Unfinished business

Tijdens een gesprek met een dierbare vriend kort vóór zijn dood stelde ik hem een vraag waar ik onmiddellijk vreselijk spijt van had. Te confronterend, te pijnlijk voor iemand die stervende was, meende ik. “N…is er nog unfinished business?” Daarmee niet doelend op rekeningen die nog betaald moesten worden of praktische zaken geregeld maar op relationele of emotionele kwesties die onopgelost of onverwerkt waren. Tot mijn opluchting reageerde hij helemaal niet gepijnigd maar eerder  accepterend, bijna dankbaar zelfs.  “Ja, die heb ik”, zei hij, “en ik wil het daar nog graag met je over hebben, ook al is het nu te laat om er nog iets aan te doen.” Ik heb uren bij hem gezeten, voornamelijk luisterend, af en toe om verduidelijking vragend. Na afloop bedankte hij me. Dat hij me ‘als een soort van biechtvader in het uur van de dood’ had mogen gebruiken. Ik op mijn beurt  bedankte hem voor zijn vertrouwen en voor het feit dat hij me had doen inzien dat in het ouderinterview dat ik enige tijd geleden heb gepubliceerd en ook in deze column beschreven, een rubriek getiteld ‘Unfinished Business’ ontbreekt. Emotioneel ingrijpende gebeurtenissen – ruzie of relatiebreuk met je partner of kinderen, je (begeerde) baan verliezen of mislopen, uiterst krenkende kritiek krijgen van iemand die je vertrouwt – komen innerlijk niet zelden op de stapel unfinished business terecht doordat we onze gevoelens daarover ontkennen, onderdrukken of niet verwerken. Het worden ‘hangende kwesties’, ontregelen onze stemming en gedrag – vaker boos, angstig, depressief –  en groeien soms uit tot heuse psychische stoornissen. Vooral als we ons niet  van de unfinished business bewust zijn of ons afleiden met ofwel relatief onschuldige methoden als overmatig werken, sporten of sociale media, of riskantere zoals alcohol, andere drugs, gokken, overspel en dergelijke. Maar hoe zicht te krijgen op  de unfinished business die je met jezelf meesleept? Een manier is een lijst te maken van wat je hebt gedaan of juist niet hebt gedaan waar je spijt van hebt. Voor mijn vriend was dat een conflict met zijn zoon rondom diens scheiding dat nooit was opgelost en waardoor er geen contact meer tussen hen was. De zoon weigerde ook mordicus afscheid te komen nemen. Een andere manier is een levensrecensie maken waarin je iedere belangrijke relatie of situatie waarbij je diepgaand emotioneel  betrokken bent (geweest), onderzoekt om na te gaan wat voor unfinished business, bijvoorbeeld wrok, daar nog aanwijsbaar of voelbaar is. Roep daarbij de belangrijkste gevoelens en gebeurtenissen in je herinnering terug, schrijf erover, oefen je erin om jezelf of anderen in verbeelding te vergeven of om vergeving te vragen. En waar dat (nog) kan, besluit je verongelijkheid of spijt in woord, gesprek, gebaar duidelijk te maken en te laten gaan. Desnoods door iemand anders als tussenpersoon in te schakelen. Mijn vriend en zijn zoon hebben op de valreep van elkaar afscheid genomen. Weliswaar telefonisch omdat deze in het buitenland verkeerde, maar toch. Ik was daar, diep ontroerd, getuige van. En heb inmiddels het interviewschema met een vragenlijst ‘unfinished business’ uitgebreid.

 

 

Image by Paul Brennan from Pixabay

Vakantie, een gemiste kans?

