Onverslaanbare afgoden

Vlak vóór de eeuwwisseling werd door de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat, Netelenbos, een collega en mij gevraagdof wij als psychologen manieren konden verzinnen om Nederland uit de auto te krijgen. Ons antwoord aan de minister op basis van onze studie over de psychologie van de auto was kort: vergeethet maar. Je krijgt Nederland de auto niet uit. Autobezit enautogebruik zullen de komende decennia alleen maar toenemenen politiek en beleid zullen voortdurend achter de feitenaanhollen. Waarom wij dat zo stellig durfden te beweren? Omdatvan alle technische verschijnselen die de mensheid tot op hedenheeft geproduceerd, de auto psychologisch gezien veruit de slimste en aantrekkelijkste is. Geen andere technische vinding die daar ook maar in de buurt komt, met een lichte uitzondering, ooit,voor de mobiele telefoon. De auto is zo’n knappe enonverslaanbare techniek omdat het meerdere essentielepsychologische behoeften tegelijkertijd bevredigt. Zoalsmachtsbehoefte. Rijdend in een auto voelen we ons niet alleenmachtiger, maar zijn we ook daadwerkelijk machtiger. Of territorium-behoefte. Met de auto kunnen we, bijna naar willekeur,in de openbare ruimte voor kortere of langere tijd plaats innemenzoals we dat op geen enkel andere manier kunnen. Ofbeschermingsbehoefte. De auto beschermt ons tegen wind, regen, kou, pijn en ander ongemak. Of behoefte aan persoonlijkeintimiteit en contact. De auto is een intieme ruimte waar we vaakdichter op en met anderen zitten dan waar dan ook elders. Uitzondering is misschien onze huis- of slaapkamer. Maar het is niet overdreven te stellen dat de auto niet zelden fungeert als eenuitbreiding van onze huis- of slaapkamer. Of, voorts, onzebehoefte aan bewegingsvrijheid. Er is geen technische vinding endie is er ook nooit eerder geweest, waarmee we geheelzelfstandig onze bewegingsvrijheid naar willekeur en wens zo kunnen vergroten als met de auto. Het vliegtuig waarin we stappen is vrijwel altijd van een ander. Hetzelfde geldt voor treinof bus. Het is ook altijd een ander die daar aan de knoppen zit ende dienstregeling bepaalt. We zijn nergens zo zelfsturend, zo autonoom als in of met onze auto. Geen wonder dat we ons aaneen techniek die zoveel essentiele psychologische behoeftenweet te bevredigen ook emotioneel hechten. Veel mensenhouden van hun auto, koesteren ‘m,  verzorgen ‘m, praten ertegen, verfraaien ‘m, voeren er make-up beurten op uit(glanspoetsen, chroomverzorging), strelen ‘m daarna en staan ervervolgens verliefd naar te kijken. Geen wonder ook, tenslotte, dat de auto een favoriet gespreksthema en sociaal bindmiddel isgeworden. Rondom auto’s van een bepaald type of leeftijd zijnhele gemeenschappen gevormd . Zoals de 2CV-club, de Keverclub, de Cabriofun club, de Corvette Fame club. Nederland kent op dit moment minstens 150 van zulke clubs, met in totaalvele duizenden leden. De conclusie? De auto, die blikkenbaarmoeder, is dé onverslaanbare afgod van deze tijd. Helemaalin combinatie met die andere onontkoombare mobiele eenheid, de smartphone.

