Schoonheid heelt

Het is in de late namiddag. Ik zit al uren intensief te werken aan een lastig wetenschappelijk artikel, maar het schiet niet echt op en tast mijn stemming behoorlijk aan. Ik besluit dat het wel even genoeg is geweest. Terwijl ik mijn laptop dichtklap en opsta, valt mijn blik op het park aan de overkant van de singel waaraan ik woon. En valt mijn mond open van bewondering. De zon schijnt voluit, de lucht is van een wonderschoon lichtblauw, en op de oever en de rest van het park daarachter ligt een schitterende sneeuwlaag. Eerder die middag heb ik wel even opgemerkt dat het begon te sneeuwen maar mijn aandacht is verder uitsluitend naar mijn werk uitgegaan. Terwijl ik een tijdlang gebiologeerd naar de schoonheid daarbuiten sta te kijken, gebeurt er ook iets in mij. Alsof een verlangen ontwaakt. Een verlangen om deze schoonheid op de een of andere manier stil te doen staan, blijvend te maken, iets te doen waardoor ze niet meer verdwijnt of in ieder geval weer opgeroepen kan worden. Is dat waarom mensen zulke beelden als daarbuiten naschilderen, fotograferen, filmen, beschrijven? Is dat ook waarom sommigen van ons muzikale  composities scheppen? Om via de schoonheid daarvan de schoonheid van de wereld of van de natuur, vorm, vastlegging en herhaalbaarheid te geven? Terwijl ik naar buiten kijk, het sneeuwt nog steeds, hoor in mijn hoofd als het ware klanken. Uit  het muzikale werk de Vier Jaargetijden van Vivaldi, het concert getiteld Winter. Al mijn hele leven roept een deel daarvan in mijn fantasie het beeld op van langzaam vallende sneeuwvlokken. Nu ook, ik hoor ze bijna vallen. Merkwaardig, want in het echt maken ze geen geluid. Terwijl de schoonheid daarbuiten me fascineert en bijna ontroert, gebeurt er innerlijk nog iets anders. De ontstemming over het maar niet vlotten van het artikel waaraan ik werk, ebt weg. Het gevaar in mijn vak is dat ik vooral bezig ben met wat in de wereld problematisch is. Met het leed, de tekorten, de manco’s, met wat niet lukt, met de lelijkheid. En daardoor soms onvoldoende oog en oor hebt voor de schoonheid die er ook is. En voor hoe helend, hoe therapeutisch, aandacht voor schoonheid kan zijn. De Engelse schrijver Richard John Jefferies (1848 – 1887) die als  geen ander de schoonheid van de natuur – van wat hij noemt ‘wild life’ – in woorden heeft gevat, zegt het zo: “In de uren die we alleen aan schoonheid besteden, leven we pas echt”. Hoeveel waarheid in die woorden schuilgaat, werd mij duidelijk in een gesprek met een goede vriend die door een ruggemerginfarct grotendeels verlamd is. “Ze vragen me wel eens”, zei hij,” of ik zo nog wel wil blijven leven. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat zolang ik schoonheid kan ervaren, in de natuur, in kunst, in muziek, in gesprekken, in herinneringen, ik wil leven”. Starend uit het raam van mijn studeerkamer herhaal ik in stilte zijn woorden. En besluit zijn conclusie te onderschrijven.

 

 

Photo by TORSPOMEDIA on Unsplash

Psychologische routekaart

Een jaar of wat geleden publiceerden haar vader en ik een boek over het leven en de zelfdoding van de 13-jarige Saskia. Als  titel kozen we uit haar dik tweeduizend dagboekpagina’s  deze  uitspraak: ‘Het is net of ik hier niet hoor’. Een zin  waarmee ze kort voor haar dood de problematische relatie typeerde  die zij tussen haarzelf en de wereld ervoer.

Blijkbaar is haar diep verdrietige slotconclusie geweest, dat ze hier – ‘op deze wereld en in dit leven’ – niet thuis hoorde en ook nooit zou horen. Ik heb me sindsdien vaak afgevraagd voor hoeveel jongeren dat geldt en die vraag regelmatig gesteld aan degenen die voor psychologische hulp bij mij kwamen of komen.

