Sammy….

Je besluit met een vriend een bijzondere ervaring te ondergaan, namelijk te gaan experimenteren met de harddrug LSD. Voor jou blijkt het een fantastische beleving, maar voor je vriend een ‘bad trip’, een vreselijke ervaring. Hij raakt er door in een diepe depressie. Jij bent artiest, verdienstelijk zanger en liedjesschrijver en besluit speciaal voor hem een lied te schrijven, om hem als het ware uit zijn depressie te zingen. Je geeft je vriend in het lied de naam Sammy, mede ingegeven doordat je in die periode rollen speelt in een musical van de Joodse toneelschrijver Sammy Gronemann. Hoewel je het lied in amper tien minuten uit je pen perst, blijkt het een absolute hit. Met Sammy raakte, en raak je, ook nu nog tien jaar na je dood, een psychologisch zeer gevoelige snaar. Namelijk hoe onszelf aan de haren uit een depressie, zwartgalligheid en emotionele verkilling te trekken. Het is zonder meer verbazingwekkend hoe een in zulke eenvoudige woorden gevat lied alle kernkenmerken van een depressie niet alleen weet weer te geven maar ook uit te dagen. (In verkorte versie:) ‘‘Waarom loop je zo gebogen, Sammy, waarom denk je dat de mensen je niet mogen, waarom loop je zo verlegen, Sammy, door de stad en stegen, waarom wil je bij niemand horen, Sammy, want op die manier voel je je inderdaad verloren, waarom wil je zelf met niemand praten en  voel je je toch door anderen verlaten, waarom doe je alles alleen, kijk je niet om je heen. Domme kromme Sammy. Je zegt dat je wel wilt veranderen, maar dat je bang bent voor anderen. Ga niet op een wonder zitten wachten, Sammy, dat betekent alleen maar koude, onvruchtbare nachten. En dan kan het op een gegeven moment te laat zijn om te veranderen. Domme, kromme Sammy. In plaats van het hoofd te buigen, je neer te laten drukken, strek je rug, in plaats van met je ogen te vluchten, kijk naar de blauwe luchten, kijk omhoog, voel de regen, zie de wereld, het heelal. En ontdek zo dat er ook van jou door iemand wordt gehouden”. Beste Ramses Shaffy, iemand stuurde mij ooit in een beroerde periode van mijn leven de tekst van jouw fabuleuze lied Sammy. De afzender had overal waar die naam in de liedregels voorkomt deze doorgehaald en vervangen door mijn voornaam. Dat ontroerde me diep. Maar vooral ook confronteerde het me. Dat depressie soms inderdaad kan worden veroorzaakt of kan blijven voortbestaan door domme, kromme gedachten. En dat daarover kunnen zingen je tot op zekere hoogte van je depressieve gedachten los kan zingen. Liederen die dat kunnen zijn psychologische hoogstandjes, zijn letterlijk en figuurlijk levensliederen. Ik denk dat jij me die aanduiding niet in dank zou hebben afgenomen, maar, geloof me, Sammy is zo’n levenslied. Ik hoop daarom dat het voor Sammy geplande monument in Leiden, jij bracht daar je jeugd door, er komt. Wat mij betreft mag het zelfs uitgroeien tot een psychologische bedevaartsplaats.

Check voor meer informatie over dit unieke project op https://hoogsammy.nl

Openbaren of onderdrukken?