Jong en elegant

Onlangs, thuiskomend van een afspraak in de stad, bleek dat mijn tas ergens onderweg van mijn bagagedrager moest zijn gevallen. Er zaten een aantal documenten en spullen in die ik diezelfde dag nog nodig had, onder andere voor het geven van een college en voor een muziekrepetitie. Geschrokken en flink boos op mezelf omdat ik de tas vermoedelijk niet goed had vastgemaakt, heb ik als een speer de route teruggefietst. Tevergeefs. De tas was nergens te bekennen. Weer thuis heb ik innerlijk een tijdlang heen en weer gependeld tussen de hoop dat de tas op de een of andere magische manier toch weer boven water zou komen en de fatalistische zekerheid dat ik dat maar beter kon vergeten. Zelfs als iemand de tas had meegenomen en eerlijk genoeg was om ‘m te willen bezorgen, hoe moest die dan weten aan wie? Ik had nog maar net besloten mijn verlies definitief te nemen, toen er aan de voordeur werd gebeld. Ontstemd als ik was besloot ik eerst niet open te doen. . Maar  beleefdheidshalve ging ik vanachter de vitrage op de eerste verdieping toch kijken. Daar stonden twee meisjes, ik schatte zo zestien jaar, met de fiets aan de hand. Een van hen zag ik voornamelijk op de rug omdat ze te dicht bij de deur. Mijn onmiddellijke  conclusie was ‘die ken ik niet, daar ga ik nu niet voor open doen’. Maar terwijl ik me van het raam wegdraai, draait het ‘voorste’ meisje zich weg van de deur. In haar hand een tas. Mijn tas! Ik storm m’n studeerkamer uit, de trap af, ruk de voordeur open, bang dat ze wegfietsen. Ik ben net op tijd. “Dit is uw tas toch?’, zegt ze ietwat verlegen glimlachend. Van opluchting mompel ik een stroom dankbaarheidsbetuigingen, en wil een beloning aanbieden. ‘Uw opluchting is beloning genoeg’, zegt ze gedecideerd.  Achteraf, ik bedenk dat pas als ze  wegfietsen, heb ik spijt niet naar hun adres of mobielnummer te hebben gevraagd voor een dankgebaar. Als ik even later de spullen uit de tas haal en me afvraag hoe ze in hemelsnaam hebben uitgevonden waar die terug te bezorgen, ontdek ik, ik was het allang vergeten, ergens in een opschrijfboekje mijn adres te hebben genoteerd. Het vergroot mijn erkentelijkheid. Ze moeten, de tas op straat vindend, uit de inhoud hebben opgemaakt dat die voor iemand’s werk heel belangrijk was. Vervolgens gezocht hebben naar zijn adres. Dat vindend besloten hebben de spullen terug te bezorgen. En de moeite genomen hebben dat zo snel mogelijk te doen. Waarbij de opluchting van de betrokkene voor hen voldoende beloning en dankbaarheid was voor al die moeite. Op zulk gedrag past mijn inziens maar één etiket: elegant. Elegant in de al eeuwenoude drie meest oorspronkelijke betekenissen van dat woord: voorbeeldig (‘het goede voorbeeld gevend’), zorgvuldig (‘met zorg voor anderen’), en sierlijk (‘op een manier die je als persoon siert’).

Heb jij soortgelijke elegante ervaringen gehad met jongeren: laat ze me weten en bundelen! Stuur je verhaal per e-mail naar : r.diekstra@ucr.nl