Het is altijd weer schrikken als het antwoord van 13- tot 17-jarigen luidt dat ze niet overtuigd ‘ja’ tegen het leven, tegen de wereld, kunnen zeggen omdat ze zich nergens echt thuis voelen. Mijn indruk is  dat dit nu geldt voor een groeiende groep  jongeren als gevolg van de pandemie en de rollercoaster aan maatregelen en levensinperkingen waar ze  voortdurend en zonder duidelijke einddatum of perspectief mee geconfronteerd worden.

De jongeren die ik spreek worstelen ermee door corona niet normaal aan het leven deel te kunnen nemen. Een aanzienlijk deel dreigt geïsoleerd te raken, lukt het niet goed relaties op te bouwen en te onderhouden en daarmee het gevoel te hebben ergens echt bij te horen. Ergens echt thuis te zijn. Behalve gedeprimeerdheid of depressie roept dat ook agressie op. Mogelijk dat ik, door mijn selectieve steekproef, een te somber beeld heb. Maar ik roep op er rekening mee te houden  dat ons heftige corona-naschokken aan psychische problemen onder jongeren te wachten staan. Want de genoemde problemen zijn niet louter belevingen van jongeren.  Van alle groepen zijn het jongeren die door de covid-maatregelen  het hardst in hun persoonlijke en psychologische ontwikkeling  worden geraakt. Hen wordt in feite opgelegd levensvreugde en ruimte af te staan  ten behoeve van de veiligheid en gezondheid van de oude(re) generaties. En hoewel zij daarvoor weinig anders terugkrijgen dan persoonlijke en psychologische problemen, blijken de meesten toch tot die solidariteit bereid. Bewonderenswaardig. Maar absoluut niet bewonderenswaardig is dat in de covid-routekaart en lange termijn planning niets is opgenomen om bij jongeren de emotionele schade te beperken en psychologische hulpverlening uit te breiden en goed te organiseren.

Toen Freud ooit werd gevraagd wat zijn psychologische inzichten hem zelf hadden gebracht, luidde zijn fantastische antwoord: ‘Het vermogen om met mezelf om te gaan, om me in mijn eigen leven heimisch (thuis) te voelen’.

Dat is wat Saskia niet lukte en wat bij een aantal  jongeren dreigt te mislukken. Dat is ook wat een collega en mij heeft geprikkeld  een cursus psychologie voor jongeren samen te stellen onder de titel   ‘Psychologisch’. Want het is toch niet meer dan ‘logisch’ om juist nu bij  jongeren het vermogen te versterken om thuis, op school, in het leven,  vaardig met zichzelf, hun  gevoelens en  hun gedachten om te  kunnen gaan?

Ahmed Aboutaleb, luister

Waarom lukt het journalisten en commentatoren soms niet de beestjes bij hun naam te noemen? Neem de rellen van afgelopen week. Voortdurend gaat het over jongeren – soms zelfs over deelnemers – die vernielingen aanrichten, plunderen, brandstichten, de politie bekogelen. Maar iedereen kon zien dat het van de jongeren  voornamelijk jonge mannen zijn die zich daaraan schuldig maken. Oftewel, mánnen zijn het probleem. Niet meisjes of vrouwen. Die houden zich afzijdig, blijven na 21 uur thuis of protesteren via geweldloze demonstraties overdag. Dus als de nachtelijke gewelddadigheden en ontoelaatbare vernielingen primair aan mannen toe te schrijven zijn, laten we dat dan ook zo doen. Onderzoek het vanuit die conclusie en pak het probleem ook zo aan. Dat wil zeggen: roep de volwassen mannen op die rellen op de eerste plaats te benaderen als hun verantwoordelijkheid. Dat zeg ik, als man, dus ook tegen mezelf. Wij volwassen mannen doen blijkbaar, in eigen kring dan wel in de gemeenschappen of groepen waar we deel van uitmaken, niet genoeg om te voorkomen dat jongere mannen over de rooie gaan en agressieve impulsen gaan botvieren als hun frustraties en stress in het dagelijks leven oplopen. Terwijl we meesters zijn in het afstraffen daarvan (snelrecht), zijn we blijkbaar imbecielen in het voorkomen dat het zover komt. Als wij mannen iets aan onze zonen, leerlingen en sportpupillen hebben mee te geven, dan is het wel om op een constructieve manier om te gaan met conflicten en te leren verdragen dat sommige conflicten simpelweg niet oplosbaar zijn. De oudere mannen kunnen in dit opzicht  als vader, leerkracht of trainer een goed rolmodel voor de jongere mannen zijn. Veel van de relschoppers en hun meelopers missen zo’n rolmodel, is mijn overtuiging. Een aantal jaren terug was ik voorzitter van een adviesgroep van de gemeente Rotterdam,  waarvan ook (toen nog niet burgermeester) Ahmed Aboutaleb deel uitmaakte. Wij spraken veel met jongeren – en deden onderzoek bij jongerengroepen, ook in achterstandswijken. Veel van de jongens daar groeiden ‘vaderloos’ op. De vader was of afwezig, leverde niet of nauwelijks een bijdrage aan de opvoeding of was een ongunstig rolmodel. Afgelopen dinsdag, na de ernstige rellen in zijn stad, richtte Aboutaleb zich in een videoboodschap tot de reljongeren en gaf ze op een onorthodoxe maar terechte manier van katoen. Vervolgens tot de ouders met “Ouders, ja, u bent er ook nog. Heeft u uw zoon gemist, en afgevraagd waar hij was? Heeft u ‘m ook gebeld ‘kom thuis want het is 9 uur geweest… Heeft u die (geplunderde) spulletjes gezien en gedacht het is normaal dat het zo gaat’”? Wel burgervader, die vragen stellen is ze beantwoorden. Voor veel van die jongens geldt dat hun ouders niet meer functioneren. Van moeder trekken ze zich weinig aan en vader is afwezig. Mijn advies: spoor de ‘vaderloze’ jongens in je stad op, koppel ze ieder voor langere tijd aan een ‘vader’, aan een goed rolmodel. Ik verzeker je dat het je een hoop gelazer gaat  schelen.

