Jezelf durven herkennen

Hoe meer je van iets of iemand weet, hoe genuanceerder je oordeel over dat iets of die iemand is. Draai je deze zogenoemde wet van de cognitieve complexiteit om dan wordt het ‘hoe ongenuanceerder je over iets of iemand oordeelt, hoe minder je van dat iets of die iemand afweet’. Hoewel dat nooit goed is onderzocht, zou een van de gevolgen van deze wet kunnen zijn dat wij geen behoefte hebben aan meer kennis over bepaalde mensen, omdat we ons oordeel over hem of haar niet wensen bij te stellen of te nuanceren. Ik ben me onlangs gaan afvragen hoe vaak dit in de (volwassen) kind – ouder relatie speelt. Aanleiding is dat onder de duizenden verzoeken om het kind-ouder interviewschema waar ik in de column Intieme Vreemden eind januari over schreef, er ettelijke honderden zijn met ongeveer deze toelichting: ‘Mijn ouders leven niet meer, dus hen kan ik niet meer interviewen, maar toch zou ik graag het interviewschema ontvangen om aan mijn kinderen door te geven en hen te vragen mij te interviewen’. Een aantal daarvan hebben me bericht hoe het verder is gegaan en daaruit maak ik op dat nogal wat van de ‘gevraagde’ kinderen niet echt staan te trappelen hun ouder(s) te interviewen. Of het zelfs gewoonweg afwijzen. Met argumenten varierend van ‘ik weet alles al van je’ via ‘voorlopig geen tijd daarvoor’ of ‘de zin ervan niet inzien’ tot ‘zich er ongemakkelijk bij voelen’. Natuurlijk gaat het hier om een kleine niet-representatieve steekproef en het beeld zou best kunnen veranderen als ik alle opgedane ervaringen bijeen zou kunnen verzamelen. Maar toch, de ervaringen die ik wel toegezonden heb gekregen, geven te denken. Maar wat me vooral aan het denken heeft gezet, is een toevallig gesprek met een zoon, wiens vader, die een goede collega van mij is, precies om bovengenoemde reden het schema bij mij had opgevraagd. Zoonlief gaf onomwonden toe niet veel zin te hebben zijn vader te interviewen:“behalve dat ik wel wat beters te doen heb, ben ik ook niet echt geinteresseerd in die man. Trouwens,  je ouders zijn je verleden en ik ben vooral bezig met de toekomst”. “Maar is voor jou duidelijk wat jij uit dat ‘ouderverleden’ meeneemt naar de toekomst en waarom?” vroeg ik. Is voor jou bijvoorbeeld duidelijk wat gemaakt heeft dat jij niet meer geinteresseerd bent in je vader en kan het belangrijk zijn dat te begrijpen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat jouw zoon later ook zo over jou denkt? Waarop hij als gestoken reageerde met ‘maar ik wil eigenlijk helemaal niet weten wat ik in de persoon en levensloop van mijn vader bij mezelf herken’. Ik heb geprobeerd hem duidelijk te maken dat je zelf leren kennen in belangrijke mate ook betekent jezelf herkennen in anderen, met name in je ouders. Afgelopen week liet zijn vader me weten dat er een interview-afspraak gemaakt was en bedankte me daarvoor. Maar daarvoor moet hij natuurlijk niet mij, maar uitsluitend zijn moedige zoon bedanken.