Hoe goed is vakantie eigenlijk voor ons welzijn en ons dagelijks functioneren daarna, in gezin of werk? Voor de algemene aanname dat vakantie helpt onze gezondheid te beschermen en stress te verminderen en op een aanvaardbaar niveau te houden, bestaat bar weinig hard bewijs. Uit onderzoek is wel bekend dat verandering van context kan helpen om ongezonde stress te verminderen of op te heffen. Maar dat gaat dan om veranderingen zoals tijdelijk een probleem wegleggen of onderbreken door heel iets anders te gaan doen, zoals sporten, film of theater bezoeken, een weekend in de natuur doorbrengen. Maar een paar dagen in moeten pakken met of voor je hele gezin, urenlang in de file moeten staan, maar moeten afwachten in wat voor huisje of appartement je terechtkomt, met je kind naar een dokter of een ziekenhuis moeten waar je de taal niet verstaat, dat zijn nu net niet de contexten die een behulpzame ‘time-out’ of  stressvermindering opleveren. Eigenlijk is het voornaamste dat we van vakantie weten dat veel mensen graag op vakantie willen en vinden dat ze er recht op hebben, maar niet dat ze er in gezondheid of geluk  veel mee opschieten. Er is zelfs een aanzienlijke groep voor wie vakantie een straf is. Behalve dat ze vinden dat het teveel stress oplevert door alles dat er voor geregeld moet worden, hebben ze er ook een hekel aan uit hun eigen omgeving weg te gaan, hun huis en have achter te laten. Voor hen is vakantie vooral dat je in je eigen huis en omgeving een tijdlang zonder werkverplichtingen kunt verkeren. Er is nog iets anders dat we weten. Het zijn niet de grote gebeurtenissen of ervaringen die ons stimuleren of onderuit halen. De kwaliteit van ons dagelijks leven en de mate van ontspanning die we daarin ervaren blijken vooral bepaald te worden door de verhouding tussen alledaagse irritaties en opkikkers. Wat betreft irritaties blijken de volgende belangrijk: gewichtsproblemen, zorg over de gezondheid van een gezinslid, prijsstijgingen, huishoudelijk werk, te veel dingen te doen hebben, dingen verliezen of niet meer terug kunnen vinden, buitenonderhoud aan het huis, geldproblemen, onveiligheid en eigen uiterlijk. De meest genoemde opkikkers zijn: een goede relatie met echtgenoot/partner, vriendschapsrelaties, taken afkrijgen, je gezond voelen, genoeg slaap, uit eten, eigen verantwoordelijkheden aankunnen, tijd met het gezin doorbrengen en in een huis wonen dat je bevalt. Met de aantekening dat opkikkers vooral werkzaam zijn als ze of betrekkelijk duurzaam zijn of met een behoorlijke regelmaat optreden. En juist daardoor onderscheiden ze zich van de gebruikelijke vakantie. Want dat is een uitzonderlijke periode en draagt daarom weinig bij aan hoe wij ons dagelijks voelen of functioneren. Hierin schuilt ook  het paradoxale van vakantie. Bedoeld als een periode om op een zodanige manier bij te tanken of ons te heroriënteren dat we er voor langere tijd weer tegen kunnen, functioneert het doorgaans niet als zodanig. Het leidt  zelden tot wenselijke bijstellingen van onze normale levensstijl. In die zin blijkt vakantie toch vaak een gemiste kans.

 

 

Image by katermikesch from Pixabay

Eindexamen, einde relatie?

In de wijk waarin ik woon hangt dezer dagen bij een aantal huizen boven de voordeur de Nederlandse vlag samen met een schooltas. Symbool van examensucces, uiting van het verlangen dat met de buitenwereld te delen en signaal dat daar een of meer jongeren wonen die een belangrijke levensepisode hebben afgesloten en op het punt staan aan een volgende te beginnen. Mijn ervaring als psychotherapeut heeft me geleerd dat met die vertrekkende jongeren soms ook ouders hun langste tijd in hetzelfde huis hebben gehad en vertrekken. In de woorden van een van mijn clienten enige tijd geleden: ‘Ik denk dat ik al jaren geleden voor me zelf die beslissing heb genomen. Als mijn laatste kind het huis uitgaat, dan ga ik ook.” Op mijn vraag of haar partner van dit besluit wist, antwoordde ze even duidelijk als eigenlijk treurig: “Nee, dat weet hij niet. En dat zeg ik hem ook pas als het zover is.” Op mijn vraag waarom dan pas was haar  antwoord:”Als ik het eenmaal gezegd heb, dan is er meteen geen weg terug, gaan we op korte termijn al scheiden en dat zou het leven van de kinderen, vooral van de  jongste, volstrekt overhoop gooien en wie weet waarvoor effect op zijn schoolprestaties hebben. Nee, ik wil ook hem eerst goed afleveren en dan..”. Je zou denken dat je het als partner toch in de gaten moet hebben als je met iemand samenleeft die allang weg wil en ook allang besloten heeft om als het laatste kind uit huis gaat, ook te gaan. Maar voor een aantal partners gaat dat niet op. Wat ze niet willen zien,  zien ze vaak ook niet. Het is soms ook niet zo gemakkelijk om het te zien. Ik herinner me een man die zei: “Ik leef niet met haar ómdat ik van haar houd maar alsóf ik van haar houd. Toen ik hem ooit vroeg “Als jouw vrouw aan jou vraagt of je van haar houdt, wat zeg je dan?” luidde zijn antwoord: “Dan zeg ik ‘ja’.” Op mijn vraag om uitleg, antwoordde hij: “ Nou, dan voelt zij zich beter. En ik ook . Enkel door haar te zeggen dat ik van haar houd, houd ik ook een beetje van haar, op dat moment althans.” Mijn favoriete filosoof, de Duitser Hans Vahinger (1852-1933), betrekt in zijn onvolprezen boek met de veelzeggende titel De Filosofie van Alsof de stelling dat vele gevoelens of houdingen een alsof zijn. Door te doen alsof we iets voelen of vinden, maken we dat gevoel of die houding voor de ander tot op zekere hoogte tot werkelijkheid. We ‘spelen’ niet zelden verdriet, woede, blijdschap, verliefdheid of trouw als ons dat zo uitkomt. Maar wat als uitkomt dat  je  kind weliswaar is geslaagd maar je partnerrelatie al langere tijd is gezakt, al jaren een ‘alsof ’relatie is. Ben jij dan psychologisch en moreel gezakt? En hoe leg je het je kind uit dat je op zijn succes heb zitten wachten om weg te kunnen?