 

 

Photo by Alex Young on Unsplash

Meer humor please

Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen. We leven al maandenlang veel te serieus, we lachen veel te weinig en humor, volgens Mark Twain, Amerika’s leukste schrijver ooit, ‘the spice of life’, ‘de smaakmaker van ons leven’, is in de omgang met ons zelf en anderen inmiddels ver te zoeken. Waar bij andere rampen meestal binnen tien minuten de eerste moppen al van de band rollen, ligt de productie van humor, althans van niet-digitale, verbale humor, van grappen en moppen die we aan elkaar (door)vertellen, thuis, op het werk, op de club, nu al maandenlang stil. De gebruikelijke broedplaatsen daarvan, kroegen, theaters en andere sociale verzamelplaatsen, zitten op slot. En mogelijk durven we het ook niet meer. Bang dat we het virus op haar tenen trappen en het wraak komt nemen. We proberen dat verlies aan verbale humorvolle interacties wel te compenseren met digitale, met filmpjes, videos, electronische afbeeldingen. Maar die kunnen echt niet op tegen die andere beelden, die van dagkoersen van besmettingen, ziekenhuisopnames en overlijdens, waar we de Godganse dag mee bestookt worden. Bovendien moet echt werkzame humor in woorden gegoten worden, verteld en doorverteld. Er moet met elkaar om gelachen, gebulderd liefst, kunnen worden. Veel mensen zeggen het niet hardop maar denken het wel: het leven is op deze humorloze covidmanier zo langzamerhand echt niet leuk meer. Je ziet het ook aan ze. Loop een winkelcentrum of supermarkt binnen. Je hoort al tijden geen lach meer. Wat je tegenkomt zijn voornamelijk achter kapjes schuilgaande verstrakte gezichten, angstige ogen, mensen die elkaar vooral ontwijken en zo snel als maar kan weer weg proberen te komen. Op straat hetzelfde beeld. We zijn voortdurend tegemoetkomers aan het inschatten als potentiele besmettingsbronnen. Alles ten behoeve van onze en andermans gezondheid. Toch, die  humorloze, stressvolle vermijdingsomgang is zelf emotioneel ongezond. Zonder humor missen we een spanningsventiel, zijn humeuriger, ontstemder, gedeprimeerder, Bovendien kan humor behalve ontspannen, ons ook  verbinden met anderen (‘we zitten in hetzelfde schuitje’) of cruciale kwesties, leven en dood, op de gespreksagenda zetten. Ik roep daarom de kranten op, beginnend met deze, dagelijks een hele pagina te wijden aan spanningsverminderende, verbindende of cruciale kwesties adresserende, humoristische berichten, verhalen en moppen. Ik geef van elke categorie een eenvoudig voorbeeld dat mij in ieder geval aan het (glim)lachen heeft gebracht toen ik het onlangs voor het eerst hoorde. (1) Man: “Mijn huwelijk is net een sprookje. Als ik thuis kom, zit er een heks op de bank”. (2) Aan een professor in de ontwikkelingspsychologie wordt na afloop van een lezing door een toehoorder gevraagd wanneer het leven  begint. Antwoord van de professor: ‘als je jongste kind het huis verlaat en de hond meeneemt’. (3): Over een meisje dat op zondagsschool een vraag heeft aan God: ‘God, in plaats van mensen dood laten gaan en steeds nieuwe te moeten maken, waarom houdt u niet die u al hebt…’. Serieus dus: een dagelijkse verbale humorvacinnatie verhoogt vrijwel zeker onze weerstand, en zeker onze levensvreugde.