Sinds kort is er een landelijke campagne gaande onder de titel ‘Hey, het is oké’ en met als motto ‘de angst die je draagt, hoef je niet te verbergen’. Doel ervan is angsten en angststoornissen meer bespreekbaar te maken. Dit vanuit de veronderstelling dat  als mensen meer voor hun angsten durven uitkomen en er met anderen over praten, ze er minder last van zullen hebben en eerder hulp krijgen waar nodig. Maar is het wel altijd zo gunstig  anderen deelgenoot te maken van onze angsten of zij ons van de hunne? Het onderzoek laat zien dat het voor kinderen en jongeren overwegend goed is als ze voor hun angsten uit kunnen of mogen komen. Dat leidt vaak tot vermindering of zelfs verdwijnen ervan en het vermindert een naast gelegen angst, namelijk de angst abnormaal te zijn. Geldt dat ook voor volwassenen? Ooit waren mijn vrouw en ik met drie jonge kinderen, 3, 8 en 9, op weg naar Italie toen zij ernstig ziek werd en in een ziekenhuis in Neurenberg een ingrijpende operatie moest ondergaan. De kinderen waren heel erg bang dat ze daar dood zou gaan en vroegen me herhaaldelijk of ik daar ook bang voor was. Dat was ik ook maar ik heb steeds gezegd dat ik dat niet was en hen verzekerd dat het goed zou komen. Die verzekering bleek voor hen iedere keer als we haar in het ziekenhuis hadden bezocht of s’avonds in de hotelkamer voordat ze gingen slapen, heel geruststellend. Maar sliepen ze eenmaal dan gaf ik in mijn dagboek woorden aan mijn eigen angsten. Dat pendelen tussen onderdrukken en verwoorden hielp mij, en ik denk via mij ook de kinderen, de bedreigende situatie zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Ik zou er verkeerd aan gedaan hebben in die situatie de kinderen met mijn angst angstiger te maken. Zoals een chirurg die’ ja’ zegt als je hem vlak voor jouw  open hartoperatie vraagt of hij angst heeft straks fouten te maken, (chirurgen hebben soms die angst) in de verkeerde situatie uiting aan zijn (faal)angst geeft. Dat hoort hij elders te doen, bij zijn opleider, coach, therapeut of dagboek. Of zoals de stewardess die terwijl jij bij slecht weer haar toestel instapt, laat merken zelf vliegangst te hebben. (Een aantal steward(essen) heeft die angst). Die hoort ze elders te uiten. Voor volwassenen is zowel de vaardigheid om angstgevoelens te kunnen openbaren, bespreekbaar te maken, als de vaardigheid ze te kunnen onderdrukken, ze voor zich te houden, van groot belang. Het gaat om het vinden van een balans daartussen en die verschilt van situatie tot situatie. Anders gezegd, doen alsof je oké bent terwijl je niet oké bent, is in bepaalde situaties oké. Dat kan de mensen om je heen tegen (onnodige) angst of paniek beschermen en het helpt jou tegen de angst in te blijven functioneren. Conclusie? Je positieve invloed op anderen hangt soms ook af van de angsten die je besluit niet te delen.

Bestaanspijn

Sinds 2013 is 20 maart de International Day of Happiness, Wereldgeluksdag, zo uitgeroepen door de Verenigde Naties.  Op de afgelopen Wereldgeluksdag waren er twee opvallende berichten. Een is dat ons land op de wereldranglijst van gelukkigste landen inmiddels op plaats 5 staat. Het andere is dat volgens een aantal wetenschappers Nederland wat geluk betreft het voortaan vooral zal moeten hebben van het op veel grotere schaal beschikbaar maken van psychotherapie. Want het zijn in toenemende mate psychische problemen die de voornaamste bron van ongezondheid in landen zoals het onze (gaan) vormen. Toch krijgt maar een minderheid (circa 1/3) van de mensen met die problemen hulp. Vooral voor degenen met angststoornissen, al dan niet in combinatie met stemmingsstoornissen, zoals depressie, is er te weinig effectieve hulp. En waar die wel beschikbaar is, zijn de wachtlijsten veel te lang. Dat kost de samenleving door verlies van arbeidsproductiviteit en andere complicaties veel meer dan het op grote schaal en snel beschikbaar maken van psychologische hulp kost. Maar wat vooral zou moeten tellen is dat door te weinig psychologische hulp het lijden van veel mensen – circa 43% kampt op enig moment met psychische problemen – onnodig wordt verlengd of verergerd. Iedere keer als ik een nieuwe patient zie die al te lang op een collega of mij heeft moeten wachten, zit me dat dwars. Niet alleen omdat hun ‘oppervlakkige’ problemen daardoor verergerd zijn – sociale angsten, paniekaanvallen, spanningshoofdpijnen, rouwreacties, stemmingswisselingen, relatiespanningen – maar ook om dat onderliggende existentiele problemen hun leven en levensvreugde verder hebben uitgehold. De vooraanstaande psychotherapeut Irvin Yalom schreef ooit dat een kernprobleem achter veel psychische klachten, bewust of onbewust, bestaansangst is, de moeilijkheid om met de harde feiten van het leven om te gaan. Hij noemt er vier. 1) de onvermijdelijkheid van de dood voor ieder van ons en de mensen waarvan we houden; 2) de vrijheid maar daarmee ook de verantwoordelijkheid om ons leven zelf in te richten; 3) onze ultieme eenzaamheid. We worden alleen geboren en sterven alleen; 4) de afwezigheid van enige vaststaande zin van het leven. Deze vier feiten kunnen we zien als obstakels voor onze ontwikkeling en levensvreugde. Maar we kunnen ze ook zien als uitdagingen en daaraan onze persoonlijke ontwikkeling en groei ontlenen. Zo komt het gezond omgaan met de onvermijdelijkheid van de dood in wezen neer op het leren verdragen van het altijd aanwezige conflict tussen onze wens te blijven voortbestaan en het besef van de onmogelijkheid daarvan. En betekent het psychisch gezond omgaan met onze existentiele keuze-vrijheid ophouden met anderen of externe toestanden verantwoordelijk te stellen voor onze problemen en vooral onze eigen verantwoordelijkheid in deze onderkennen en nemen. En betekent het hoofd bieden aan de fundamentele zinloosheid van het leven inzien dat ons leven haar zin vooral ontleent aan datgene waarvoor wij ons actief inzetten. De ervaring heeft mij inmiddels geleerd, niet alleen in de rol van therapeut maar ook van patient, dat psychotherapie helpt bij die bestaanspijn. Niet zelden is het zelfs levensreddend.