 

 

Image by F1 Digitals from Pixabay

Leef in drie tijdszones

Volgens mijn collega Philip Zimbardo in zijn intrigerende boek The Time Paradox zegt onze houding aangaande tijd veel over het  leven dat we leiden en onze persoonlijkheid. Hij onderscheidt drie groepen. De eerste zijn mensen wier tijdsorientatie vooral op het verleden is. Op wat is geweest of wat ze gedaan hebben. Die orientatie kan twee vormen aannemen. Negatief, mensen houden zich dan vooral bezig met wat er niet goed is gegaan of wat zij of anderen niet goed hebben gedaan. Het is daarmee  dikwijls een factor of symptoom van deprimerende gevoelens. Het is ook een kenmerk van bepaalde beroepen. Journalisten bijvoorbeeld kunnen eindeloos blijven herhalen wat er in het leven van een persoon niet goed is gegaan of misdaan. De orientatie op het verleden kan ook positief zijn. Mensen hechten dan sterk aan tradities of genieten nog altijd  van vroegere glorie of successen. De tweede groep wordt gevormd door mensen die vooral op het heden gericht zijn. Ook hier twee vormen. De ene is die van de hedonist, de mens die zoveel mogelijk uit is op lustbevrediging in het hier en nu: ‘pluk de dag’, waarmee dan ook. Het is de verhouding met tijd die onder andere ten grondslag ligt aan roekeloos gedrag, zoals in omgaan met geld, en aan verslavingen. De andere vorm is die van de mens die niet gelooft dat het veel zin heeft om te plannen. Het loopt toch altijd anders en het is uiteindelijk voornamelijk toeval of noodlot dat bepaalt hoe je leven loopt. Een min of meer fatalistische levenshouding. De derde groep, tenslotte, zijn de mensen wier tijdsorientatie vooral toekomstgericht is. Ook hier twee vormen van. De ene is de religieuze tijdsorientatie. Het werkelijke leven begint past met de dood en het streven is zich zo goed mogelijk op  leven in een hiernamaals voorbereiden. De andere vorm is die van gedreven worden door ambitie en het geloof dat het vooral van het werken aan de toekomst is, waarvan beter en gelukkiger leven afhankelijk is. Tussen de drie groepen bestaan grote verschillen in ‘pace of life’, in levenstempo. Dat tempo is veruit het hoogst bij de toekomstgerichte ambitieuze groep. Op de vraag aan die groep hoe ze de extra tijd zouden gebruiken als ze er wekelijks een achtste dag bij zouden krijgen, luidde het antwoord overwegend dat ze die zouden gebruiken om nog meer in hun toekomstambities te investeren. Dus niet om te rusten, meer te genieten of meer vrije tijdsbezigheden. Overigens, ieder van de drie tijdsorientaties heeft een, bij tijd en wijle, nuttige, functie. Opgave is daarom daartussen een goede balans te vinden en te vermijden in de greep van één enkele tijdsorientatie vast te komen zitten. Ik heb op geleide van Zimbardo sinds enige tijd (weer) drie klokjes met datumaanwijzer op mijn bureau staan. Een die altijd vijf jaar achterloopt, een die altijd op vandaag staat, en een die steeds vijf jaar vóórloopt. Om me er voortdurend aan te herinneren dat wijs leven een leven in drie tijdszones is.