 

 

Photo by Priscilla Du Preez on Unsplash

Slaap, gedachte, slaap

Het is een veel voorkomende klacht, vooral in spannende tijden, zoals deze covid-tijd. S’morgens veel te vroeg wakker worden en niet meteen weer in kunnen slapen maar bestormd worden door allerlei spontaan opvloepende negatieve gedachten, die niet zelden een gevoel van hulpeloosheid-hopeloosheid achterlaten. Eenmaal uit bed en afgeleid door je dagelijkse routines verdwijnen ze meestal wel naar de achtergrond. Maar die wetenschap voorkomt niet dat je de volgende ochtendvroeg opnieuw in zo’n negatieve denkbui terecht kunt komen. Als beginnend psychotherapeut en professor had ik daar veel last van en probeerde met verschilllende methoden ervan af te komen. Zonder veel succes. Ik vroeg collega’s ook niet om hulp, want schaamde me voor mijn klacht. Als psycholoog, vond ik, moet je toch zeker zelf voldoende controle over je denken en voelen hebben. Opmerkelijk genoeg is het ook niet een psycholoog geweest maar een filosoof, Blaise Pascal (1623-1662), die me de weg daaruit wees middels zijn boek Pensées (Gedachten) waarin de volgende uitspraak: ‘Ik heb ontdekt dat al het ongelukkig zijn van mensen voortkomt uit één enkel feit: dat zij niet stil en alleen  kunnen zitten in hun eigen kamer. Ze zoeken in of buitenshuis voortdurend naar afleiding want overgeleverd aan enkel hun gedachten, gaan ze zich na enige tijd ellendig voelen, want uiteindelijk zijn we nu eenmaal feilbare, fragiele, sterfelijke, wezens’. Anders gezegd, hebben we een tijdlang geen afleiding, zoals tijdens nachtelijke wakkerperiodes, dan grijpt ons denken zijn kans tot spontane ontlading en bestormt ons met vooral verontrustende gedachten’. Wetenschappelijk psychologisch onderzoek ondersteunt Pascal’s stelling. Aangetoond is dat de meeste van onze spontane gedachten negatief van inhoud zijn en zich centreren rond 3 thema’s.  (1) Gedachten waarin we ons zelf negatief vergelijken met anderen en waarvan de emotionele uitkomst een gevoel van minderwaardigheid, afgunst of jaloezie kan zijn. (2) Gedachten waarin gebrek aan contact of binding met en liefde van anderen het  thema is en waarvan de uitkomst een gevoel van te weinig waardering in ons leven en eenzaamheid kan zijn. En (3) gedachten waarin een gebrek aan controle over ons zelf, onze prestaties, relaties en situaties centraal staat. De uitkomst daarvan is een gevoel van machteloosheid. De conclusie hieruit is dat ons brein vooral een sociaal brein is. Wordt het niet afgeleid (door smartphone, televisie, sociale en andere media, dagelijkse beslommeringen), dan houdt het zich bijvoorkeur bezig met “making sense of others and ourselves” zoals Lieberman dat in zijn boek The Social Brain zo treffend omschrijft. Met proberen ons zelf en anderen te begrijpen en te voorspellen en sociale pijn, pijn die te maken heeft met relaties, te verwerken. Daarvoor heeft ons brein regelmatig perioden nodig waarin het zich zonder afleidingen daaraan kan wijden. En krijgt het die perioden overdag niet, dan dwingt het die s’nachts wel af. Dat inzicht is voor mij de reden  om mijn gedachten overdag twee meditatieve, stille periodes van circa  20 minuten onafgeleid de vrije hand te geven. En inderdaad, sindsdien laten ze me s’nachts veel vaker met rust.