Coronarigheden

Onlangs maakte ik een vervelende fout. Ik loop in gedachten ‘mijn’ Dirksupermarkt binnen, haal een krant uit het rek en ga naar een kassa. Van de zijkant komend, zie ik niet dat er tussen twee rekken een rij voor die kassa staat. “Meneer, u hebt geen karretje”, roept de mevrouw opgewonden bij wie ik voor lijkt te dringen. Acuut ben ik het middelpunt van aandacht. Zelfs de cassiere bemoeit zich ermee en geeft me tweemaal het bevel een karretje te halen, ookal zeg ik dat ik enkel een krant wil. Terwijl andere klanten angstig voor mij terugdeinzen, alsof ik een wandelende besmettingsbron ben, hoor ik iemand roepen “die corona-regels gelden ook voor jou hoor, Meneer!”. Beschaamd loop ik terug naar de ingang. Maar daar staan aan mijn kant geen karretjes. Ik wacht tot iemand binnenkomt en schiet dan snel naar buiten. Een krant heb ik niet meer gekocht. Wel houd ik  sindsdien een corona-journaal bij, onder de voorlopige titel Coronarigheden. Want het was een nare ervaring. Toegegeven, vooral mijn schuld voor wie dat zo wil noemen. Maar waar had ik me precies schuldig aan gemaakt? Ik wilde heus niet voordringen, heb ook beslist geen sch… aan hygienemaatregelen. Ik ben alleen te weinig alert geweest. Dat is een narigheid die Corona in ons dagelijks leven heeft ingebracht. We moeten constant op onze hoede zijn. Zo kan ik me niet meer permitteren om, wat ik graag doe, in gedachten door het plantsoen tegenover mijn huis te lopen. Ik moet voortdurend alert zijn op de afstand jegens tegemoetkomers. In winkels, zoals in de Bijenkorf laatst, mag ik artikelen – ik wilde een tas kopen – niet aanraken. Op de roltrap moet ik verplicht rechts houden, mag niemand passeren en mijn hand niet op de reling. Ik moet de strepen op de vloer en de paal-afzettingen constant in de gaten houden voor waar ik wel en niet mag komen. In veel andere winkels – één persoon per keer – moet ik mijn vrouw buiten laten, zoals vroeger de hond. Waardoor al winkelend overleg over iets kopen onmogelijk is of vooraf moet gebeuren. Spontaan een  restaurant, café of kroeg is binnenlopen uit den boze. Maar echt ‘naar’ is het verbod om bij overlijden, ziekte, geboorte, huwelijk, jubileum of andere belangrijke levens- of familiegebeurtenissen getroffen of betrokken anderen  spontaan en van nabij te condoleren, feliciteren of contact mee te maken. Kortom, de Corona-crisis is psychologisch gezien een massale ‘nare’ (oorspronkelijke betekenis = levenverengende) oefening in zelfbeheersing. Verplichte levensverenging ten behoeve van levensverlenging is nu de gedragscode. Maar zoals altijd bij ingrijpende verengende maatregelen zijn opstandige, ‘bevrijdende’ tegenreacties onvermijdelijk. Vandaar de spontane antiracisme protesten en beeldenstormen: het zijn uitbraken, vooral door jongeren, uit de coronarigheden. Zouden ze zonder die wereldwijde Corona-crisis niet hebben plaatsgevonden? Ik denk nú niet en zeker niet op zo’n wereldwijde schaal. Wees daarom gewaarschuwd lieve medemensen. Er is een virus bezig om niet alleen ons DNA maar ook onze geschiedenis te herschrijven. Of is het te slopen?

 

 

 

Photo by Fusion Medical Animation on Unsplash

Liam’s vraag

Een week geleden. Het is prachtig weer, kinderen en kleinkinderen zijn op bezoek en we zitten in de tuin. Op een gegeven moment komt mijn oudste kleinzoon Liam, 10 jaar, naar me toe,  houdt nog net op tijd de afgesproken afstand aan en vraagt: “Opa René, waarom zijn er eigenlijk Corona-virussen?”. De vraag overvalt me zodanig dat ook de verbazing in deze over mezelf me ontglipt. “Liam, eerlijk gezegd heb ik daar nog nooit over nagedacht”. “Maar”, neemt hij over, “het is toch gek dat er zo’n virus is, want er gaan zoveel mensen aan dood en veel mensen worden er heel ziek van, toch?” Het gesprekje dat volgt, beeindigt hij met de woorden ‘ik snap nog steeds niet waarom” als iets elders in de tuin zijn aandacht afleidt. Ik reageer met ‘Ik ook niet..” Later s’avonds terwijl ik naar de praatshow op NPO1 kijk, komt Liam’s vraag weer bij mij op en realiseer me opeens, dat ik in geen enkel praatprogramma in de afgelopen maanden die vraag heb horen stellen. Terwijl die over vrijwel niets anders zijn gegaan dan het virus. Waarom niet? Onzinnige vraag? Onbeantwoordbare vraag? Hoe meer ik er in de volgende dagen over nadenk, hoe duidelijker me wordt dat het wat al te gemakkelijk is Liam’s vraag op die manier af te serveren. Prachtig eigenlijk hoe een kind zich kan verwonderen over een vraag die volwassenen gemakshalve uit de weg gaan. Want waarom heeft de evolutie, als we dat even nemen als de belangrijkste scheppende kracht op deze planeet, ons niet uitgerust met ingebouwde weerbaarheid tegen coronavirussen? Me dunkt dat het daarvoor tijd genoeg heeft gehad. Of worden we op deze planeet neergezet als halffabrikaten die door oefening en blootstelling hun weerbaarheid moeten ontwikkelen? En kunnen we die weerbaarheid pas van de ene aan de andere generatie doorgeven als die vaak genoeg geoefend en genetisch in ons is ingegraveerd? En moet het vóór die ingravering lukt, eerst heel wat keren mis gaan en er tal van dodelijke slachtoffers vallen? Of is dit een manier waarop de evolutie het mensdom verjongt, namelijk door het drastisch opruimen van oude loten aan de stam om daarmee zoveel mogelijk levensruimte te creeren voor de jonge? Of is het een corrigerende ingreep van de evolutie? Met als kernboodschap ‘jullie zijn met veel te veel op deze planeet, leven in stedelijke gebieden veel te dicht en vervuilend op elkaar. Hoog tijd dat jullie je beter spreiden, meer afstand ten opzichte van elkaar houden en je gedrag veranderen. Dat laatste is overigens wel het meest opmerkelijke aspect aan de coronacrisis. De enige maatregelen die we vooralsnog ter beschikking hebben om die crisis  te bezweren zijn niet medische, microbiologische of  virologische, maar enkel psychologische, gedragsveranderende. Zoals handenwassen, 1½ meter houden, geen grote groepsvorming, en mondkapjes dragen. Ik snap daarom ook absoluut niet waarom de praatprogramma’s iedere avond opnieuw een blik virologen opentrekken. Want daarvan moeten we het voor deskundigheid op het gebied van gedragsverandering toch echt niet hebben.