 

 

Image by Alejandro Guerrero from Pixabay

Land in trance

Iedere keer als de televisie toont hoe de enorme goudbeklede toegangsdeuren tot de grote Kremlin-zaal opengaan en hij tussen de rijen palstaande functionarissen doorloopt op weg naar zijn zetel, verbaas ik me diep. Hoe kan dit kleine, bijna verlegen lijkende,  nauwelijks een rechte gang houdende mannetje, Vladimir Poetin genaamd, een vrijwel onbeperkt gezag uitoefenen over de verzamelde elite in deze ruimte  en over de circa 150 miljoen gewone landgenoten daarbuiten? Wat maakt dat op hetzelfde moment dat hij zich hier manifesteert als verheven boven welke official van zijn rijk dan ook, honderden kilometers naar het Westen tienduizenden jongemannen bereid zijn hun leven te offeren voor zijn wensen en ambities. Daarbij geen enkele gruwelijkheid schuwend jegens degenen die het realiseren daarvan in de weg staan. Door hem daartoe opgeroepen hebben ze inmiddels een ontzagwekkend spoor van vernieling, dood en verderf getrokken door gebieden die niet de hunne zijn, en hebben daarvoor klaarblijkelijk geen andere rechtvaardiging  nodig dan zijn woord. Wat maakt dat zij hem blindelings geloven en met een verbazingwekkende gehoorzaamheid volgen? Het traditionele en nog altijd meest gegeven antwoord op deze vragen is: macht. Mensen, zo luidt de redenering, aanbidden en vrezen macht en geven dus hun trouw aan degenen die daarover beschikken. Zo simpel is het, menen velen. Zo simpel is het dus niet. Mensen volgen anderen niet massaal uit puur eigenbelang. Wat verklaard moet worden, is wat maakt dat ze zo gefascineerd kunnen raken door degene die de macht heeft dat ze bereid zijn alles voor hem te doen, alles van hem te aanvaarden, alles van hem te geloven. Ook al is hij op de keper beschouwd niets anders dan ‘een gewone homo sapiens, van een gewone jaargang’, aldus Sigmund Freud, nog altijd een van de invloedrijkste denkers in deze in zijn fantastische boek Massenpsychologie und ich analyse. Cruciaal voor een autocratisch leider wil deze als zodanig gezien en gevolgd worden is dat hij geen twijfel kent of althans die nooit openljk zal uiten. Wat Putin drijft is een verschrikkelijk noodzakelijk gevoel gelijk te hebben met betrekking tot zichzelf en de wereld. En wat zijn volgelingen drijft is het gevoel dat door hem slaafs te volgen, op de manier waarop  een gehypnotiseerde de suggesties van een hypnotiseur slaafs volgt, ze een fascinerende kans wordt geboden met hem groter te worden, boven zichzelf en de rest van de wereld uit te stijgen. Hoe verschrikkelijk jullie ook te keer gaan, jullie doen toch het juiste, is Putin’s voortdurende suggestie. In Freud’s woorden: ze kijken voortdurend naar de leider om hen de onwaarheid te geven die ze nodig hebben. Bij hypnose is cruciaal dat enkel en alleen de stem van de hypnotiseur gehoord wordt willen de suggesties werken. Putin heeft dat maar al te goed begrepen. Ook in zijn land mogen enkel nog stemmen klinken, die op een schijnbaar objectieve manier de juistheid van al zijn beweringen en besluiten suggereren. Rusland is een land in hypnotische trance. En zolang die niet wordt opgeheven, zal het oorlog in Europa zijn.