 

 

Photo by Peter Oslanec on Unsplash

Covid’s les

Het is alsof er, met de naderende vaccinatie, iets aan het verschuiven is in de beleving van veel mensen om mij heen, en misschien ook wel in mijzelf. Alsof een zeker ongeduld zich van ons meester maakt. Kern daarvan lijkt de angst te zijn dat besmetting met covid ons toch nog eerder bereikt dan het vaccin ertegen. De angst om de boot of de trein te missen, zeg maar. Het lastige daarvan is dat het een reeele angst is. Het kan nog een hele tijd duren  voor de vaccinatie-expeditie volledig is uitgerold. Wat een vreselijke pech als je, terwijl het vaccin al aan anderen wordt uitgereikt maar jij nog niet aan de beurt bent, je toch nog besmet raakt, ernstig ziek wordt  of zelfs overlijdt. En hoe begrijpelijk dat bij velen het geduld met de autoriteiten begint op te raken. En ze zich meer en meer gaan storen aan en bedreigd voelen door anderen die zich niet aan de opgelegde regels houden. Hoewel leed zich nooit laat vergelijken zijn degenen die tussen nu en vaccinatie zullen sterven daarom in zekere zin de meest betreurenswaardige. Terwijl degenen die wel tijdig gevaccineerd worden in zekere zin  te vergelijken met degenen die aan het einde van WO-2 als eerste door de geallieerden uit de nazi-kampen werden bevrijd. Was dat maar iets later gebeurd, dan was het voor velen  te laat geweest. Overdreven vergelijking? Ja en nee. Ja, want de ellende van een nazi-gestuurd concentratie-kamp is absoluut niet te vergelijken met die van een covid-gestuurde lock-down. En ‘nee’, want we spreken niet voor niets van een lock-down. Wat letterlijk zoiets betekent als opsluiting of afgrendeling. Op een ingrijpende manier heeft covid ons van ons gebruikelijke leven en van elkaar  afgegrendeld en zijn het nu de vaccinatie-troepen die ons daaruit moeten bevrijden. Maar die zullen voor sommigen te laat komen. Dat confronteert ons met uiterst pijnlijke vragen. Sterven er de komende maanden mensen die gespaard waren gebleven als de vacinnatie beter was gepland? Of als we, zolang de vaccinatie nog op zich liet wachten,  ons met zijn allen beter aan de regels hadden gehouden? Beide vragen wijzen naar dezelfde les die Covid ons hopelijk voorgoed inprent: wij zijn niet alleen verantwoordelijk en medebepalend voor onze eigen gezondheid en leven. We zijn door hoe we ons gedragen en wat we beslissen ook altijd  medeverantwoordelijk voor de gezondheid, en daarmee voor leven en sterven, van anderen. Laten we daarom, als we eenmaal de vaccinatie-vluchtheuvel hebben gehaald, alsjeblieft niet terugvallen op die achterhaalde oude order van de dag: gezondheidszorg is zelfzorg. Ooit las ik ergens: “Te beginnen vandaag, benader iedereen die je ontmoet alsof deze mens tegen middernacht overleden zal zijn. Geef hem of haar al de aandacht, zorg, vriendelijkheid en begrip die je kunt opbrengen, en doe het zonder daar iets  voor terug te verwachten. Je leven zal nooit meer hetzelfde zijn.”  Of laat mij dat wat bondiger zeggen: wat gezondheid betreft is goed voor jezélf zorgen niet goed genoeg.

 

 