Een stoel te weinig

Was het drama van 18 maart in Utrecht te voorkomen geweest? Het is een vraag die mij als psycholoog al een aantal dagen bezighoudt. Naarmate er meer informatie beschikbaar komt over de hoofdverdachte Gökmen T. neig ik er steeds meer toe die vraag met ‘ja’ te beantwoorden. Ik heb in mijn opleiding tot psycholoog geleerd, met name van een hoogleraar die ook rechtbank-adviseur was, dat je als psycholoog nooit op de stoel van de rechter moet gaan zitten. En dat de rechter er voor moet waken op de stoel van de psycholoog plaats te nemen. Dat laatste is, vrees ik, ten aanzien van  T. wel gebeurd. Hij was in augustus 2017 gearresteerd vanwege de beschuldiging van verkrachting van een vrouw. De rechtbank liet T. op 21 september 2017 onder voorwaarden vrij. In afwachting van de inhoudelijke behandeling van deze zedenzaak was bepaald dat hij  zich moest laten onderzoeken door een psychiater en een psycholoog. Maar begin dit jaar werd hij opnieuw opgesloten omdat hij, tegen de afspraak in, geweigerd had mee te werken aan dat onderzoek. T. vocht die beslissing aan en beloofde nu wel mee te werken. De rechtbank geloofde hem niet. Maar in hoger beroep deed het Hof dat wel en kwam hij op 1 maart, 17 dagen vóór het drama, op vrije voeten. T. blijkt een man met een uitgebreid strafblad, met daarop misdrijven varierend van diefstal, poging tot diefstal en  inbraak, via illegaal wapenbezit, opgeven van valse naam en  mishandeling tot (mogelijk) doodslag en verkrachting. En, nota bene, op het moment van zijn vrijlating liepen er naast  verkrachting ook nog eens vervolgingen tegen hem voor twee andere misdrijven, diefstal en inbraak. Dat alles bij elkaar wijst op een langdurig patroon van antisociaal of dyssociaal gedrag waarop straf, hij heeft ook maandenlang gevangenisstraf gehad, niet of nauwelijks greep krijgt. Dat zou al voldoende voor het Hof geweest moeten zijn om te concluderen dat met een man als T. geen afspraken te maken zijn en dat er eerst een persoonlijkheidsonderzoek moet plaatsvinden voordat er uberhaupt van ‘vrije voeten’ sprake kan zijn. Dat ze T. toch op zijn woord geloofde getuigt op zijn minst van psychologische naiviteit. Naiviteit omdat behalve T’s belofte er geen enkele aanwijzing was dat hij zich deze keer wel betrouwbaar zou (kunnen) gedragen. Mannen als T. hebben niet alleen grote weerstand zich psychologisch laten onderzoeken – ze beseffen maar al te goed wat voor ongunstige uitslagen dat kan opleveren. Maar ook zal het feit dat ze, om vrij te komen, toch zo’n onderzoek moeten beloven, bij hen uiterlijk instemming maar innerlijk doorgaans vooral verzet, agressie of zelfs haat oproepen. Emoties die, juist als ze vrij rondlopen, voor anderen gevaar kunnen opleveren.  Mijns inziens is het Hof door haar naïve gedragsvoorspelling op de stoel van gedragsdeskundige gaan zitten in plaats van er een stoel voor een gedragsdeskundige bij te zetten alvorens een besluit te nemen. Dat had mogelijk een hoop ellende voorkomen.