 

 

Image by Ramon Perucho from Pixabay

Allemaal opvoeders

Hoe vaak ben je je bewust dat je een voorbeeld voor anderen bent en daardoor mede verantwoordelijkheid draagt voor de manier, gunstig of ongunstig, waarop dingen verlopen of anderen, met name kinderen, zich gedragen? Die vraag kwam bij mij op naar aanleiding van de volgende situatie. Mijn trein komt veel te laat aan op Rotterdam Centraal, wat betekent dat alleen als ik me flink haast ik het nog net kan redden op tijd met mijn lezing in de Doelen te beginnen. Op de Weena staat het voetgangerslicht op rood. Ik overweeg of ik toch over zal steken. Maar een groepje aanstormende auto’s dwingt me om even te wachten. Als de laatste auto voorbij rijdt en een volgende nog ver genoeg weg is, wil ik snel oversteken. Net op dat moment  zie ik aan de overkant een moeder met twee kinderen, zo’n jaar of acht schat ik ze, netjes staan wachten tot het licht groen wordt. De gedachte dat ik, volwassen man, ondanks het rode licht toch oversteek terwijl moeder en kinderen zich keurig aan de regels houden, roept op slag een innerlijk conflict op. Ik vind dat ik dat eigenlijk niet kan maken. Gelukkig springt het licht op het moment van die gedachte op groen. Terwijl ik nu reglementair gehaast oversteek, denk ik aan het  voorbeeld dat ik aan die kinderen zou hebben gegeven als ik gewoon door het rode licht heen zou zijn gelopen. Ik bedenk ook dat de moeder mij dat terecht  niet in dank zou hebben afgenomen. Terwijl zij haar kinderen bijbrengt dat je voor rood licht moet wachten lapt een of andere patjakker dat voor hun ogen doodgemoedereerd aan zijn laars. Kortom, of ik het nu wil of niet, als willekeurige volwassene heb ik ten opzichte van alle willekeurige kinderen die ik op mijn weg tegenkom, altijd ook voorbeeld- of opvoedfunctie. In gunstige of ongunstige zin. Maar hoe bewust zijn de volwassenen van deze wereld zich van deze onontkoombare verantwoordelijkheid? En hoe goed zijn ze uitgerust om die verantwoordelijkheid zo uit te oefenen dat ze meer gunstig dan ongunstig uitwerkt?  Van Mahatma Gandhi, de grootste pedagoog van de twintigste eeuw, is bekend dat hij ooit tegen een ouder zei dat als het op opvoeding aankomt ‘volwassenen de verandering moeten zijn die ze bij kinderen willen zien’. Opvoeding is daarmee vooral een kwestie van opvoeding van alle volwassenen. Gandhi heeft ook herhaaldelijk opgemerkt dat opvoeden behalve een kwestie van liefde en bewustzijn ook een kwestie van kennis en vaardigheid is. Hoe meer volwassenen weten en begrijpen van ontwikkeling en opvoeding – bijvoorbeeld welke invloeden, meer en minder bepalend zijn voor gedrag en zelfbeheersing van kinderen – hoe groter de kans dat ze voor kinderen voorbeelden zijn die hun ontwikkeling bevorderen. Recent onderzoek ondersteunt die opvatting. Rest nog wel de vraag hoe we al die volwassenen wat betreft bewustwording, opvoeding en ontwikkeling gaan bijscholen. Misschien toch maar een verplicht vak ontwikkelingspsychologie voor het middelbaar en hoger onderwijs? Het materiaal daarvoor ligt al een tijdlang klaar. Nu wij nog.

 

 

Photo by Mircea: https://pixabay.com/users/surprising_shots-11873433/?utm_source=link-attribution&utm_medium=referral&utm_campaign=image&utm_content=6895257