Photo by Mufid Majnun on Unsplash

Help me

Enkele dagen vóór Kerst, een uur of tien s’avonds. Als ik de huiskamer binnenkom na een on-line lezing vanuit mijn studeerkamer, vertelt mijn vrouw dat een vriendin in paniek heeft gebeld in verband met iets met haar zoon en vraagt of ik terug wil  bellen. Dat doe ik. Ik krijg een angstige vrouw aan de telefoon. Eerder in de avond heeft haar zoon, 18 jaar, eerstejaars student en vanwege corona thuiswonend, zich laten ontvallen dat hij het helemaal niet meer ziet zitten en eigenlijk niet meer wil leven. Het gesprek tussen hen is niet goed verlopen en hij heeft zich in zijn kamer teruggetrokken. Zou ik alsjeblieft met hem willen praten? Omdat ik denk dat het mogelijk niet werkt mijn bereidheid via zijn moeder te laten weten en we elkaar enigzins kennen, bel ik zelf hem op zijn mobiel en stuur een whatsapp. Hij reageert. We hebben een vrij lang gesprek. Gezien de inhoud daarvan stel ik hem voor de volgende ochtend bij mij verder te praten. Wat die ochtend volgt, is niet zozeer een gesprek tussen therapeut en client als wel tussen volwassene en jongere. Over je minderwaardig en depressief voelen, over doodswensen en eenzaamheid en over hoe daarmee om te gaan. Op een gegeven moment vraagt hij of ik die gevoelens zelf ook ken. Ik antwoord dat, als ik het toelaat, ik ook nu nog heel goed kan oproepen hoe pijnlijk negatief ik over mezelf als jongere kon denken. Dat er niets goed aan me was. Dat ik er maar beter niet meer kon zijn. Dat het daarom ook gevaarlijke gedachten waren. Ik zonderde er me mee af en liet me erdoor wegzuigen in een soort doodsverlangen. Maar d at ik inmiddels wel geleerd heb hoe ik ermee moet omgaan, ze moet temmen. “Wat heeft je het meest geholpen?” is zijn vraag. “Mijn niet-helpende, levensbedreigende gedachten die onder dat doodsverlangen  schuilgaan, te uiten”, antwoord ik. “Door ze  op te schrijven, tegen anderen uit te spreken, ze om te zetten in helpende, levensverlangende gedachten. Maar vooral door anderen te vragen me daarbij te helpen. Als ik in die tijd iets moelijk vond, was het anderen om hulp te vragen. Uit eigen ervaring weet ik daarom dat het klopt dat jongeren of volwassenen vaak ook zichzelf veroordelen tot eenzaamheid”. En opeens herinnerde ik mij en vertelde hem het volgende verhaal dat een hulpverlener mij als jongere ooit vertelde en dat voor mij nog altijd ‘behulpzaam’ is.  ‘Een jongere was bezig om een zware steen op te tillen maar dat lukte hem niet. Op een gegeven moment kwam iemand voorbij. Hij zag de jongere een tijdlang worstelen en vroeg: Gebruik je wel al je krachten? “Ja, dat doe ik zeker meneer” antwoordde de jongere geirriteerd. “Nee, dat doe je niet” antwoordde de man: “Ik sta hier al even, maar je hebt me nog altijd niet gevraagd je te helpen.”

Nauwelijks was ik uitverteld of hij reageerde met: “Oké, ik snap het…. Wil je me alsjeblieft helpen…..?”