Michael

Als iemand op het ene gebied heel mooie dingen doet, maar op het andere gebied heel slechte, wat moeten we dan met zo iemand aan? Onze bewondering toch niet onder stoelen of banken steken? Hem of haar publiekelijk verguizen? Het niet meer over hem of haar hebben, verzwijgen dus? Met dit dilemma worstelt sinds een paar weken een groot deel van de muziek- en amusementswereld voor wat betreft een van de grootste popsterren van de afgelopen decennia, Michael Jackson. Aanleiding is een in meerdere landen, waaronder ons land, via de televisie uitgezonden documentaire getiteld Leaving Neverland waarin twee mannen worden ingeinterviewd die naar eigen zeggen als kind door Jackson herhaaldelijk zijn misbruikt, onder meer op zijn landgoed Neverland. Uit de talloze reacties op de documentaire blijkt dat voor velen Jackson voorgoed van zijn voetstuk is gevallen en als een smerige, kindermisbruikende pedofiel de geschiedenis wordt ingestuurd. Zijn muziek mag voor hen ook niet meer via publieke kanalen worden uitgezonden. Anderen menen dat de documentaire niets bewijst, dat de verhalen al vaker zijn verteld en dus oude koek zijn en dat het de twee mannen vooral om geld te doen is. Ik zelf, met notitieblok in de hand de documentaire bekijkend en af en toe heen en terugspoelend, vind het te vroeg, te voorbarig voor zowel de ene als de andere conclusie. Hoewel ik wel even stevig aan Jackson’s onschuld ben gaan twijfelen na ook een interview te hebben bekeken dat Jackson’s zus in al 1993 gaf en waarin ze onder meer zegt: “ik kan niet en ik wil niet door te zwijgen medeschuldig zijn aan zijn misdaden jegens kleine, onschuldige kinderen”. Daaraan toevoegend dat ze op de hoogte was van hele grote sommen geld die betaald waren aan ouders van door Michael misbruikte kinderen. Ik heb me afgevraagd wat het Michael betekend moeten hebben, en voor hun relatie, dat zijn zus hem, nota bene voor de hele wereld, afschilderde als een in en in slecht mens. Ik heb na het nodige over hem gelezen te hebben, onder andere zijn (gedeeltelijke auto-)biografie Moonwalk, niet de indruk dat Michael een psychopaat of gewetenloos mens was. Ik sluit daarom niet uit dat hij het oordeel van zijn zus over hem deelde. Dat hij zichzelf ook, en dat al langere tijd, een slecht mens vond. En dat zijn muzikale creaties mede als functie hadden, zoals veel vaker bij kunstenaars, op de ervaren eigen slechtheden zowel  greep te krijgen als ook er, op min of meer verborgen of geheime wijze, als uitlaatklep voor te dienen. Ik vind het in ieder geval opmerkelijk dat in vrijwel dezelfde periode (1987) als zijn sexuele bemoeienis met de in de documentaire geinterviewde mannen, dan nog kleine kinderen, begonnen zou zij, hij het album Bad (‘slecht’) uitbrengt. Met daarin, in de titelsong, de woorden: “Je weet dat ik slecht ben, Ik ben slecht come on, je weet het”. Ik sluit niet uit dat die woorden vooral tegen hem zelf gericht waren.