Fietsvervuiling

“Ze passeren je links, ze passeren je rechts en als je een loopplank op je kofferbak legt, gaan ze ook daarover heen”, hoor ik een taxichauffeur woedend tegen de agenten zeggen. Hij heeft zojuist een fietser aangereden die ten onrechte voorrang had genomen, waarschijnlijk omdat ze meer op haar mobile dan op het verkeer lette. Het lijkt met lichte verwondingen af te lopen maar de schrik, ook bij de taxichauffeur, is er niet minder om. Ik vrees dat het een ongeval is van een type dat dagelijks op allerlei plaatsen in het land plaatsvindt en steeds vaker zal voorkomen. Want sluipend heeft zich in de afgelopen jaren een ware fietsersepidemie ontwikkeld en daarmee een hele trits van steeds hinderlijkere, onbeschoftere en gevaarlijkere gedragspatronen. Ik noem er een paar. Wat ooit bijna streng verboden was, is nu schering en inslag: fietsen over de stoep. Ik word dagelijks op mijn wandelingen links en rechts door fietsers op de stoep gepasseerd, zelfs als er naast de stoep een fietspad is. Dat je daar als voetganger vaak flink van schrikt zal de fietser een zorg wezen. Stoppen voor een zebra waar jij op het punt staat over te steken doen fietsers sowieso niet. Ook rode lichten stralend in hun richting zijn voor velen geen relevant sein. Evenmin relevant is voor veel fietsers dat het bij donker van levensbelang kan zijn dat je fietslichten aan hebt. Ik ben al heel wat keren in de auto geschrokken van een fietser die onverlicht plotseling uit het donker aan komt zetten en waarvoor ik nog net op tijd kan remmen of uitwijken. Dat roept iedere keer weer mijn woede op. Want als er op die manier een ongeluk gebeurt dan ben ik als automobilist zwaar de pineut ook als het absoluut niet mijn schuld is. En dan de fietsvervuiling. Ze worden overal neergezet, tegenaan gezet, neergesmeten, liggen om of zo geplaatst dat je ze eerst weg moet zetten alvorens je door kunt lopen. Maar het kan altijd erger. In mijn stad, Leiden, zijn er straten met  relatief smalle stoepen waarop zoveel fietsen bij elkaar staan dat er geen loopruimte meer overblijft. Je moet als voetganger daarom steeds naar de rijweg uitwijken. Maar daar rijden weer auto’s en scooters. Zodat zo’n straat voor jou als voetganger letterlijk een riskant parcours met hindernissen is. Het is er alsof tegen je geroepen wordt: ‘voetganger, je hebt hier eigenlijk niks te zoeken, maar als je dan toch zo nodig moet dan zie je maar dat je er door komt’. En precies daar zit ‘m psychologisch de kneep. De doorsnee-fietser heeft geen boodschap aan de voetganger, negeert ‘m straal, en behandelt volstrekt respectloos als een hinderlijke aanwezigheid die in de hierarchie van de openbare ruimte op de alleronderste plaats hoort. Ik weet het, meer fietsen betekent minder milieuvervuiling en dat is goed. Maar het betekent ook meer gedragsvervuiling en dat is slecht. Hoogste tijd voor een nationale fietsetiquette.

Déze laatste wil?

Onlangs vroegen studenten naar mijn mening over het beschikbaar stellen van een pil aan iedereen die dat wil, waarmee je op een pijnloze en snelle manier je leven kunt beeindigen. Aanleiding waren berichten over de Cooperatie Laatste Wil, die voornemens is zo’n middel op de markt te brengen. Ik heb de vraag teruggespeeld en naar hun mening gevraagd. De antwoorden varieerden van ‘waarom niet?’ en ‘kan voor sommige mensen een uitkomst zijn’ via ‘mag dat dan zomaar?’ tot ‘griezelig, kan ook misbruikt worden’. We hebben vervolgens een document besproken waarin de Cooperatie haar ideaal aldus verwoordt: ‘het autonoom regisseren van het eigen levenseinde zonder tussenkomst van hulpverleners’. Wat ons opvalt is dat in dat document nergens het woord zelfdoding voorkomt. Elders op haar website gebruikt de Cooperatie zelf het woord zelfdoding maar één keer. Waarom zo terughoudend om bij naam te noemen waar het in wezen omdraait, helpen bij zelfdoding? Wij vermoeden angst om aangifte van hulp bij of aanzetten tot zelfdoding uit te lokken. Dat gaat waarschijnlijk toch gebeuren als de organisatie haar dodelijk middel gaat verkopen. Want het leidt vrijwel zeker tot een aanzienlijke toename van zelfdodingen. De verklaring is deze. De waarschijnlijkheid van gebruik van een bepaald middel laat zich voorspellen aan de hand van twee factoren, te weten de beschikbaarheid ervan, materieel en psychisch (hoe vaak en gemakkelijk je eraan denkt), en de aanvaardbaarheid van het gebruik ervan. Neem alcohol. Vergeleken met de jaren vijftig van de vorige eeuw is de beschikbaarheid daarvan in- en buitenshuis massaal toegenomen, denken veel mensen er dagelijks aan en is ook het aantal situaties waarin alcoholgebruik aanvaardbaar wordt geacht, geexplodeerd. Gevolg? Een meerderheid van de Nederlanders gebruikt thans alcohol en een aanzienlijke minderheid is probleemdrinker of verslaafde. Ook voor zelfdoding geldt dat alles wat beschikbaarheid en aanvaardbaarheid van een dodelijk middel of methode vergroot, het gebruik ervan doet toenemen. Voorbeeld. De talloze berichten over de zelfdoding van filmster Robin Williams in 2014 leidden in de daarop volgende maanden tot een toename van zelfdodingen in de VS van circa 10% (!). Vaak met dezelfde methode als Williams gebruikte. De media-aandacht had zelfdoding psychisch tijdelijk meer beschikbaar gemaakt. En zelfdoding werd meer aanvaardbaar nu zelfs zo’n succesvol en geliefd mens daarvoor had gekozen. Wat de Cooperatie betreft, de middelenverkoop en de media-aandacht daaromheen zullen straks de materiele en psychische beschikbaarheid van zelfdoding als optie vergroten en de beloofde werking van het aangeboden middel de aanvaardbaarheid. Maar niet alleen onder degenen wier situatie uitzichtloos is. Ook onder degenen wier situatie niet uitzichtloos is, al ervaren ze het wel zo. Misschien wel, omdat ze, de filosofie van de Cooperatie volgend, tussenkomst van anderen hebben afgewezen. In mijn filosofie is zelfdoding de belangrijkste troefkaart in het kaartspel van het leven. Die zet je pas in als je echt niets anders meer in handen meent te hebben. Maar dat goed beoordelen vraagt bijna altijd om betrokkenheid van anderen.