2021. Onnodig bezorgd?

Nauwelijks ben ik een zebrapad in mijn wijk overgestoken of er komen twee meisjes op me af. “Meneer, mogen wij u interviewen?” Ik knik. En dan, blijkbaar weten ze dat ik hier woon, “wat voor cijfer geeft u de wijk?” “Een acht”, zeg ik. Er volgen nog enkele vragen over hoe schoon de wijk is, wie daar voor verantwoordelijk is en, prikkelend, “raapt u zelf wel eens rommel van straat op?” “Zelden”, luidt mijn antwoord ietwat beschaamd. Mijn weg vervolgend, realiseer ik me dat ik dat eerder wel regelmatig deed, maar sinds corona nauwelijks meer. Wordt het oppakken van lege blikjes of papierrommel nu onbewust door mij als riskanter ervaren? In gedachten zie ik een lijst van houdings- en gedragsveranderingen voorbijkomen die corona heeft teweeggebracht. Als iemand een jaar geleden had voorspeld dat ik eind 2020 door de overheid zou laten bepalen wie ik nog wel en wie niet mag aanraken, omhelzen of kussen,  hoeveel mensen ik thuis mag ontvangen, op welke afstand ik anderen moet houden, waar ik wel en niet en met wie boodschappen mag doen, dat ik in publieke ruimtes een mondmasker op moet en dat ik regelmatig de kinderen thuis moet houden om ze daar zelf onderwijs te geven, dan zou ik diegene voor doorgedraaide futuroloog hebben uitgemaakt. Terwijl dit nog maar een klein deel van nieuwe werkelijkheden is waaraan wij in nog geen jaar tijd  de zeggenschap over de invulling van ons dagelijks leven uit handen hebben gegeven. Dat is misschien ook wel het meest opmerkelijke aan het hele proces: onze volgzaamheid. Natuurlijk, er zijn er ook opstandigen. Maar de overgrote meerderheid heeft de houding: ‘doe maar overheid, pak het maar streng aan en geef iedereen flink op zijn of haar lazer die zich niet aan de bevelen houdt”. Wat er psychologisch blijkbaar is gebeurd, is dat we onder dreiging van doodsangst ons van een onderhandelingshuishouding een bevelshuishouding hebben laten binnenvoeren en een groot deel van onze handelingsvrijheid hebben ingeleverd in de hoop op veiligheid. In crisissituaties, zo blijkt uit onderzoek, is het laten overnemen van de verantwoordelijkheid voor de inrichting van je dagelijks leven door anderen, inderdaad vaak een effectieve aanpak. Maar wel zo kort mogelijk. Een half jaar tot een jaar is in mijn ervaring in vluchtelingenkampen en met mensen in suicidale crises, vaak te lang en risicovol. Want vrijheidsbeperking creert na enige tijd zijn eigen verzet.  Dat kan ook nu gebeuren, als de vaccinatie-operatie niet de grote redding blijkt of veel langer duurt dan waarop gehoopt. Ik sluit niet uit dat er dan een bitter gevecht zal losbarsten om ingeleverde vrijheden terug te veroveren. Een risico dat nu vooral reeel is omdat de tijdelijke bevelvoerder over ons dagelijks leven, het kabinet, zijn macht door de verkiezingen kan kwijtraken. En omdat het morele gezag van de overheid als totaal verdampt door de Toeslagenaffaire.  Een nieuwjaar, een nieuwe chaos? Ik ben er niet gerust op. Maar hopelijk bewijst 2021 dat ik me weer eens onnodig zorgen maak.

 

 

Photo by Moritz Knöringer on Unsplash

Blijf naief

De laatste tijd, mogelijk vanwege de naderende vaccinatie, krijg ik van lezers steeds vaker de vraag voorgelegd of ik de overheid vertrouw voor wat betreft het beleid, de informatie en de maatregelen aangaande corona. Mijn antwoord is steeds geweest en nog, dat ik besluit te vertrouwen. Sommigen vinden dat naief van me. Ik zal dat niet ontkennen. Tenminste niet als we het hebben over naief in de meest oorspronkelijke zin van dat woord, namelijk ‘natuurlijk’ of ‘van nature zo geneigd’. In die zin zijn de meeste mensen (gelukkig) naief, wat verklaart waarom de meerderheid van ons de corona-maatregelen volgt, inclusief het kapjes dragen. Maar ons naieve vertrouwen is een kwetsbaar en kostbaar goed. Kwetsbaar omdat het moet blijken, het heeft bewijs nodig. En kostbaar omdat vertrouwen de lijm van de samenleving is. En wel een twee-componentenlijm. Als je iemand vertrouwt, dan schrijf je hem of haar goede intenties toe. Hij of zij bedoelt het goed, zeg maar. Maar dat is soms wel, soms ook niet voldoende om iemand je vertrouwen te schenken. Het hangt af van zijn of haar rol in je leven. Je kunt een vriend veel vergeven en blijven vertrouwen hoewel ie fouten maakt, omdat zijn bedoelingen goed zijn. Maar goede intenties zijn niet voldoende om iemand als huisarts of minister-president te vertrouwen. Die moeten behalve goede intenties ook de nodige competenties hebben. En precies daar zit ‘m op het ogenblik de kneep. De meesten van ons twijfelen niet aan de goede intenties van Kabinet, RIVM en OMT. Wat dat betreft is er vertrouwen. Maar twijfel of gebrek aan vertrouwen is er wel degelijk wat betreft hun competentie aangaande het nemen van effectieve maatregelen. Zij roepen dan wel dat als iedereen zich aan hun maatregelen zou houden, het virus bedwongen zou zijn. Maar hoe hard is het bewijs daarvoor? Wat weten we bijvoorbeeld  exact over het percentage besmettingen dat wordt voorkomen als we ons allemaal aan de voorgeschreven onderlinge afstand houden. En welke afstand moet dat dan zijn? 1 meter zoals in sommige landen? Of 2 zoals in andere? Of 1.50 zoals hier? Of maakt dat niet uit? Of neem mondkapjes. Harde feiten over hun besmettingsreductie ontbreken. Waarom dan toch opgelegd? Nooit geschoten is altijd mis is wat dat betreft een weinig competente of vertrouwen wekkende uitleg. Terwijl het toch niet zo moeilijk is, dames en heren beleidsmakers, uit te leggen waarom bijvoorbeeld mondkapjes ook emotioneel en sociaal groot verschil kunnen maken. Zoals een voetballer een kruis kan slaan vlak voor hij het veld opgaat en daardoor meer vertrouwen heeft in een goede afloop, zo is ook het opzetten van een mondkapje in belangrijke mate (overigens niet alleen) een vertrouwensritueel. Je stelt er jezelf geruster mee, en toont zichtbaar aan anderen dat je de gezamenlijke strijd tegen het virus serieus neemt. Hetzelfde geldt voor afstand houden of drukte vermijden. Je toont daarmee goede intenties en voedt zo vertrouwen. En vertrouwen is ons belangrijkste sociale vaccin. Ja dus, ik besluit vooralsnog naief te blijven.