 

 

Devaluerende opvoeding

Enige tijd geleden stond ik tijdens een huwelijksfeest te praten met twee vrouwen. Op een gegeven moment komt er een man bij staan. Hij knoopt een gesprek aan met een van de vrouwen en  vraagt haar: “wat doe je?”. Waarop zij antwoordt “ik voed twee kinderen op”. Zijn reactie beperkt zich tot een louter “oh” waarna hij aanbiedt “zal ik nog iets te drinken halen?” Terwijl hij wegloopt, vraag ik haar hoe ze zijn reactie vindt. “Lullig”, antwoordt ze, “maar ik ben het inmiddels wel gewend. Vertel anderen bij kennismaking dat je werk het opvoeden van je kinderen is, en je bent blijkbaar niet meer interessant genoeg om in een gesprek op door te gaan”. Het voorval is een duidelijke demonstratie van iets dat al in 1945 door de psychologe Helene Deutsch in een boek getiteld De Psychologie van de Vrouw werd voorspeld: ‘in de moderne westerse samenleving zullen vrouwen hun sociale status en hun waardering als persoon steeds minder verwerven via kinderen baren en opvoeden en steeds meer door rollen en activiteiten die dat bemoeilijken’. De afgelopen driekwart eeuw heeft haar op een onweerlegbare manier gelijkgegeven. Met ‘louter’ kinderen baren, bemoederen en opvoeden red je het als vrouw absoluut niet meer voor wat betreft waardering, respect en sociale positie. Sterker nog, als je het daarvan moet hebben is de kans groot dat je niet alleen door anderen als oninteressant en van weinig betekenis wordt beschouwd, maar mogelijk ook door jezelf. Want het opvoeden van kinderen is een taak die nog maar weinig maatschappelijke waardering en geen financiele beloning oplevert. Opvoeden is sterk ‘gedevalueerd’. Desondanks is het een uitermate veeleisende taak gebleven en die veeleisendheid is de afgelopen driekwart eeuw zelfs aantoonbaar toegenomen. Want steeds meer personen en partijen zijn zich met de opvoeding gaan bemoeien en steeds meer van de opvoeding vindt buiten het gezin plaats. En toch worden de ouders, en vooral de moeder, nog altijd door zowel overheid als omgeving als eerste opvoedingsverantwoordelijke  aangesproken. Het gevolg is dat opvoeden vooral een kwestie van organiseren is geworden. Van hoe alle bij de opvoeding van je kinderen betrokkenen en op hen werkzame invloeden – partner, werk, kinderopvang, school, bso, sportclubs, culturele vorming, particuliere oppas, grootouders,  en de (sociale) media – praktisch zonder al te grote gaten op elkaar aan te sluiten en kwa opvattingen of waarden op elkaar af te stemmen. Door al die invloeden is opvoeden ook steeds meer een kwestie geworden van allerlei dingen tegelijk moeten doen, van multitasken. Maar juist dat kunnen mensen, man of vrouw, niet goed. Kortom, opvoeden is, misschien wel meer dan ooit eerder in de geschiedenis, een stressvolle aangelegenheid. Vooral voor degenen die daar hun weg nog in moeten vinden, de jonge ouders (circa 25-35 jaar) en met name de jonge moeders. Dat zij volgens het meest recente TNO-onderzoek het meest kwetsbaar zijn voor burn-out en soortgelijke gezondheidsklachten moet ons daarom verontrusten. Maar vooral de ‘sluipende’ devaluatie van de opvoeding moet dat.

 

 

 

 