De Heineken Spelen

Net als hij heb ik een oudere broer verloren aan de alcohol. En net als op hem heeft dat op mij een enorme indruk gemaakt. Alcohol heeft in het leven van zowel zijn als mijn broer zoveel kapot gemaakt. Ik beschouw het sindsdien als de gevaarlijkste harddrug op deze planeet. Reden waarom ik ooit een artikel schreef onder de titel ‘Arresteer Heineken‘. Daarin de oproep de fabrikanten van alcoholische dranken op dezelfde manier te behandelen als andere harddrugproducenten. Vervolgen dus. De enorme psychische, sociale en lichamelijke gezondheidsschade die alcohol aanricht, vraagt om vergaande maatregelen. Naar schatting zo’n 500.000 Nederlanders zijn alcoholverslaafd, mogelijk een miljoen zijn probleemgebruikers, miljoenen gebruiken alcohol met een zekere regelmaat, en in duizenden gezinnen ontwricht alcohol opvoeding en veiligheid, fysiek, sexueel en emotioneel. Geweld in openbare ruimtes en dodelijke verkeersongelukken zijn vaak alcoholgerelateerd, evenals een aantal ziekten en minstens 3000 kankerdoden per jaar. Maar wat doen we met de alcoholbaronnen? Die laten we min of meer hun gang gaan, grote winsten opstrijken en bombarderen ze zelfs tot een soort van nationaal uithangsbord. Denk aan het Holland Heineken Huis tijdens de Olympische spelen waar ook onze koning acte de presence geeft. Onlangs hebben een aantal organisaties, zoals ziekenhuizen, verslavingsinstellingen en zorgorganisaties, besloten zich aan te sluiten bij een initiatief van advocaat Ficq om aangifte te doen tegen de tabaksfabrikanten. Beschuldiging is dat ze mensen aanzetten tot gedrag dat zelfbeschadigend is en dodelijke ziekten veroorzaakt. En ze doen dat onder meer, aldus het verwijt, door stoffen aan sigaretten toe te voegen die het risiko op verslaving verhogen. Volgens de aangevers is dat alles crimineel en ofwel poging tot moord of zware mishandeling. Toch hoop ik zeer dat het OM vervolging afwijst. Natuurlijk is roken (zeer) schadelijk voor de roker en is er alle reden om het zoveel mogelijk terug te dringen. Onder meer door de tabaksfabrikanten op hun verantwoordelijkheid in deze aan te spreken en als ze die onvoldoende nemen ze aan te pakken. Maar ook alcoholfabrikanten voegen (niet zelden) ‘aanzet’ stoffen toe. En van tabak roken word je in ieder geval niet gewelddadig, crimineel, asociaal in de omgang en dodelijk gevaarlijk in het verkeer. Kortom, zolang de fabrikanten van het veel schadelijker en gevaarlijker alcohol ongemoeid worden gelaten is het vervolgen van tabaksfabrikanten hypocriet. Hoe hypocriet? Stel, in Pyongyang zou niet een Holland Heineken Huis staan maar een Holland Philip Morris Huis en Willem Alexander zou daar gewonnen medailles gaan meevieren. Wat dan? Dan zou het land te klein zijn en de monarchie in gevaar. Zo hypocriet dus. Voor dat oordeel kreeg ik onlangs uit geheel onverwachte en machtige hoek bijval. “Ik heb nooit begrepen”, aldus Donald Trump in een interview, “waarom mensen niet achter de alcoholfabrikanten aangaan zoals ze dat wel achter de tabaksfabrikanten doen. Alcohol is een veel ernstiger probleem dan tabak”. Ter informatie, Trump is de ‘hij’ over wiens broer ik in het begin van deze column heb.