Iemand als Sonja

Afgelopen dinsdagavond circa elf uur loop ik, alvorens naar bed te gaan, nog even de huiskamer in. De televisie staat aan en ik val in een interview met Sonja Barend, de ongekroonde koningin van de Talkshow. Ze is ouder geworden, 80 inmiddels, maar voor mij kwa uitdrukking, stem en wijze van spreken nog altijd dezelfde sympathieke en rechtvaardige vrouw. Laat ik uitleggen waarom. Eind 1982.  Het Parool publiceert een column van de schrijver Boudewijn Buch, waarin deze beweert dat als je het leven niet meer aan kan en dood wil, je een afspraak met mij kan maken en ik een cocktail voor je klaar zet om dat te realiseren. Tot mijn verbijstering namen nogal wat mensen dat serieus. Mijn huisgenoten en ik konden de volgende dagen de telefoon niet meer opnemen zonder met levensbeeindigingsverzoeken van vaak wanhopige mensen geconfronteerd te worden. Mijn verbijstering sloeg daarom om in woede en de eis aan het Parool te rectificeren. Dat werd geweigerd. Waarop familieleden en collega’s aandrongen op een kort geding. Ik weigerde dat. Ik had/heb geen enkele fiducie in het rechtssysteem op dit punt. Maar na heftige discussies ging ik overstag. Op 13 januari 1983 diende dat geding en zoals ik al ‘wist’, ik verloor. Woedend, zowel op mijn ‘adviseurs’ als het systeem, sloot ik me op in mijn kamer en maakte me onbereikbaar. Totdat vriend en collega Piet Vroon en mijn vrouw voldoende reden vonden in het volgende om toch bij mij binnen te dringen: “Sonja Barend is aan de telefoon en wil jou in haar programma”. Mijn reactie: ‘rot op, ik wil niks meer met de media te maken hebben, punt uit’. Niet voor hen. Ze hebben me zowat naar de telefoon gesleept. Daar vertelde Sonja mij dat ook zij het een onterecht vonnis vond. Een rechter die  zegt dat het niet waar is wat Buch beweert maar dat de doorsnee lezer dat heus wel snapt. Velen met doodswensen dus niet. Sonja bood mij een kwartier alleen aan tafel om mijn verhaal te doen.  Maar toen ik in de studio kwam, bleek dat ook Buch aan tafel was genodigd. Waarop ik laaiend weg liep. Het was Sonja zelf die me terughaalde. Met excuses en de  toezegging dat Buch pas na mijn kwartier zou aanzitten. Ik heb, volgens de  overheersende nabeschouwingen, in grote woede korte metten met hem gemaakt. Kort daarop schreef een juristenblad  dat je het dus blijkbaar zo moet aanpakken als je ten onrechte door de media wordt neergezet en rectificatie wordt geweigerd: eis dan in kort geding toch rectificatie,  ga er daarbij vanuit dat je dat met boter en suiker gegarandeerd verliest, maar benut alle aandacht erom heen om je juridische verlies in een publieke overwinning om te zetten. Gesuggereerd werd zelfs dat ik het tevoren allemaal zo geplant had. Absolute onzin natuurlijk. Ik weet zelf maar al te goed dat ik  deze afloop aan de toevallige samenloop van drie ‘dingen’ te danken heb gehad: woede, geluk en iemand als Sonja.

 

 

Foto (C) Anefo