 

 

 

Photo by Jules Bss on Unsplash

Adieu God?

“Wat verwacht je van dit gesprek?”. De vraag overvalt me. Ik had Tijs van den Brink, mijn interviewer, gevraagd wat zijn eerste vraag aan mij zou zijn, maar dat wilde hij niet zeggen. We zitten naar elkaar toegedraaid in een bank in de kerk van mijn jeugd, de Martinuskerk in Sneek, mijn geboorteplaats. Tja, wat verwachtte ik eigenlijk van dit gesprek? Ik had eerder lang nagedacht over het verzoek voor een interview in het kader van het EO-programma Adieu God? en het van het verloop van voorgesprekken af laten hangen wel of niet mee te doen. Religie is voor mij ‘serious business’. Tenzij ik zeker weet dat mijn gesprekspartner dat ook vindt, vermijd ik gesprekken daarover zoveel mogelijk. Een persoonlijk gesprek met een redacteur en een uitvoerig telefoongesprek met van den Brink hebben me over de streep getrokken. Het hielp ook dat ik de plaats van interview zelf mocht kiezen. Het werd de kerk van mijn doop, mijn jeugd, mijn breken uit mijn gezin van herkomst. De kerk ook van waaruit mijn ouders lang geleden begraven zijn en van waaruit ik nog kortgeleden twee broers naar hun laatste rustplaats heb begeleid. En toch had ik die vraag die Tijs mij als eerste stelde mezelf nog niet gesteld. Niettemin was het alsof het antwoord daarop al nadenkend zichzelf samenstelde: “Wat ik verwacht is oprechtheid en de ervaring dat tussen imperfecte mensen perfecte momenten mogelijk zijn”. En zo heb ik het gesprek ook ervaren. Ook al werd ik door de vragen die volgden steeds tot nadenken in het hier-en-nu aangezet, dat hinderde me absoluut niet. Integendeel, ik heb geen woord gewisseld dat ik niet  meende. Ik meende ze maar al te zeer, waardoor ik innerlijk soms met man en macht emoties moest beteugelen. Zoals toen Tijs mij vroeg wat mij er toe had doen besluiten om ondanks de enorme verliezen die ik in mijn leven heb opgelopen, hoe onrechtvaardig ook, toch door te gaan in plaats van voor de dood te gaan. Door die vraag viel ik tijdens het gesprek van binnen heel even terug in de pijnlijke diepte van gevoelens van uitzichtloosheid en waardeloosheid, zoals ik die indertijd gevoeld heb. Waardoor ik  nog tijdens het gesprek haast werd gedwongen waar te maken waar ik eerder in het gesprek nog enkel over had gesproken. Te weten, dat je emotionele pijn niet te vroeg moet afkappen, maar in plaats daarvan zoveel mogelijk toelaten, uitspreken, voelen, opzoeken zelfs. Want op het diepste punt van het dal resteert er nog maar één weg. De weg omhoog. Emotionele immuniteit, weerbaarheid, bouw je niet op door vermijding, verdringing of vlucht, maar door blootstelling. Het is daarom dat ik mezelf oplegde antwoorden op die vraag niet uit de weg te gaan. Ik hoop, ik moet het ‘m nog eens vragen, dat Tijs daarop doelde toen hij na afloop zei: “Ik heb weer wat geleerd”. Waarop mijn antwoord was: “En ik heb weer iets opnieuw geleerd. Dank je wel”.