Irrelevante mensen

Enige tijd geleden was ik naar aanleiding van mijn boek Verzorgingstehuis of plaats delict?, over diefstal van ouderen in zorginstellingen, door de clientenraad van een verzorgingstehuis uitgenodigd voor een voordracht. Na afloop heb ik nog enige tijd met bewoners doorgepraat. Op een gegeven moment kwam de vraag op tafel wat het moeilijkste is aan ouder worden. Het antwoord dat een van de bewoners daarop gaf, had ik nooit eerder gehoord. Maar het heeft me sindsdien niet meer losgelaten en dikwijls als ik nu oude mensen tegenkom, komt het weer boven. “Het ergste” aldus het antwoord van die bewoner, “is dat je irrelevant bent geworden”. “Irrelevant?” reageerde een van de anderen alsof het een onnodig moeilijk woord was. “Ja irrelevant.”, antwoordde hij beslist, ”Dat wil letterlijk zeggen ‘niet meer ter zake doende’. Je doet er niet meer toe, bent nergens meer voor nodig, niemand zit meer op je te wachten, je bent anderen hoogstens tot last. En er moet voor je gezorgd worden, want voor jezelf zorgen dat kun je niet meer of onvoldoende. En dat wordt alleen maar erger. Hoe ouder je wordt, hoe irrelevanter je wordt”. In de stilte die viel na wat bijna op een boze uitbarsting leek, keken sommige aanwezigen mij aan alsof ze van mij, als de spreker van die avond, daarop een weerwoord verwachten. Maar ik was even onthand als zij. Vragen ‘wie van jullie herkent zich in wat hij zegt?’ leek me risikovol. Want als de reacties bevestigend waren, dan zou ik daar iets mee moeten. Maar ik zou niet weten wat. Wat zeg je tegen bewoners van een verzorgingstehuis die zojuist hebben uitgesproken zichzelf voornamelijk nog als irrelevante mensen te zien, wezens die er niet meer toe doen. Zeggen dat ik er niet zo over denk? Dat ieder mens waardevol is, en zij dus ook? Dat leeftijd of ouderdom of productiviteit of niet daar niets aan- of afdoen en meer van dat soort als geruststelling bedoelde prevelementen? Of zeg ik, eerlijker, dat ik me kan voorstellen dat ze zich irrelevant voelen, want dat de jongere generaties hen veelal ook zo zien en behandelen. Daarom, wen er maar aan. Of zeg ik, nog eerlijker, dat wat zij nu als gevoel of ervaring uitspreken, ik als toekomstangst heb. De angst ooit zelf irrelevant te worden. Ik heb het laatste gezegd. En er aan toegevoegd dat ik hoop nooit het antwoord te moeten geven dat Joseph, de hoofdpersoon in de prachtige roman De Bewonderenswaardige Blumroch van de Franse schrijver Louis Pauwels geeft op de vraag ‘Joseph, waarom leef je?’ Joseph’s antwoord: “Omdat ik er nu eenmaal aan begonnen ben, en vanwege het principe van de traagheid.” Hopelijk lukt het mij altijd weer mezelf het enige tegen irrelevantie werkzame recept te blijven voorschrijven. Te weten: zorg dat je doelen nooit opraken! Die avond, op terugweg naar huis, bedacht ik me weer eens dat uiteindelijk de meest beslissende zorg in de zorg toch de zorg voor zingeving is.