Posthuum doorleven

Onlangs is mijn zus, ik heb negen broers, overleden. Zij en ik schelen ongeveer een jaar en er zijn belangrijke parallelen tussen onze levens. Met één grote uitzondering. Zij heeft geen kinderen. Ik wel. Ook mijn negen broers hebben allen meerdere kinderen. In de laatste maanden van haar leven kwam kinderloosheid in onze gesprekken regelmatig terug als een bron van groot verdriet. Ik heb haar ooit een van mijn kinderen aangeboden. Dat was niet alleen maar uit scherts. Toen twee jaar geleden de diagnose borstkanker bij haar werd gesteld en helemaal toen zo’n half jaar geleden duidelijk werd dat deze bij haar onbehandelbaar bleef en ze op afzienbare termijn zou sterven, werd de vraag ‘wat wil ik nog’ de centrale in haar denken en onze gesprekken. En haar antwoord daarop luidde, aanvankelijk mij op een kladje toegeschoven alsof ze het uitspreken ervan te hoogmoedig vond:’dat mijn leven ertoe gedaan heeft’. Ik verzekerde haar dat het dat heeft. “Maar”, zei ze, als je kinderen hebt dan geef je sowieso iets door. Maar heb je ze niet, dan is dat lastiger”. Omdat ik altijd haar denken bewonderd heb – niet impulsief, vaak betrokken, meer vragend dan stellend en juist daardoor vaak prikkelend – suggereerde ik een keer dat ze gedachten door zou geven. Typerend voor haar was haar eerste reactie dat niemand daarin geinteresseerd zou zijn. Toch spraken we af dat ze mij iedere dag, als het even ging, gedachten zou sturen. Over wat dan ook, leven, liefde, sterven, dood, zingeving, loslaten, liefst in verhaal- of dialoogvorm. En dat ik daarop zou reageren. Al haar allereerste verhaal, over hoe het is om als negende kind en enig meisje tussen 10 broers op te groeien, ontroerde me niet alleen diep, het opende ook mijn ogen  voor wat ik eerder nooit zo duidelijk had gezien. Hoezeer haar gezinspositie haar verdere leven en keuzes heeft beinvloed. Met onderbrekingen weliswaar, vanwege haar steeds verslechterende lichamelijke conditie, kwamen er zo toch enkele tientallen mails  met gedachten en vooral met korte verhalen. Vaak prachtige, inzichtsvolle, talentvolle. Op haar verjaardag, kort vóór haar dood, las ze, gezeten in bed en met een groepje intimi en vrienden om haar heen op mijn verzoek een daarvan voor. Ze beschrijft daarin het hiernamaals als een bioscoop waar ‘we de films van ons eigen leven nog eens terug kunnen zien en, wie weet, zit er ooit een Oscar-nominatie in? De daarop volgende stilte onder en tranen van de aanwezigen spraken boekdelen. Later die dag vroeg ze of ik tijdens de begrafenisplechtigheid een tekst van haar zou willen voorlezen. “Welke?” vroeg ik. “Dat weet je wel”, antwoordde ze. Ik heb inderdaad die allereerste voorgelezen. Haar wens om ook voorbij de drempel van de dood zich aan nabestaanden te doen kennen is daarin zo tastbaar en ontroerend, dat ik daarin ook een andere wens heb gelezen. Dat haar andere teksten hen ook kunnen bereiken. Die afspraak heb ik inmiddels posthuum met haar gemaakt.

 

 

Oudervervreemding

“En je vader?” vraag ik als we in het kader van een intake-gesprek zijn gezin van herkomst langs lopen. “Daar heb ik geen contact mee”, antwoordt hij. “Hoe lang al niet?” vraag ik. “Sinds ze gescheiden zijn” zegt ie. Hij was acht toen ze uit elkaar gingen,  zijn zus negen. Ze zijn toegewezen aan hun moeder die absoluut geen contact met haar ex of diens familie wilde. “Door alles wat mijn moeder over hem vertelde wilden wij ook geen contact met onze vader. We waren zelfs bang voor ‘m.” “Is het zo’n vreselijke man?” vraag ik. Hij zwijgt een tijdlang. Dan, terwijl hij een brok in zijn keel wegslikt:, zegt hij; “ik weet het niet, ik ken hem niet”. Later in het gesprek blijkt dat hij, inmiddels 23 en net klaar met zijn rechtenstudie – bij de afsluiting waarvan geen vader of diens familie aanwezig was – innerlijk steeds heen en weer wordt geslingerd tussen twee beelden. Het beeld van zijn moeder die altijd heel goed voor hem en zijn zus heeft gezorgd. En het beeld van zijn moeder die constant alles uit de kast haalde om hen bij hun vader weg te houden. Met het eerste beeld is dankbaarheid en genegenheid verbonden. Met het tweede verwijt en boosheid. Vooral op haar, maar inmiddels ook op zichzelf. Omdat hij er tot op heden min of meer in mee is gegaan. Ik merk dat naarmate we daarover doorpraten, er zich bij hem een diepe wonde opent. Een trauma, dat zijn tentakels uitstrekt naar allerlei aspecten van zijn leven. Zoals zijn contact met mannen, samenwerking en vriendschappen gaan uiterst moeizaam. En zelfs zijn beroepskeuze. Hij wil zich specialiseren in familierecht. Als ik later de voordeur achter hem dicht doe en terug naar mijn werkkamer loop, vraag ik me af hoeveel volwassenen er wel niet moeten zijn die als kind als gevolg van scheiding in een   proces van vervreemding of verstoting van een van hun ouders terecht zijn gekomen en tot ver in hun volwassenheid met de traumatische  en gevolgen daarvan worstelen. Maar ook hoeveel ouders er wel niet moeten zijn, zoals de vader van deze jongeman, die als gevolg van bewuste of onbewuste acties van hun ex van hun kind of kinderen vervreemd zijn geraakt tot op het punt dat er helemaal geen contact meer is. En hoeveel pijn en verdriet dat bij hen wel niet teweeg moet brengen. Jarenlang en mogelijk zelfs een leven lang. De schattingen van onderzoekers waarop ik stoot zijn schokkend. In een land als de VS zou het gaan om tientallen millioenen, in ons land om  vele honderdduizenden. En ieder jaar komen er in ons land naar schatting 15.000-17.000 kinderen bij die na een scheiding geen contact meer hebben met een van hun ouders. Ik deel de mening van een aantal deskundigen dat kinderen daaraan blootstellen op de keper  beschouwd, uitzonderingen daar gelaten, een vorm van kindermishandeling is. En dat we allang hadden moeten besluiten het voortaan ook zo te  benaderen.