Het interview is nu online te bekijken via deze link: https://www.npostart.nl/adieu-god/25-05-2020/VPWON_1309098

Bron foto: EO

Nachtgedachten

De vooraanstaande Franse bioloog Jean Rostand (1894-1977) die zich ook met besmettingen bezighield, schrijft in zijn werk “Gedachten van een bioloog’: “Waar je bang voor bent dat gebeurt niet, er gebeurt iets veel ergers”. Treffend gezegd. Een  klein deel van de wereldbevolking is besmet met het biologische coronavirus, erg genoeg overigens, maar een enorm groot deel is besmet met het psychologische virus, met angst. Angst die verwart, ontwricht, de toekomst verduistert, zichzelf vermeerdert, ziek maakt. Ik was daar getuige van bij een van mijn beste vrienden. Het begon eind januari toen hij vanwege rugklachten en wat leek op een blaasontsteking naar de huisarts was gegaan. Die had hem enigzins gerust kunnen stellen maar mijn vriend wilde toch een PSA-bepaling, bang als hij was dat er iets met zijn prostaat mis zou kunnen zijn. Die bepaling gaf een waarde aan  op de rand van normaal. Daardoor verontrust vroeg en kreeg hij een verwijzing naar urologie, maar kon daar niet eerder terecht dan begin april. Dan breekt de coronacrisis uit. Hij krijgt te horen dat de afspraak daardoor niet doorgaat en hij tezijnertijd teruggebeld wordt. De angst voor wat er intussentijd allemaal in zijn lichaam kan voltrekken, zoals ‘zijn die rugklachten mogelijk uitzaaiingen?’ slaat heftig toe. Ik help hem die te leren beheersen – middels ontspannings- en meditatieoefeningen en vooral 5G-oefeningen, oefeningen in het construeren van en acteren op helpende gedachten. Dat helpt redelijk. Maar s’nachts, hij slaapt slecht, en vooral in de vroege ochtenduren, slaan toch vaak paniekgedachten toe. Dikwijls tot op het punt dat hij zeker weet dat hij prostaatkanker heeft en beelden maakt van afscheid  nemen van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen en van alles wat hij nog in zijn leven had willen doen maar nooit meer zal kunnen. En hij hoopt daarbij vurig dat de coronacrisis al voorbij is als hij sterft, zodat zijn begrafenis in ieder geval weer met een normaal aantal mensen kan plaatsvinden. Waarom juist de nacht soms zo moeilijk is? Dat is omdat iedere nacht met zijn eenzaamheid en machteloosheid in zekere zin een imitatie van de dood is. Hij deelt zijn nachtgedachten wel met mij maar zo weinig mogelijk met zijn vrouw, die hij daar niet mee wil belasten.  Er verstrijken twee maanden zonder afspraakbericht. Ik spoor hem dan aan zelf zolang zelf te gaan bellen totdat een afspraak gemaakt is. Dat lukt tenslotte in de vorm van een nieuwe PSA-bepaling en een telefonische afspraak daarna met een uroloog (‘waarvan hij natuurlijk al weet wat die gaat zeggen’). Afgelopen week, na ruim 3 ½  maand wachten (sic!), heeft die plaatsgevonden. Niet alleen blijkt zijn PSA-waarde gedaald, maar afgezet tegen  eerdere bepalingen ontwikkelen zijn waarden zich leeftijdsconform, volstrekt normaal aldus de uroloog.  Als ik mijn vriend later die dag spreek, zegt hij ontwapenend eerlijk: ‘Weet je, ik begrijp nu pas echt je uitspraak dat hoe vaak je een gedachte denkt helemaal niets zegt over hoe waar die is. Ik ben de afgelopen maanden duizend doden gestorven. En ik leef nog”.