Trump’s psycho-logica

Onlangs vroegen mijn studenten mij – de aanleiding was dat hij nu een jaar president is – wat ik van Donald Trump vind. Mijn antwoord ‘hij is op dit moment de meest succesvolle man op deze planeet’ riep nogal wat verbouwereerde reacties op. ‘Op Trump’s curriculum staan onder meer’, zo legde ik uit, ‘zeer vermogend zakenman, invloedrijk televisiepresentator en boekenschrijver, en President van de Verenigde Staten. Hoe succesvol wil je het hebben?’ Dat leidde tot enige nadenkstilte. Die ik zelf verbrak door te zeggen ‘maar dat is niet het enige dat ik van hem vind. Als leider vind ik hem ook een van meest respectloze, slechte en schadelijke voorbeelden die er momenteel rondlopen. Schelden, razen, tieren, dreigen, aanranden, liegen, bedriegen en pesten, het laatste vaak op de meest kinderachtige manieren, hij permitteert het zich allemaal. Er moet in zijn karaktervorming iets vreselijk mis zijn gegaan. Want je kunt zijn hele levenshouding typeren met deze ene zin waarvan hij in de loop der jaren maar niet genoeg heeft gekregen die te pas en te onpas te herhalen: “The only sin is not to win’. Winnen is voor hem het enige dat telt. Als hij ooit verliest dan is het omdat de anderen vals gespeeld hebben. En om te winnen is alles gepermitteerd want ‘the winner takes it all’. Mag er met de hele buit van door. Vanuit deze winnaarsoptiek geldt daarom: ikke eerst! Trump heeft dat heel behendig omgezet in zijn slogan “America first!’, die psychologisch niets anders is dan een politieke verpakking van zijn persoonlijke ‘ikke eerst’. Dat laat zich duidelijk aflezen aan zijn milieupolitiek. Hij moet niets hebben van het accoord van Parijs, bedoeld om de uitstoot van schadelijke gassen en stoffen wereldwijd zoveel mogelijk terug te dringen. Voor hem geldt niet wat moeten we aan de aarde geven zodat deze ook voor toekomstige generaties zo leefbaar en gezond mogelijk zal zijn. Voor hem geldt wat kunnen wij Amerikanen uit de aarde nemen om onze economie op zo kort mogelijke termijn zo winstgevend als mogelijk te laten draaien. De logica van Trump is de logica van de economie, de logica van nemen. Volgens die logica gaat het er eerst en vooral om dat je nu succes hebt, in de zin van rijkdom, bezit, status. Daartegenover staat de logica van geven. Dat is de logica van de mens die zich niet afvraagt wat heeft deze planeet of hebben anderen mij te bieden maar wat heb ik deze planeet of de mensen om me heen te bieden. In het spanningsveld tussen deze twee logica’s staan deze twee vragen: Wat wil je vooral zijn, een succesvol of een goed mens? En wat doe je als beide niet verenigbaar zijn? Bij het verlaten van de collegezaal stond een van de studenten even bij mij stil. ‘Misschien toch goed’, zei ze, ‘dat we een tijdje met iemand als Trump opgescheept zitten. Anders zouden we het nu waarschijnlijk niet over deze wezenlijke vragen gehad hebben’.

Bot door botox?