(op 25 februari a.s.vindt in Rotterdam een conferentie over ouderverstoting plaats. Zie www.herkenouderverstoting.com)

Beste Barbara

Als iemand in het openbaar eenmaal een extreem negatieve beschuldiging over iemand anders heeft verkondigd en helemaal als dat grote negatieve gevolgen voor die ander heeft gehad, dan wordt die beschuldiging zelden of nooit meer teruggenomen. Ook niet als blijkt dat bewijs voor de beschuldiging ontbreekt of deze aantoonbaar onjuist is. Sterker nog, uit verschillende psychologische studies blijkt dat hoe ernstiger de gevolgen van de beschuldiging voor de beschuldigde zijn, hoe meer moeite de beschuldiger heeft de onjuist gebleken beschuldiging  terug te nemen. Blijkbaar kunnen maar heel weinig mensen de moed opbrengen die vereist is om over hun eigen schaduw heen te springen. Eind 2017 beschuldigde TV-maker Jelle Brandt Corstius in een praatprogramma een andere TV-maker, Gijs van Dam, ervan hem ooit verkracht te hebben. Gijs werd daar compleet door overvallen en hoewel hij een paar dagen later in een ander praatprogramma zijn kant van het verhaal kon vertellen, had de ‘truth bias’ zijn werk al gedaan. De truth bias of het ‘waarheidsvooroordeel’ is onze neiging om, bij gebrek aan strijdige informatie, anderen bijvoorbaat te geloven, zelfs als ze alleen maar een verhaal en geen bewijs kunnen overleggen. De truth bias maakt dat degene die met een beschuldiging komt bijvoorbaat in het voordeel is. Want ook hier geldt dat wie het eerst komt, het eerst maalt. De truth bias fluisterde ons, publiek en media in, terwijl we met Jelle’s  beschuldiging in ons achterhoofd naar Gijs’ verdediging luisterden: “ Dat kan Gijs allemaal wel zeggen maar ‘waar rook is, is vast ook vuur’”. En zo heeft kunnen gebeuren dat hoewel hij tot op de dag van vandaag geen enkel bewijs voor zijn beschuldiging heeft overlegd, Brandt Corstius toch van allerlei kanten, vaak al bijvoorbaat, bijval voor zijn beschuldiging kreeg. Met enorme emotionele en sociale schade voor Gijs. Een van degenen die daar het verst in is doorgeschoten, is Barbara Barend (inderdaad dochter van..), die al vóór die eerste openbare beschuldiging wist dat Jelle Gijs ging besmeuren  – het publiek wist toen nog van niks – en hem via Twitter aldus uitkafferde: “gore klootzak, vuile vieze goorlap, gore verkrachter die je bent! Dat je het weet. Eikel.” Denkt Barbara er nog altijd zo over? Een spannende vraag. Want afgelopen week is Gijs benoemd tot hoofdredacteur van het SBS-programma 6 Inside en Barbara is een van sidekicks/commentatoren in dat programma. Vanuit psychologisch-wetenschappelijk perspectief moet ik voorspellen dat  Barbara niet van oordeel is veranderd. Hoewel ze dat waarschijnlijk nooit zal toegeven. Desondanks doe ik toch deze oproep aan haar: “Beste Barbara, je had de guts om vóór de troepen uit Gijs op een volstrekt destructieve manier te besmeuren. Heb dan nu ook de moed die besmeuring terug te nemen en publiekelijk je excuses aan te bieden, nu anderhalf jaar later door je vriend Jelle nog altijd geen enkel bewijs voor diens beschuldiging is overlegd. Het zou je tot een bewonderenswaardig rolmodel maken. En daar kunnen we op dit punt nooit genoeg van hebben.”