 

 

 

 

 

 

 

Photo by Gabrielle Rocha Rios on Unsplash

Emotionele welsprekendheid

Wat doet de anderhalve meter verplichting met onze cultuur? Die vraag kwam bij mij op bij het herlezen onlangs van een artikel dat ik ooit schreef onder de titel Intieme Gebaren. Daarin repte ik over een collega die naar verschillende landen reisde om te bestuderen hoe vaak men elkaar in gewone alledaagse contacten aanraakte. Hij ging in drukbezochte cafes zitten, observeerde urenlang de mensen om hem heen, en noteerde het aantal aanrakingen. Hij vond het volgende. Per uur raakten mensen in San Juan, de hoofdstad van Puerto Rico, elkaar 180 keer aan, in Parijs 110 keer, in de stad Gainesville in Florida 2 keer en in Londen 0 keer. De oorzaak van die verschillen is volgens hem de mate waarin lichamelijke aanraking in een cultuur vooral sexuele betekenis heeft. Hoe sterker de sexuele signaalwaarde, hoe sterker ook het taboe op aanraking. Maar met de introductie van de anderhalve meter samenleving is dat alles opeens anders. Aanraking, althans van vrienden, kennissen, collega’s, medewerkers enzovoorts, wordt niet alleen ontraden of verboden, maar zelfs als bedreigend of angstaanjagend bestempeld of ervaren. Wat kortgeleden nog een vriendschaps- of welkomsuiting was, is nu een angstprikkel. Wat  een nabijheidsverlangen is, wordt nu vervangen door een afstandseis. Wat doet dat met ons? Uiterlijk – je signaleert de ander voortdurend ‘ik wil je niet dicht bij me’ – en innerlijk? Kan hartelijk begroeten of afscheid nemen middels een handdruk, omhelzing, knuffel of kus worden vervangen door woorden? Een van de grootste ‘woorden-genieen’ ooit, William Shakespeare, meende in zijn Othello van niet: “Woorden zijn slechts woorden”. Ik meen dat Shakespeare zich  vergist. Ook woorden kunnen pijn doen, kwetsen, afstand scheppen. Woorden kunnen ook troosten, genezen, helen, verduidelijken, verbinden. Ook als ze op afstand worden uitgesproken. Alleen vereist dat laatste wel emotionele spreekvaardigheid. Kunnen spreken vanuit en in de taal van gevoelens als angst, verdriet, boosheid, gedeprimeerdheid, schaamte, schuld, jaloezie, trots, blijdschap en opluchting. Juist dat blijkt een taal te zijn die veel mensen, jonger en ouder, onvoldoende meester. Stel, je vindt iemand lief of sympathiek of troostend en je was précorona gewoon dat met een knuffel of kus uit te drukken. Wat moet je dan nu? Als je nu toch zou aanraken, is de kans groot dat diezelfde lieve ander je nu als bedreigend ervaart en probeert te ontwijken. Om dat te voorkomen en toch je gevoelens uit te drukken, moet je dus vooral terugvallen op woorden. Maar mogelijk  heb je tegen diezelfde ander nog nooit uitdrukkingen gebruikt als ‘ik vind je lief, sympathiek, troostend’, etc’. Mogelijk waren je kussen of knuffels mede manieren om je moeite met gevoelens rechtstreeks uit te spreken achter te verbergen. Wat voor lieve gevoelens geldt, geldt ook voor lastige. Uitspreken dat je verdrietig bent over iets, is niet zelden moeilijker dan maar gewoon in tranen uitbarsten. Kortom, de anderhalve meter samenleving vraagt om meer emotionele welsprekendheid. Maar helder(der)  over emoties communiceren moet je wel leren. Ter geruststelling, de lessen daarvoor bestaan al

