Met een zekere regelmaat word ik door nabestaanden, meestal ouders, gevraagd om te helpen een antwoord te vinden op de vraag waarom een kind of jongere uit hun midden zelf een einde aan zijn of haar leven heeft gemaakt. Het zijn verzoeken waaraan ik om practische en om psychologische redenen maar een enkele keer kan en wil voldoen. Practisch omdat ze heel veel tijd en aandacht vergen en psychologisch omdat ze emotioneel heel veel vergen van de mensen die erom gevraagd hebben, en van mij. Van de nabestaanden omdat ze er niet altijd minder verdrietig of gelukkiger van worden. Meer weten betekent ook niet zelden meer pijn. Althans op de korte termijn. Op de langere termijn helpt het vaak wel omdat meer weten beter begrijpen bevordert. En beter begrijpen betekent vaak, letterlijk en figuurlijk, meer greep krijgen op. Het vergt emotioneel het nodige van míj omdat ik, onderzoekende weg, niet zelden op tekortkomingen in de hulpverlening aan en de organisatie van de zorg rondom suicidale jongeren stoot, die me dikwijls heel droevig en boos maken. Een voorbeeld. Een tienermeisje, met ernstige trauma’s in het verleden, maakt bij herhaling aan haar ggz-therapeut duidelijk dat ze er serieus over denkt zichzelf te doden. Uit emailcorrespondentie tussen hen beiden en verklaringen van anderen blijkt dat de therapeut opname in een gespecialiseerde kliniek wenselijk vindt en schrijft haar voor behandeling daar in. Maar blijkbaar verandert ze na enige tijd van inzicht, schrijft haar weer uit en vervolgens in voor behandeling bij een andere kliniek. Daar krijgt het meisje na zo’n 9 maanden wachten in een intakegesprek te horen dat ze toch naar een kliniek met het eerdere specialisme moet. Maar daar hebben ze pas over 12 maanden plaats voor haar. Tijdens die maandenlange wachtperiodes verslechtert haar toestand zienderogen. Ze verliest het geloof in zichzelf, in anderen en in de toekomst. Met als gevolg, zo blijkt uit meerdere emails, dat haar wens tot zelfdoding steeds vastere vorm en een zekere planning (‘eerst nog dit en dat, en dan…’) aanneemt, en ze maakt haar therapeut duidelijk dat ze op zoek is naar een pijnloze en snelle zelfdodingsmethode. Die raadt op een gegeven moment aan contact te zoeken met iemand van een instantie als de Levenseindekliniek, die, zo citeert haar vader mij uit een email: ‘met haar kan praten en meedenken, eventueel ook over andere mogelijkheden’. Enkele weken later stuurt het meisje aan haar therapeut een afscheidsbrief. Daarin: “Sorry, ik kon het niet meer uithouden….. het spijt me”. Diezelfde dag nog overlijdt ze door inname van een, zoals ze het zelf omschrijft, ‘als het goed is methode die …betrouwbaar en pijnloos [is]’.
Wie het antwoordt weet op de vraag of de ouders van dit meisje ‘beter af zijn’ nu ze dit alles weten, die mag het zeggen. Ik blijf erbij dat wij als sámenleving deze dingen niet alleen moeten wíllen weten. We moeten ze ook echt nóóit meer willen.