Omdat ik geen twintig meer ben en bij tijd en wijle voor grote groepen optreedt, overweeg ik af en toe, laat ik het maar eerlijk toegeven, me te laten botoxen. Of eigenlijk, dat overwoog ik tot voor kort. Want inmiddels – ik ben uitgebreid in de onderzoeksliteratuur gedoken – weet ik dat het niet alleen een cosmetische maar ook een psychologische beslissing is. Je laten botoxen kan je weliswaar uiterlijk een afname van rimpels opleveren, maar tegelijkertijd innerlijk ook een afname van inlevingsvermogen. De uiterlijke onbewogenheid van veel gebotoxten is dus niet alleen maar uiterlijke schijn. Het weerspiegelt niet zelden ook een afname van hun innerlijke gevoelsleven. Wij zijn zo gebouwd dat we de gevoelens van anderen kunnen waarnemen en begrijpen doordat we die op of in ons eigen lichaam kunnen overnemen, ‘mimicken’, reproduceren, en daardoor mee- of navoelen. Als iemand lacht en wij nemen die lach over, met behulp van de zogenoemde spiegelneuronen in ons brein, dan gaan er signalen tussen onze aangezichtsspieren en onze hersenen heen en weer die daarop het stempel vrolijkheid afgeven. Met dat stempel wordt doorheen heel ons lichaam de toegang geopend tot (re)acties die het voelen of ervaren van vrolijkheid mogelijk maken. Maar wat gebeurt er nu als je in het lichaam een stof inspuit, zoals botox, die de aangezichtsspieren lam legt? Drie gevolgen. Op de eerste plaats nemen we dan minder goed de gevoelens van de ander waar. Op de tweede plaats voelen we minder mee en aan wat de ander voelt. Onderzoek laat zien dat dit effect vooral optreedt bij subtiele gevoelsveranderingen. Je zit met iemand te praten, op een gegeven moment zeg jij iets dat de ander emotioneel raakt en dat drukt zich bij die ander uit in subtiele maar niettemin goed waarneembare veranderingen in gezichtsexpressie. Onder invloed van jouw botoxbehandeling neemt de waarschijnlijkheid toe dat je die veranderingen bij de ander niet oppikt en ‘ongevoelig’ of bot reageert. Terwijl bepalend voor succesvolle of niet-succesvolle communicatie met anderen – partners, kinderen, clienten en andere belangrijke personen in je directe omgeving – nu juist je vermogen is om subtiele gevoelsveranderingen waar te nemen, die te kunnen meevoelen en daarop adekwaat te kunnen reageren. Bijvoorbeeld door er woorden aan te geven, waardoor de ander zich begrepen voelt. Het derde mogelijke gevolg tenslotte is dat we door het lamleggen van onze gezichtsexpressie ook onze eigen gevoelens minder of minder intens maken. Betekent dit nu dat gebotoxten door de bank genomen minder gelukkig zijn dan tevoren? Volgens sommige onderzoekers inderdaad. Maar voor een deel wordt dat mogelijk gecompenseerd doordat ze zichzelf mooier vinden. Bovendien kan botox alle gevoelens dempen, dus ook sombere of depressieve. Hoe dan ook, je laten botoxen is niet alleen maar een cosmetische maar zeker ook een psychologische keuze. Uiterlijk word je er mogelijk gladder van, maar innerlijk niet per se aardiger, sympathieker of empathischer. Integendeel misschien wel. Maar het is natuurlijk maar wat je het belangrijkste vindt.

Geweld is nooit geweldig

Stel, je krijgt op een avond heftige ruzie met je partner. Zo heftig dat er klappen vallen. Met zichtbare verwondingen en een botbreuk belandt je partner op de Eerste Hulp waar een achterdochtige dienstdoende arts te horen krijgt dat een val van de trap de oorzaak is. Jij biedt vervolgens talloze malen je excuses aan, verzekert dat dit eens maar nooit weer was en vraagt om vergeving. Maar je partner is daar zo gauw nog niet aan toe en wil voorlopig ook niet met jou alleen zijn. Er is meer gebroken dan een bot. Dat blijkt enige tijd later als je partner de relatie verbreekt. “Ik kan”, zegt die,”je wel vergeven, maar ik kan het niet vergeten. Steeds als ik je zie of via de telefoon spreek, komen ook weer de beelden van die avond terug, de angst die ik toen gevoeld heb, de pijn, de gedachte dat er in onze relatie zulk geweld heeft plaatsgevonden”. Jouw reactie is dat dit een overdreven voorstelling van zaken is, dat jullie geen gewelddadige relatie hebben, het is maar één keer voorgekomen en je hebt toch met je hand op je hart verzekerd dat het nooit meer zal gebeuren. In de woordenwisseling die volgt keert na enige tijd iets van dezelfde spanning terug als op die avond. Bevreesd dat het verder die kant op zal gaan, kapt je partner het gesprek af met ‘laat maar’ en vertrekt. Als het gaat zoals hier beschreven, en zo ongeveer gaat het niet zelden in partnerrelaties waar geweld de kop opsteekt, dan komt dat omdat jij, ‘de geweldenaar’, iets cruciaals niet ziet of wilt zien. Namelijk dat er geen groter verlies in een relatie kan plaatsvinden dan het verlies van zelfbeheersing uitmondend in geweld. Dat hoeft maar één keer te gebeuren en de ban van vertrouwen – een partnerrelatie kan niet zonder – is voor lange tijd of voorgoed verbroken. Herstel, voorzover mogelijk, begint met te stoppen je geweld te rechtvaardigen of bagatelliseren (‘het is maar één keer gebeurd’) – voor relationeel geweld bestaat geen rechtvaardiging – en te aanvaarden dat je ook de vertrouwensbasis hebt kapotgeslagen. Niet alleen met je partner maar ook met de mensen om hem of haar heen of de buitenwereld die er van hoort. Maar het vraagt meer. Onder andere dat je oprecht op zoek gaat naar het hoe en waarom van je geweld, daar open in bent en de hulp van (deskundige) anderen inschakelt. Wie dat laatste weigert, ziet de ernst van de situatie niet in en ondermijnt ook de serieusheid van het tweede belangrijke, excuses aanbieden. Want dat mag nooit alleen in woorden, het dient ook uit daden te blijken. Zoals welke maatregelen je neemt om herhaling te voorkomen. En dan niet of niet alleen om je partnerrelatie alsnog te redden. Maar vooral omdat je alles wilt doen om ervoor te zorgen dat al je relaties, huidige en toekomstige, kunnen vertrouwen op jouw zelfbeheersing en geweldloosheid.

