgt de economie een tweede opdonder die ze mogelijk, althans grote delen ervan, deze keer niet zal overleven en zal het aantal dodelijke slachtoffers opnieuw de pan uitrijzen. Die angstaanjaging werd deze keer vooral tot jongeren gericht. (Geparafraseerd) ‘Jullie hebben voor je eigen gezondheid weinig van het virus te vrezen, maar zijn wel de dragers en besmetters ervan bij je opa en oma, je ouders en andere kwetsbare groepen.’ Je kunt met zo’n boodschap twee bedoelingen hebben. Ofwel je bedoelt het als bewustmaking van en beroep op eigen individuele verantwoordelijkheid. Ofwel je bedoelt het als dreigement: ‘als het weer misgaat jongens, dan is dat vooral door jullie toedoen, jullie schuld’. Uit de wijze waarop Rutte het bracht bleek dat hij en zijn collega’s beide oogmerken hebben en dat is psychologisch gezien niet handig en verstandig. De suggestie van ‘schuld bij voorbaat’ roept weerstand op. Zo niet bij alle jongeren dan toch zeker onder bepaalde groepen daarvan. En er zijn maar weinig oppositionele jongeren nodig om virusuitbraken te veroorzaken. Bovendien, kabinet, jongeren zijn niet alleen maar verspreider, als ze dat al zijn, maar ook slachtoffer van het virus. Denk aan de razendsnel oplopende werkeloosheid juist onder jongeren, aan de ontwrichting van hun onderwijs,  aan de beperkingen die hen worden opgelegd in sociale omgang en uitgaan, en aan de toegenomen psychische klachten onder hen. Als je dan ook nog  het verwijt krijgt van dat alles zelf een belangrijke oorzaak te zijn, dan is je motivatie als jongere om als deel van het probleem ook deel van de oplossing te willen zijn gauw verdampt. Mijn onderzoek indertijd met het programma Stadsetiquette in Rotterdam en elders toonde aan dat het wijzigen van onveilig en asociaal gedrag in duurzaam veilig en prosociaal gedrag in  buurten en wijken, het vooral moet hebben van vertrouwen geven aan en actief deelnemen en (mede) leiding geven door kinderen en jongeren. Wat Rutte en de zijnen blijkbaar nog altijd niet begrijpen is dat een pandemie minstens zozeer een sociaal als medisch probleem is.

 

 

 

Photo by Craig Whitehead on Unsplash

Turn het turnen!

“Veel coaches hebben een gespleten persoonlijkheid Als ze in de gymzaal zijn houden ze er andere waarden en normen op na dan daarbuiten. Ze zouden tegen hun eigen kinderen nooit schelden en schreeuwen maar op het moment dat ze hun coach-kleren aandoen, worden schelden en schreeuwen normaal gedrag. Ze weten dat dat niet oké is: anders zouden ze de gordijnen en deuren niet dicht houden”. Dit citaat komt uit een studie waarop een van mijn medewerkers aan het lectoraat Jeugd en Opvoeding aan de Haagse Hogeschool in 2016 promoveerde en is opgetekend uit de mond van de directeur van een gymnastiekvereniging. De studie naar de cultuur van bestuur en gedrag van gymnastiekverenigingen en daarin werkzame coaches werd uitgevoerd in opdracht van Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) en de stichting Veilig Sportklimaat (VSK) en kreeg als veelzeggende titel mee: Turnonkruid: Onderzoek naar het dames (sub)turntopsportklimaat. Het rapport van de studie waarvoor bestuurders, coaches, turnsters en ouders zijn geinterviewd, is bepaald geen opwekkende leeskost. Alles wat er de afgelopen twee weken recent naar buiten is gekomen over de psychologische mishandeling van topturnsters in spe staat er al in. Zo wijzen meerdere directeuren erop dat coaches absolute controle over hun pupillen nastreven en het niet pikken als die tegen hun ouders klagen over hoe ze behandeld, afgebekt, gekleineerd of gestraft worden: “Als de ouders zich daarover komen beklagen, krijgt de pupil er vervolgens van de coach van langs. ‘Je vertelt die dingen niet tegen je ouders. Wat we doen of zeggen hier, blijft hier en dat deel je niet met je moeder’. Dan wordt ze uitgescholden, voor de hele groep ten schande gezet of moet buiten de groep haar oefeningen doen. Je weet dan dat dit meisje thuis nooit meer iets durft te zeggen. Dat is wat we noemen totale controle.” Maar waarom is daar vier jaar geleden niets over naar buiten gekomen? Het antwoord: de opdrachtgevers wilden dat per se niet. De onderzoekers zagen zich daardoor beperkt tot publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften. Met als voorspelbaar gevolg dat er in de Nederlandse media geen aandacht aan is besteed. De wrange conclusie hieruit is dat het onafhankelijke onderzoek dat de KNGU naar aanleiding van de recente commotie heeft aangekondigd, allang gedaan is. Ik kan niet beoordelen in hoeverre men zich bij de Unie binnenshuis iets van het rapport heeft aangetrokken. Maar van haar mag worden geeist Turnonkruid nu vrij te geven. Want de discussie in de media dreigt volstrekt de verkeerde kant op te gaan door enkel coaches persoonlijk als barbertjes publiekelijk op te  hangen. De twee boven gegeven citaten maken duidelijk dat de bestuurders wisten hoe het er toe ging maar niet hebben ingegrepen. Ook voor hen was winnen het doel dat alle middelen heiligde. Inclusief de ontwrichting van de psychologische ontwikkeling van jonge meisjes. Om dat te voorkomen beveel ik aan dat vanaf nu bij trainingen altijd een psycholoog aanwezig is die kan ingrijpen als de coach emotionele uitglijers dreigt te maken.