Jeroen Brouwers, dank

Met de op 11 mei gestorven schrijver Jeroen Brouwers, naar mijn oordeel een van Nederlandse grootste, heb ik een aantal jaren intensief gecorrespondeerd. Over de psychologie en literatuur aangaande zelfdoding en vooral over onze verschillen in opvatting in deze. Behalve een aantal prachtige brieven is de nalatenschap daarvan voor mij ook enkele bizondere herinneringen. In een periode van mijn leven die bepaald pijnlijk en bedreigend was, zond hij mij een boekje van zijn hand met daarin deze opdracht: ‘Voor René Diekstra….,,onze behoefte aan troost is onverzadigbaar…”. Het boekje gaat over de Zweedse schrijver, Stig Dagerman, die op zijn 31ste een einde aan zijn leven maakte. Hij was, zoals hij zelf schreef, ontroostbaar geworden en tot de conclusie gekomen dat alleen de dood ultieme troost kan brengen. Dagerman: ,,Alle andere troost is slechts het spiegelbeeld van mijn wanhoop. Want als mijn wanhoop zegt: ‘wanhoop want de dag is omgeven door twee nachten’, dan roept de valse troost: ‘hoop want de nacht is omgeven door twee dagen. ‘Kortom, zijn we wel in staat ons zelf of elkaar fundamenteel te troosten en is elke troostuiting niet een vorm van ons zelf of anderen voor de gek houden?’ Ik denk nu dat Jeroen met zijn zending mij wilde waarschuwen dat wij te gemakkelijk de neiging hebben onze toevlucht te nemen tot  troostillusies, die in feite niets meer zijn dan psychische krukken. Waarop we proberen voort te gaan of anderen proberen voort te duwen als onheil of tegenslag hebben toegeslagen. Zoals de oer-onware troost: ‘ieder mens krijgt kracht naar kruis’. De werkelijkheid is dat veel mensen geen kracht naar kruis krijgen, maar juist gekraakt worden door het gewicht ervan. Waarom overleeft zo’n troostillusie dan toch de tand des tijds? Is het dat iemand ‘beloven’ dat ie kracht naar kruis krijgt, ons ontslaat van de plicht dat kruis helpen dragen. En is het daarmee niet meer dan een  sympathie suggererende manier van iemand in de steek laten? Geldt dat ook die andere troostillusie: ‘Je zult zien, je komt hier uiteindelijk sterker uit’? Want voor veel mensen die een trauma oplopen geldt dat ze er lange tijd, en soms hun hele verdere leven, niet sterker maar juist zwakker door worden. Ze zijn daarom meer geholpen, meer getroost met reacties als ‘je zult je waarschijnlijk nog heel lang kwetsbaar voelen en veel steun van ons en anderen nodig hebben voor je je uiteindelijk sterker kunt gaan voelen’. Daarin schuilt wat mij betreft ook het paradoxale van troosten: werkelijk troosten betekent de ander te steunen de ergste emotionele pijn op te zoeken en helpen verdragen. En wel zolang tot ze over haar hoogstepunt heenkomt. Alleen als  de maan vol is, neemt ze af. Alleen wie ons door al onze zwakte en kwetsbaarheid heenleidt, leidt ons naar onze sterkte. Ik denk dat Jeroen mij dat via Dageman wilde duidelijk maken: de ultieme troost hoeft niet altijd de dood te zijn. Niet altijd maar ook niet zelden kan ook verder leven je behoefte aan troost verzadigen. Jeroen, dank en adieu.

 

 

Licentie foto: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Jeroen_Brouwers_smoking.jpg