Een dankbaar moment

Twee oude vrienden komen elkaar na lange tijd weer tegen. De een ziet er slecht uit, alsof hij ieder moment in tranen kan uitbarsten. Vraagt de ander: “Wat heeft de wereld je toch aangedaan, mijn vriend? Zijn antwoord: “Zal ik je vertellen. Drie weken geleden stierf mijn oom en liet me 40 duizend dollar na”. “Zo, dat is een hoop geld”. “Klopt, maar weet je, twee weken geleden stierf een neef die ik nooit gekend heb en die liet me 85 duizend dollar na.” “Nou zeg, tel je zegeningen zou ik zeggen”. “Wacht, je snapt het niet. Want vorige week stierf mijn oud-tante en van haar erf ik een kwart millioen”. De ander reageert nu echt verbaasd. “Maar waarom kijk je dan zo somber?” Antwoord: “deze week…. helemaal niks!”. Een Amerikaanse collega met wie ik bij tijd en wijle moppen uitwissel, stuurde me deze onlangs. Veelbetekenend had hij achter ‘onderwerp’ in zijn email ‘Thanksgiving! Count your blessings” (tel je zegeningen) getypt. Voor Amerikanen zijn de maanden november en december het ‘Thanksgiving season”. De tijd van het jaar om stil te staan bij de mensen en gebeurtenissen die in positieve zin iets voor je hebben betekend en te besluiten al dan niet aan je erkentelijkheid daarvoor uitdrukking te geven. Wat doet het met ons als we af en toe onze zegeningen tellen en wat doet het met de ander aan wie we onze dankbaarheid daarvoor tonen? Het antwoord: veel. Een paar weken geleden schreef ik op deze plaats dat 60 tot 70% van onze spontane gedachten over ons zelf en de wereld negatief zijn. Meerdere lezers, die zich daarin herkenden, vroegen me wat je daar tegen kunt doen. Het antwoord is precies dit: ga denken aan mensen of dingen die goed voor je zijn of onlangs zijn geweest, zeg daar in stilte ‘dank je’ tegen en besluit om iedere dag weer aan tenminste één ander te laten weten dat je hem of haar erkentelijk voor iets bent. Er is inmiddels een indrukwekkende hoeveelheid onderzoek dat aantoont hoezeer dankbaar of erkentelijk zijn en dat uitdrukken positieve effecten heeft op welbevinden en gezondheid van zowel de ‘dankgever’ als de ‘dankontvanger’. Dat nogal wat mensen desondanks moeite hebben om hun dankbaarheid aan anderen te tonen hangt samen met twee merkwaardige ideeen. Een is dat je dankbaarheid tonen de ander groter maakt en jou kleiner. Het andere is dat door dankbaarheid te tonen je de verplichting aangaat vroeg of laat iets terug te doen. Beide opvattingen zijn onzin. Je dankbaarheid tonen vernedert jou niet, verheft je eerder. En de enige verplichting, voor zover je daar al van kunt spreken die je aangaat als je iets in dank aanvaardt is gewoon dit: bedanken. Vandaar deze tip voor tijdens het kerstdiner: wissel met je tafelgenoten uit aan wie jullie over het afgelopen jaar dank verschuldigd zijn en waarvoor. Geloof me, dat zal een dankbaar kerstmoment blijken te zijn.