Een psychische pandemie

“Sinds we in die coronacrisis zitten begin ik me echt oud te voelen. Ze hebben het voortdurend over ouderen en zwakkeren alsof dat één pot nat is, één grote risicogroep. Over maatregelen als ouderen verbieden de straat op te gaan, zodat de jongeren gewoon naar hun werk kunnen. Ze roepen zelfs dat de economie kapot wordt gemaakt om die ouderen die toch binnenkort doodgaan niet met het virus te besmetten. En dan die stomme ruzie in die ouderenpartij 50+ waarover wordt geschreven alsof dat typisch iets voor ons ouderen is: ruzie maken, achterdocht, niet meer redelijk kunnen denken, emotioneel incontinentie.” En terwijl ik hoor dat bij haar (71 jaar, alleenwonend) de tranen opkomen vervolgt ze. “Je voelt je als oudere onderhand derderangsburger, een last, een obstakel. Ik hoorde laatst iemand op de radio zeggen: ‘hadden we geen ouderen, hadden we geen coronacrisis’.  Mijn aanvankelijke reactie op haar uitlatingen is verbazing. Uit de keren dat ik haar ontmoet heb, ken ik haar als een zelfbeheerste, intelligente, wijze vrouw, die vóór de coronacrisis nog als vrijwilligster aan 60plussers computerles gaf en ook op andere gebieden actief was. Maar als we doorpraten, ze heeft me via via om een telefonisch consult gevraagd, blijkt dat ze zich erg onrustig, boos en angstig voelt, soms tot op het panische af. Haar beste vriendin, waarmee ze veel telefonisch en skype contact had, is veertien dagen eerder op een IC overleden, vermoedelijk aan coronabesmetting. Sindsdien, zo maak ik op uit het gesprek, is ze in depressieve rouw gedompeld. Ze heeft duidelijk psychologische hulp nodig om niet verder af te glijden, heeft daar ook om gevraagd via haar huisarts maar dat blijkt op enige korte termijn niet te regelen. Terwijl ik naderhand probeer dat toch te organiseren, vraag ik me af hoeveel ouderen zich momenteel psychisch in dezelfde situatie bevinden. Als oudere ben je niet alleen  zelf kwetsbaarder. Dat geldt ook voor je familieleden, vrienden en kennissen van overeenkomstige leeftijden. Als oudere loop je eenvoudig meer risico dat zich in je netwerk dodelijke verliezen  voordoen en dan nu ook nog op een vreselijke manier, zoals zonder afscheid te hebben kunnen nemen. Een rekensom. Als op iedere oudere coronadode er vijf oudere nabestaanden zijn die daardoor emotioneel en sociaal voor langere tijd diep ontredderd raken, dan hebben we er in de afgelopen paar maanden tienduizenden psychologische hulpbehoeftigen zoals zij bij gekregen. Mensen die decennia lang tijdens hun werkzame leven belangrijke bijdragen hebben geleverd aan het reilen en zeilen van gezinnen en samenleving, die harder getroffen of bedreigd worden door het virus dan enige andere groep (met uitzondering van gehandicapten)  en die als stank voor dank in hun latere jaren soms toch worden weggezet of zelfs ‘afgezeken’ als surplus -people, als ‘overbodige’ mensen. Laten we alsjeblieft ophouden ouderen te discrimineren, erkennen dat er onder hen niet alleen een virale maar ook een psychische pandemie gaande is en zorgen dat daarvoor in voldoende mate psychische  beschermingsmiddelen, welke dat zijn weten we allang, beschikbaar komen.