Traumahonden

Het is inmiddels zo’n acht weken geleden maar met een zekere regelmaat speelt op een wandeling in de buurt van mijn huis een merkwaardige gebeurtenis weer in mijn geheugen op. Die gebeurtenis is de volgende. Het is zondag, ik heb zojuist naar het programma Buitenhof gekeken waar het voornamelijk ging over de oorlog in Oekraine en loop daarover diep in gedachten verzonken mijn dagelijkse wandeling. Opeens voel ik dat er iets op mijn rug springt, schrik daar enorm van, en draai me met een heftige ruk om om te kijken wat dat is. In de draai verlies ik mijn evenwicht, zie uit een ooghoek nog net een hond die van mijn rug afspringt, en val lang uit op het met schelpen bestrooide pad. Twee mannen die het hebben zien gebeuren, proberen me weer overeind te helpen. Dat lukt aanvankelijk niet. Het lijkt alsof ik de controle over mijn spieren volledig kwijt ben. Als ik uiteindelijk met hulp weer wankelend overeind sta, sla ik niettemin iedere verdere hulp af. Alsof ik me geneer voor wat me is overkomen en hoe dan ook niet hulpbehoevend wil zijn. In een waas loop ik terug naar huis na nog een emailadres te hebben aangenomen, vermoedelijk van de eigenaar van de hond. Onderweg krijg ik het beeld van wat er precies is gebeurd en vooral waarom maar niet helder. Eigenlijk weet ik dat nog altijd niet goed. Terwijl ik inmiddels wel heel goed weet wat de gevolgen zijn geweest, zowel  fysiek als emotioneel. Ik heb  weken lang heftige spierpijnen gehad, vooral in rug en heupen. Omdat ik voluit voorover was gevallen en ook met mijn armen, schouders en hoofd op het pad was geklapt, had ik ook dagenlang nek- en hoofdpijn. Dat alles is inmiddels volledig verdwenen. Wat niet volledig is verdwenen, zijn de emotionele gevolgen. Het heeft me de nodige zelfoverwinning gekost toe te geven dat dit een traumatische gebeurtenis was en dat ik dus rekening te houden had met wat in de psychologische diagnostiek een acute stressstoornis wordt genoemd en de daarbij behorende posttraumatische symptomen. Waaronder af en toe herbeleving  van de trauma-situatie, toegenomen algemene angstigheid, vermijding van op de traumagebeurtenis lijkende situaties, schrikachtigheid en plotselinge aanvallen van boosheid. Ik heb ze alle inmiddels in meer of minder heftige vorm ervaren. Maar volledig ervan genezen beschouw ik me nog altijd niet. Zo wandel ik vrijwel dagelijks  weer over het betreffende pad maar ben nu wel constant op de uitkijk of er honden in de buurt zijn. Op straat, als er in de verte iemand met een hond aankomt, let ik scherp op of die aangelijnd is en als ik niet zeker ben, neem ik de overkant. En blijkt een hondenbezitter een gebodsbord gewoon genegeerd te hebben, dan word ik aanzienlijk bozer dan vroeger. “Aso” mompel ik dan vrijwel in stilte passerend. Van dat posttrauma-symptoom wil ik overigens per se niét genezen. Denkend aan die naar schatting 50.000 mensen die jaarlijks medische hulp zoeken na een hondenconfrontatie, waaronder zo’n 30.000 met ernstiger letsel.

 

 

https://pixabay.com/service/license/

Levenslange leerkrachten

Op dezelfde dag dat u dit mogelijk leest, maandag 16 mei, geef ik aan de hogeschool Breda een lezing onder de titel “What a difference a teacher makes”, ‘Wat voor een verschil kan een leerkracht maken?’ Bij de voorbereiding daarop heb ik me afgevraagd welke leerkracht op mijn  middelbare school voor mij het verschil heeft gemaakt. Vrijwel onmiddellijk kwam de naam Anne Wadman naar boven, mijn leraar Nederlands op het gemeentelijk gymnasium in Sneek. De vraag waarom juist hij heb ik me verschillende keren gesteld en dat leverde meerdere antwoorden op. Wadman (1919-1997) wordt wel de belangrijkste schrijver van het Friese taalgebied genoemd. Het feit dat hij, onze leraar Nederlands, boeken publiceerde, maakte hem voor ons intrigerend. Te meer omdat hij daarin sexualiteit, overspel en aanverwante thema’s niet schuwde. Zoals in zijn vanuit het Fries voor zover mij bekend enige in het Nederlands vertaalde roman ‘De overwinning van Bjinse Houtsma’. Een boek dat ik stiekum las want thuis niet zomaar rond durfde laten slingeren. Maar meer nog dan vanwege zijn romans intrigeerde Wadman ons, in ieder geval mij, omdat hij ook dichter was en zich zeer inspande om ons  belangstelling voor de dichtkunst bij te brengen. Dat leidde er zelfs toe dat door ons scholieren een dichterskring werd opgezet die op zaterdagavonden in de Hindelooperkamer in Sneek bijeenkwam en waar we onze meest recente dichtsels aan elkaar voordroegen en bekritiseerden. (Aan een van die bijeenkomsten heb ik mijn vrouw overgehouden). Van alle gedichten waar Wadman ons mee bezig liet zijn, is er een die in mijn herinnering altijd bovenop is blijven liggen  en zich recent weer uitdrukkelijk heeft gemeld. Deze stamt uit een oorlogstijd (1940), gaat in essentie over oorlog en vult zich nu door de Oekraine oorlog weer met actualiteit. Het is het gedicht “De laatste brief” van Bertus Aafjes . De regels daaruit die me toen vooral diep raakten en nu opnieuw, zijn deze: “en een soldaat sliep op zijn overjas. Hij droomde lachend dat het vrede was, omdat er in zijn droom een klok ging luiden. Er viel een vogel die geen vogel was niet ver van hem tussen de warme kruiden. Maar uit zijn jas, terwijl hij liggen bleef, bevrijdde zich het laatste wat hij schreef: liefste de oorlog is nog niet begonnen”. De dodelijke gruwelijkheid van een vallende granaat  vernietigt weliswaar de tot op het allerlaatste moment bestaande hoop op leven en vrede en op weerzien met de geliefde. Maar de lelijkheid en de pijn van die ondergang worden als het ware verzacht, getroost, door  de schoonheid van die dichtregels die zonder die vreselijke reden nooit zouden zijn ontstaan. Dat rechtvaardigt ze niet, maakt ze niet voldoende en ze zouden beter nooit geschreven hebben moeten worden. Maar ik deel Wadman’s hoop in zijn uitleg aan ons, dat er in en na loopgraven, schuilkelders en slagvelden toch steeds weer dichters zullen opstaan. Die leed en ontroering door woorden zo met elkaar weten te verbinden dat er louter door hun schoonheid toch enige troost vanuit gaat.