Je uiterste houdbaarheidsdatum

Onlangs bij Albert Heijn. Ik doe een koelkast open, haal een zak sla met daarop een kortingssticker uit het schap en zoek naar de uiterste houdbaarheidsdatum. Naast mij doet een man precies hetzelfde. ‘Nou dat gaat wel’ mompel ik min of meer in mezelf. Die datum is over twee dagen. Als ik me omdraai en een slazak in mijn kar leg, doet de man dat ook en terwijl hij wegrijdt, zegt ie, alsof we elkaar al jaren kennen: “ach joh, je moet  het niet zo nauw nemen met die uiterste houdbaarheidsdata. De enige die echt van belang is, is die van jezelf”. En dan op een spottend-zingende toon zijn bovenlichaam heen en weer wiegend: “Mááár.. dié ken je niet!” Ik ben even uit het veld geslagen want dit is bepaald geen uitwisseling die je verwacht op de groenteafdeling van AH. Mijn eerste neiging is om hem voor een halvegare te verslijten. Maar in de auto met mijn boodschappen op weg naar huis echoeen zijn woorden toch nog een tijd in me na. Gekken en dwazen schrijven behalve hun namen ook niet zelden de waarheid op deuren en glazen. Want inderdaad zijn op de keper beschouwd de enige echt belangrijke houdbaarheiddsdata die van mezelf en van de mensen direct om me heen. En, zo wordt me al nadenkend steeds helderder, er is op de keper beschouwd niets waar ik zoveel in investeer – door zo gezond mogelijk te leven, onnodige risico’s uit de weg te gaan en voortdurend te werken aan mijn lichamelijke, psychische en sociale weerbaarheid  – als aan het zover mogelijk de toekomst induwen van die einddatum. Ook al ken ik ‘m niet. Maar is dat erg? Of is dat juist gelukkig? Afgelopen week woonde ik de begrafenisdienst voor een oom bij in de Koepelkerk in Willemstad. Ik zat helemaal achterin en had het uitzicht op zeker een paar honderd mensen vóór me. In mijn fantasie zag ik op een gegeven moment boven al die mensen als het ware de vraag hangen: ‘Who’s next? Wie volgt? Ik vroeg me af of meer aanwezigen zich die vraag stelden en net als ik zichzelf het geruststellende antwoord gaven dat zij nog niet aan de beurt zijn. En toen opeens bedacht ik dat er vrijwel zeker ook mensen tussen zaten die hun uiterste houdbaarheidsdatum wel kennen. Ofwel omdat leven die al voor hen geprikt heeft, door ziekte of aftakeling. Ofwel omdat ze die zelf al geprikt hebben, zelf al besloten hebben de laatste deur binnenkort achter zich dicht te trekken.

Als ik  later de kerk uitloop, bedenk ik dat het in het algemeen inderdaad maar beter is je uiterste houdbaarheidsdatum niet te kennen. Het maakt het gemakkelijker te geloven dat die datum nog niet vastligt en dat je nog van alles kunt doen om ‘m zover mogelijk uit te stellen. En wie weet, als wetenschap en techniek zich maar snel genoeg ontwikkelen, ‘m misschien zelfs wel af te stellen.