Voorwaardelijke humor

Als ik die bepaalde vriend aan de lijn krijgt, begint ons gesprek steevast met een stilte. Ik wacht tot die door hem wordt verbroken met ‘weet je..?’ of ‘heb je..?’ want dan volgt er (meestal) iets grappigs waardoor het gesprek met een goed humeur start. Zoals onlangs. “Weet je, ik moest vanmorgen in de supermarkt niezen. Ik heb nog nooit van zoveel mensen aandacht gehad”. Ik inderdaad lachen. Maar met een ietwat dubbel gevoel. Want het is ook een beetje de spot drijven met de angst van mensen. Toen ik hem daarop pseudovermanend wees was zijn reactie ‘”je hebt gelijk, dit is ook een beangstigende tijd. Volgens de Chinezen is het ‘t jaar van de rat en dat begint dan met een virus”. Dat vond ik wel spitsvondig maar echt leuk? Je kunt met humor soms ook bewerkstelligen dat de stemming eerder ont- dan opvrolijkt. Hij gaf toe zich daarvan soms te weinig rekenschap te geven. “Maar ik blijf erbij dat degenen met gevoel voor humor, als zender of als ontvanger, het over de hele linie kwa gezondheid beter doen dan degenen zonder. Ze kunnen beter relativeren en dat betekent dat ze zelfbeheerster omgaan met stress en klachten en kwalen”. Het beschikbare onderzoek geeft hem daar gelijk in. Maar humor, om heilzaam te zijn, moet wel aan drie voorwaarden voldoen. Het moet niet op een bespottende manier nationaliteiten, bevolkingsgroepen of generaties tegen elkaar af- of opzetten (stomdronken jongeman ziet oude man en bralt ‘wat ben jij oud zeg!’. Die reageert met ‘wat ben jij dronken zeg!’. ‘Waarop de jongeman uitroept: ‘maar dat is morgen weer over’). Een voorbeeld van humor waarin de  generaties wel met gelijke munt worden betaald? Een jong ventje collecteert voor de fanfare. Hij komt voorbij een oude man die op de eerste verdieping uit het open raam kijkt en roept “Meneer, hebt u wat over voor de fanfare?” “Wat”, reageert de man, “voor sigaren?” “Nee meneer, voor de fanfare.” Dat gaat zo nog twee keer, waarop het jochie geirriteerd uitroept “Ouwe, smeer die sigaren maar in je haar. En de oude man terugroept “ en jij die fanfare van jou”. Voorts, goede humor drukt bij voorkeur op een onverwachte manier zelfkennis of zelfspot uit in plaats van anderen bespotten. Fraai voorbeeld is  de professor in de opvoedkunde die in een talkshow op de vraag wanneer het leven begint, antwoordde:‘Dat begint als mijn jongste kind het huis verlaat en de hond mee neemt’. En het moet, reden voor Mark Twain humor ‘the juice of life’ te noemen, bijvoorkeur gaan over iets wezenlijks. Zoals in het voorbeeld de stress van opvoeding. Of zoals in het volgende –  mijn vriend had inmiddels ware humor weer te pakken – de absurde kloof tussen leefwerelden. ‘Bij de ingang van Albert Heijn aan een coronaleeg plein spreekt een dakloze een vrouw aan die net inkopen heeft gedaan: “ik heb al drie dagen niet gegeten”. Waarop de vrouw vraagt: “waar kun je zoveel zelfbeheersing leren?”’

Sociaal-emotionele afstand

Betekent sociale afstand ook emotionele afstand? Eerste paasdag brachten onze jongste zoon en zijn vrouw ons een anderhalve meter bezoek. Ze hadden ook hun jongste kind, 15 maanden oud, meegenomen. Omdat het mooi weer was en we in de tuin meer dan voldoende ruimte hebben voor de voorgeschreven afstanden, mocht hij ook even loslopen. We hadden een koord gespannen om de veilige afstand te markeren. Maar nauwelijks liet zijn vader hem los of hij, mij ziende, rende op mij af, zijn handjes voor zich uitstrekkend. Terwijl ik naar achter week, tilde zijn vader hem net op tijd omhoog en terug achter het koord. Een ingreep die nog keren herhaald moest worden. Ik ervoer dat als absoluut niet leuk. Tot zo’n 4 weken geleden paste ik, vanaf dat hij ongeveer een maand oud was, iedere week een groot deel van een dag op hem. Naarmate de maanden verstreken werden onze uitwisseling en wederzijdse gehechtheid steeds intenser. Als ik binnenkwam om de voorafgaande oppas af te lossen en hij zag mij, maakte hij zich acuut overal van los en kwam op mij toerennen. Precies zoals hij nu met Pasen deed. En het eerste wat ik dan deed was hem oppakken, knuffelen, rondsjouwen, in de lucht gooien en op schoot nemen. Ons begroetingsritueel zeg maar. Precies alles wat deze Pasen niet mocht. Zijn voortdurende pogingen  bij me te kunnen komen en zijn vader’s en mijn pogingen dat te voorkomen, maakte de ontmoeting voor ons beiden  frustrerend, enigzins verdrietig zelfs. Toen hij enige tijd later na veel gezwaai en afstandskussen met zijn ouders vertrok, realiseerde ik me terwijl ik de voordeur achter hen sloot, dat er niet enkel ‘social distancing’ had plaatsgevonden. Ook ‘social-emotional distancing’. We hadden niet alleen ruimtelijk maar ook emotioneel afstand  moeten houden. Behalve meters  ook contactverlangens moeten inleveren. Sindsdien houdt de vraag mij bezig wat social-emotional distancing aanricht als het nog maanden- of wie weet jarenlang moet. Om nog even bij mijn kleinzoon te blijven. Stel dat ik een jaar of langer niet meer op hem kan passen en met hem omgaan  zoals we dat gewend waren te doen, welke gevolgen zal dat hebben? Voor mij zal in ieder geval gelden dat ik dan veel minder van zijn ontwikkeling in juist de zo belangrijke periode van 1 tot 3 jaar zal kunnen mee-maken, in dubbele betekenis, dan zonder corona het geval zou zijn geweest. Zo belangrijk omdat kinderen daarin leren spreken, zelfbeeld ontwikkelen, relaties leggen, gevoelens differentieren en fantasie en werkelijkheid onderscheiden. Ik kan kortom niet de grootouder zijn, die ik graag zou willen zijn en waarvan ik geloof dat hij dat ook graag wil. Ik zal overigens bepaald niet de enige grootouder die met dit coronagevolg worstelt en met deze vraag: maakt lange tijd sociaal afstand  moeten houden van wie je houdt, het voor opgroeiende kinderen moeilijk die gevoelens te onderhouden? De wetenschap heeft daar nog geen duidelijk antwoord op. Ik wel. Schiet alsjeblieft op met dat vaccin.