 

 

 

Photo by Eugene Lim on Unsplash

Psychologische reactantie

“Ik sta naast mijn fiets voor het stoplicht te wachten. Komt een meneer vlak naast me staan. Ik zeg ‘kunt u aub wat afstand houden’. Roept ie terwijl hij, het licht sprint op groen, wegspurt:’‘stom wijf!’” ”In een hotel met richtingspijlen op de vloer spreek ik een man die tegen de richting ingaat vriendelijk aan en wijs op de pijlen. De man zelf reageert verbaasd, hij had die pijlen niet gezien. Maar de man achter mij reageert anders. ‘Echt belachelijk iemand zo aan te spreken. Meneer, u mag lekker lopen waar u wilt hoor, ik zou me er niets van aantrekken’.” “Komt een groep joggers mij tegemoet, spuugt een vlak vóór mij op de grond. ‘Ben je nou helemaal gek geworden’ roep ik geschrokken. ‘Moet je maar niet in de weg lopen bitch’, is het antwoord”. Zomaar een ‘bloemlezing’ uit reacties op de column Aanspreken van twee weken geleden. Alle drie demonstreren het bijna kinderlijk-puberale verzet van sommige  volwassenen tegen beperkingen die hen of anderen worden opgelegd en de neiging precies het tegenovergestelde te doen van wat van ze gevraagd wordt. Psychologen noemen die neiging reactantie. De term verwijst naar het gegeven dat mensen sterk emotioneel reageren als hun bewegingsvrijheid of opties worden bedreigd of ingeperkt. Evolutionair gezien streven we naar zo groot mogelijke vrijheid in opties en keuzes. Dat verhoogt onze overlevings-en voorplantingskansen. Beperkt iemand of iets, zoals de Corona-maatregelen, onze opties, dan kan reactantie optreden: weerstand in gedrag gepaard aan negatieve gedachten en een gevoelstoestand van onbehagen, frustratie, boosheid, angst of een mengsel daarvan. Cruciaal is nu hoe we in die reactantie-toestand reageren. Accepteren we de beperkingen en leveren we (tijdelijk) bepaalde opties in omdat we geloven dat het belangrijk is voor een groter goed, zoals onze eigen overleving of die van anderen? Of gaan we in verzet? Onderzoek van de reactantie-theorie, een belangrijke en goed onderzochte theorie, heeft twee belangrijke feiten aangetoond. Een is dat mensen hun vrijheid zo hoog waarderen dat beperking of verlies daarvan vrijwel altijd leidt tot  reactantie, tot emotioneel onbehagen of verzet. Weliswaar niet bij iedereen even sterk maar niet zelden tot op het punt van openlijke agressie of het tegenovergestelde doen van wat geadviseerd of opgelegd wordt. Bij mannen (zie de voorbeelden) overigens vaker dan bij vrouwen. De Viruswaanzin-beweging bijvoorbeeld is een uiting van vooral mannelijke reactantie. Twee is dat wij, dat is eveneens evolutionair bepaald, zeer verlies-afkerige wezens zijn. Er zit geen overdrijving in de stelling dat op allerlei gebieden – economie, relaties, status, bewegingsvrijheid, gezondheid – ‘de pijn van verlies doorgaans tweemaal zo groot is als het plezier van winst’. Dreigen verliezen op meerdere gebieden, bijvoorbeeld  gezondheid én economie, dan vinden ook meerdere pijnlijke verdubbelingen plaats. Dat maakt het cruciaal te weten, zeker in Coronatijd, hoeveel reactantie – onbehagen, agressie, angst, pijn en innerlijke weerstand – maatregelen teweegbrengen, bij welke groepen dat vooral speelt en wat de mentale en gedragsrisico’s daarvan zijn. Ik verwijt het RIVM dat niet onderzocht te hebben.