Linke lente

Roep “Het wordt lente!” en bij de meeste mensen maakt hun hart een huppeltje. Maar niet bij iedereen. De lente is een seizoen met twee gezichten. Ze maakt voor de meesten van ons het leven letterlijk en ook emotioneel ‘lichter’. Maar voor sommigen juist zwaarder. Zo is de lente de periode waarin bepaalde ziektes, zoals psychiatrische, juist het sterkst de kop opsteken. Hoe kan dat? Voor een deel heeft dat ongetwijfeld te maken met de invloed van licht. Met de toenemende duur en helderheid van het daglicht aan het einde van de winter vinden in ons lichaam allerlei, en met name hormonale, veranderingen plaats. Bij de meeste mensen verlopen die veranderingen soepel en ontstaan er meer optimistische (en vaak ook erotische) gevoelens en gedachten. Maar er zijn ook mensen wier lichaam zich niet zo gemakkelijk aanpast aan die zogenoemde lichtperiodieke stimulering van brein, klieren en spieren in het voorjaar. Zij raken ontregeld wat betreft energieniveau, stemming, en gedrag. Maar niet alleen meteorologische, ook psychologische faktoren zijn verantwoordelijk voor die ontregeling. Als het in het voorjaar warmer wordt, brengen mensen meer tijd buiten (op straat, op terrasjes) en in de vrije natuur door, en neemt een algemeen optimisme bezit van het leven van alledag. Maar mensen die zich alleen, onbemind, onaantrekkelijk of een mislukkeling voelen, worden door de confrontatie en vergelijking met opgewektere anderen mogelijk juist ongelukkiger. In de koude of trieste wintermaanden kunnen ze hun problemen voor een deel nog wijten aan het weer: de voortdurende harde wind, de regen, de kou, bevroren leidingen, omgewaaide bomen, niet‑ startende auto’s, wegblijven van contacten, enzovoort. En dus kunnen ze blijven hopen dat straks, wanneer het eenmaal voorjaar is…  .Maar wat als het voorjaar aanbreekt en er voor hen niets verandert? Dan blijft er vaak weinig anders over dan zichzelf de schuld of de verantwoordelijkheid in de schoenen schuiven voor de eigen problemen, angsten, onvervulde dromen, mislukte relaties en projecten. Aangetoond is dat de toename van bepaalde typen depressie in die periode vooral toe te schrijven is aan de toename daarvan onder mensen die alleen leven of alleen dreigen te komen staan. Met het voorjaar breekt dus niet alleen in de natuur buiten ons, maar in zekere zin ook binnen in ons en mogelijk zelfs tussen ons, een `moment van de waarheid’ aan. Deze verklaring is niet simpel speculatie, zo blijkt uit een onderzoek onder universiteitsstudenten dat naging in welke perioden van het jaar relaties de meeste kans lopen verbroken te worden. Er blijken drie kritische perioden te zijn:  april/mei, september en december/januari. Van die drie blijkt april/mei de meest riskante. Het onderzoek toont ook aan dat de gemiddelde hoeveelheid uren die aan het zoeken naar een partner of relatie wordt besteed in die maanden groter is dan in de voorgaande maanden. En zo ontluiken voor sommige mensen in het voorjaar ook weer hun frustratiegevoelens. Niet zo gek dus dat dichter en winnaar van de Nobelprijs voor literatuur T.S. Eliot ooit over april schreef: “Het is `de gruwelijkste maand’.

 

https://pixabay.com/service/license/