Een oefening in nederigheid

Samen met mijn buurman, oud-huisarts, wandel ik door het park aan de overkant van de singel waaraan we beiden wonen. Onderling houden we alert de voorgeschreven afstand en meerdere keren moeten we ver uitwijken om die afstand ten opzichte van tegemoet komende wandelaars te houden. Dat maakt in gesprek blijven ongemakkelijker en geeft, aan wat eerder een ontspannen bezigheid was, wandelen, een zekere mate van gespannenheid. We hebben het erover waarom dat zo is en of dat alleen maar te maken heeft met het feit dat we voortdurend moeten opletten. “Nee’, het is meer’ zegt hij. “Angst?” vraag ik bijna retorisch. Hij knikt maar neemt het woord niet luidop over, alsof dat te confronterend, te kwetsbaar is. Al doorpratend bekennen we aan elkaar dat precies hierin de kern van ons ongemak of onrust gelegen is. De coronacrisis is een confrontatie met onze kwetsbaarheid, onze fragiliteit. Wij zijn uiterst fragiele wezens. Contact met een minuscuul, voor het blote oog onzichtbaar viraal organisme, kan al voldoende zijn om ons biologisch en  psychologisch af te breken. De middelen die we inzetten om dat te voorkomen, afstand houden, sociale isolatie, handen wassen, zijn niet meer dan lapmiddelen. Ze verminderen de waarschijnlijkheid dat onze fragiliteit door het virus kan worden benut, maar bieden er absoluut geen garantie tegen. Wat innerlijk aan ons knaagt en waaraan we voortdurend worden herinnerd doordat we daar in het park steeds maar lopen uit te wijken, is dat we wezens op de vlucht zijn. Merkwaardig genoeg betekent het  dat we wel angstig zijn maar niet in paniek. Helaas niet. Want paniek betekent voor korte tijd blootgesteld worden aan een gevaarlijke situatie waaruit we kunnen vluchten en ons weer veilig voelen. Maar de coronacrisis betekent chronisch in angst. Als we nu onze huizen weer invluchten, is veiligheid nog altijd geen zekerheid. Hebben we toch iets aangeraakt, ingeademd, opgevangen dat ons fataal kan worden? Dat is wat corona bij ons blootlegt. Het besef dat onze fragiliteit ons op ieder moment fataal kan zijn. En die confrontatie met onze fundamentele kwetsbaarheid is geen kwade droom. Het is de werkelijkheid, biologisch, psychologisch. Vrijwel tegelijk spraken we uit dat het hoofd bieden aan de corona-crisis daarmee in essentie een oefening in nederigheid is. Een deugd die we al te lang verwaarloosd hebben. Onze cultuur is er vooral een van hoogmoed geworden, van de ‘sky is the limit’, veroudering en sterfelijkheid zijn ‘preventable medical conditions’, de mens is ‘the master of the universe’ en ‘the only sin is not to win’ (Donald Trump). Het spreken over die zelfoverschattingen bracht ons  op het boek De Pest (La Peste) van de Franse filosoof Albert Camus. Geschreven in 1947 maar naadloos beantwoordend hoe en waarom crises als de coronacrisis ook psychologische  crises zijn. Het is enkel realistische omgang met onze fundamentele fragiliteit, nederigheid kortom, die psychologische ontreddering voorkomt of hanteerbaar maakt. Want, om het kort en pijnlijk treffend  met Camus te zeggen: “Het leven is een hospice, geen hospitaal”.